11 Zodra hij koning was en op zijn troon zat, doodde hij iedereen van het huis van Baë̱sa. Hij spaarde geen enkele man,* zelfs niet van zijn familie* of vrienden.
11 Nu geschiedde het toen hij begon te regeren, dat hij, zodra hij op zijn troon zat, heel het huis van Baë̱sa neersloeg. Hij liet van hem niemand over die tegen een muur watert,*+ noch zijn bloedwrekers,*+ noch zijn vrienden.