-
Aantekeningen Mattheüs — Hoofdstuk 10Nieuwewereldvertaling van de Bijbel (studie-uitgave)
-
-
apostelen: Of ‘personen die zijn uitgezonden’. Het Griekse apostolos komt van het werkwoord apostello, dat ‘wegsturen’, ‘eropuit sturen’ betekent (Mt 10:5; Lu 11:49; 14:32). De grondbetekenis komt duidelijk naar voren in Jezus’ uitspraak in Jo 13:16, waar het wordt weergegeven als ‘iemand die wordt gestuurd’.
Simon, die Petrus wordt genoemd: Petrus wordt in de Bijbel op deze vijf manieren aangeduid: (1) het Griekse ‘Simeon’, dat gelijk is aan de Hebreeuwse vorm van de naam, (2) het Griekse ‘Simon’ (komt net als Simeon van een Hebreeuws werkwoord dat ‘horen’, ‘luisteren’ betekent), (3) ‘Petrus’ (van Petros, een Griekse naam die ‘rotsblok’, ‘steen’ betekent en waarmee hij in de Bijbel als enige wordt aangeduid), (4) ‘Cefas’, van Kefa, het Semitische equivalent van Petrus (misschien verwant aan het Hebreeuwse kefim [rotsen] in Job 30:6 en Jer 4:29), en (5) de combinatie ‘Simon Petrus’ (Han 15:14; Jo 1:42; Mt 16:16).
-