34 Toen Jezus merkte dat de man een verstandig antwoord had gegeven, zei hij tegen hem: ‘Je bent niet ver van Gods Koninkrijk.’ Niemand durfde hem verder nog een vraag te stellen.+
34 Hierop zei Jezus, die onderscheidde dat hij verstandig had geantwoord, tot hem: „Gij zijt niet ver van het koninkrijk Gods.” Maar niemand had meer de moed hem nog iets te vragen.+