10 de tien zonen van Ha̱man, de zoon van Hammeda̱tha, de vijand van de Joden.+ Maar nadat ze hen hadden gedood, namen ze hun bezittingen niet als buit.+
10 de tien zonen+ van Ha̱man,+ de zoon van Hammeda̱tha, degene die blijk gaf van vijandschap tegenover de joden,+ doodden zij; maar aan het roofgoed+ sloegen zij de hand niet.