3 God heeft Mi̱dians vorsten O̱reb en Ze̱ëb in jullie handen gegeven.+ Vergeleken daarmee stellen mijn daden toch niets voor?’ Toen hij dat zei,* zakte hun woede.*
3 In UW hand heeft God* Mi̱dians vorsten O̱reb en Ze̱ëb gegeven,+ en wat heb ik kunnen doen in vergelijking met U?” Toen pas bedaarde hun geest tegenover hem, toen hij dit woord sprak.+