19 “Vervloekt is degene die het recht verdraait+ van een vreemdeling die bij jullie woont, van een vaderloos kind* of van een weduwe.”+ (En het hele volk moet zeggen: “Amen!”)
19 ’Vervloekt is hij die het recht+ van een inwonende vreemdeling,+ een vaderloze jongen en een weduwe+ buigt.’+ (En heel het volk moet zeggen: ’Amen!’)