11 Zullen de leiders* van Kehi̱la me aan hem uitleveren? Zal Saul hier inderdaad naartoe komen zoals ik heb gehoord? O Jehovah, God van Israël, vertel het uw dienaar alstublieft.’ Jehovah antwoordde: ‘Hij zal komen.’
11 Zullen de grondbezitters* van Kehi̱la mij in zijn hand overleveren? Zal Saul afkomen, juist zoals uw knecht heeft gehoord? O Jehovah, de God van I̱sraël, laat het uw knecht alstublieft weten.” Hierop zei Jehovah: „Hij zal afkomen.”+