38 Ze̱bul antwoordde: ‘Waar blijf je nu met je grootspraak: “Wie is Abime̱lech, dat we hem zouden dienen?”+ Daar heb je die mannen van wie je niks moest hebben. Vooruit, val ze aan.’
38 Hierop zei Ze̱bul tot hem: „Waar is nu dat gezegde van u, dat uw mond heeft uitgebracht:*+ ’Wie is Abime̱lech, dat wij hem zouden dienen?’+ Is dit niet het volk dat gij hebt verworpen?+ Trek nu alstublieft uit en strijd tegen hen.”