21Toen de Kanaänitische koning van A̱rad,+ die in de Ne̱geb woonde, te horen kreeg dat Israël over de weg van A̱tharim was gekomen, viel hij Israël aan en nam een aantal van hen als gevangenen mee.
21Nu kreeg de Kanaäniet, de koning van A̱rad,+ die in de Ne̱geb*+ woonde, te horen dat I̱sraël langs de weg van A̱tharim was gekomen, waarop hij de strijd met I̱sraël aanbond en enigen van hen als gevangenen wegvoerde.