5 ‘Mijn verbond met hem was er een van leven en van vrede, en die gaf ik hem, samen met ontzag.* Hij had ontzag voor mij, ja, hij had eerbied voor mijn naam.
5 „Wat mijn verbond betreft, het bleek met hem te zijn, [een] van leven en van vrede,+ en ik bleef ze hem geven, mét vrees. En hij ging voort mij te vrezen;+ ja, wegens mijn naam werd hijzelf met verschrikking geslagen.+