Watchtower ONLINE LIBRARY
Watchtower
ONLINE LIBRARY
Nederlands
  • BIJBEL
  • PUBLICATIES
  • VERGADERINGEN
  • Johannes 1:14
    Nieuwewereldvertaling van de Bijbel
    • 14 Het Woord is vlees geworden+ en heeft bij ons gewoond. We hebben zijn glorie* gezien, een glorie die hoort bij een eniggeboren zoon+ van een vader. Hij was vol gunst van God* en vol waarheid.

  • Johannes 1:14
    Nieuwe-Wereldvertaling van de Heilige Schrift — met studieverwijzingen
    • 14 Het Woord nu is vlees geworden+ en heeft onder ons verblijf gehouden,* en wij hebben zijn heerlijkheid gezien, een heerlijkheid zoals die van een eniggeboren zoon+ van een vader; en hij was vol onverdiende goedheid en waarheid.+ 

  • Johannes
    Index van Wachttoren-publicaties 1986-2024
    • 1:14 lff les 15; it-1 633-634, 1274, 1281, 1286; it-2 1046-1047, 1156, 1208, 1222, 1296, 1381-1382; w05 15/1 13; w93 1/4 12; w92 15/1 20-21; w91 15/9 23; w89 1/9 11; ti 15-16

  • Johannes
    Index van Wachttoren-publikaties 1946-1985
    • 1:14 w80 1/8 22; w79 15/1 28; w78 1/12 27; hs 86; w76 517-18; gh 118; w74 495, 499; w73 455; g73 22/6 28; w72 298; w66 39; im 231; w65 84; w63 534; wr 11, 16; w62 72, 714, 716; w57 24; w55 271; w52 314; tf 47, 245

  • Johannes
    Studiehulp voor Jehovah’s Getuigen 2019
    • 1:14

      Voor eeuwig gelukkig!, les 15

      Inzicht, Deel 2, blz. 1156

      Inzicht, blz. 633-634, 1046-1047, 1208, 1222, 1274, 1281-1286, 1296, 1381-1382

      De Wachttoren,

      15/1/2005, blz. 13

      1/4/1993, blz. 12

      15/1/1992, blz. 20-21

      15/9/1991, blz. 23

      1/9/1989, blz. 11

      Drieëenheid, blz. 15-16

  • Aantekeningen Johannes — Hoofdstuk 1
    Nieuwewereldvertaling van de Bijbel (studie-uitgave)
    • 1:14

      vlees: Of ‘mens’. Het Griekse woord sarx wordt hier gebruikt in de betekenis van een fysiek wezen, een levend wezen van vlees. Toen Jezus als mens werd geboren, was hij niet langer een geest. Het was niet zo dat hij alleen maar een vleselijk lichaam aannam, zoals engelen in het verleden hadden gedaan (Ge 18:1-3; 19:1; Joz 5:13-15). Daarom kon Jezus zichzelf terecht ‘de Mensenzoon’ noemen (Jo 1:51; 3:14; zie aantekening bij Mt 8:20).

      Het Woord is vlees geworden: Jezus was volledig mens van zijn geboorte tot zijn dood. Hij legde uit met welk doel hij vlees was geworden toen hij zei: ‘Het brood dat ik zal geven voor het leven van de wereld, is mijn vlees’ (Jo 6:51). Bovendien kon Jezus alleen doordat hij volledig mens was, ervaren wat mensen van vlees en bloed meemaken en zo een Hogepriester worden die echt met ons meevoelt (Heb 4:15). Jezus kon niet tegelijkertijd mens en god zijn. In de Bijbel staat dat hij ‘iets lager dan engelen gemaakt was’ (Heb 2:9; Ps 8:4, 5; zie aantekening bij vlees in dit vers). Maar niet iedereen geloofde dat Jezus in het vlees gekomen was. De gnostici bijvoorbeeld, die geloofden dat kennis (Grieks: gnosis) langs mystieke weg kon worden verkregen, combineerden Griekse filosofie en oosterse mystiek met afvallige christelijke leerstellingen. Ze geloofden dat alle materie slecht is. Daarom zeiden ze dat Jezus niet in het vlees was gekomen maar dat het alleen leek alsof hij een menselijk lichaam had. Blijkbaar was er aan het eind van de eerste eeuw al een vroege vorm van het gnosticisme, dus misschien gaat Johannes daar specifiek tegenin als hij schrijft: ‘Het Woord is vlees geworden.’ In zijn brieven waarschuwt hij tegen de valse leer dat Jezus niet ‘in het vlees’ was gekomen (1Jo 4:2, 3; 2Jo 7).

      gewoond: Lett.: ‘een tent opgeslagen’, ‘in een tent gewoond’. Uit deze woorden (het Woord ‘heeft bij ons (in een tent) gewoond’) maken sommigen op dat Jezus geen echt mens was maar een incarnatie. Maar Petrus gebruikte het verwante zelfstandig naamwoord, dat met ‘tent’ of ‘tabernakel’ wordt weergegeven, toen hij zijn eigen vleselijke lichaam als een tijdelijke woonplaats beschreef (2Pe 1:13, vtn.). Petrus bedoelde niet dat hij een incarnatie was, hoewel hij wist dat hij binnenkort zou sterven en dat hij in de geest en niet in het vlees zou worden opgewekt (2Pe 1:13-15; zie ook 1Kor 15:35-38, 42-44; 1Jo 3:2).

      We hebben zijn glorie gezien: Of ‘we hebben zijn heerlijkheid gezien’. Johannes en de andere apostelen zagen tijdens Jezus’ leven en bediening een glorie (een pracht of verhevenheid) die alleen afkomstig kon zijn van iemand die Jehovah’s eigenschappen volmaakt weerspiegelde. Bovendien was de apostel Johannes samen met Jakobus en Petrus getuige van de transfiguratie of gedaanteverandering van Jezus (Mt 17:1-9; Mr 9:1-9; Lu 9:28-36). Misschien zinspeelde Johannes hier dus niet alleen op Jezus’ weerspiegeling van Gods eigenschappen maar ook op het transfiguratievisioen meer dan 60 jaar eerder. Dat visioen maakte ook een blijvende indruk op Petrus, die zijn brieven zo’n 30 jaar vóór het evangelie van Johannes schreef. Petrus noemde de transfiguratie een geweldige bevestiging van ‘het profetische woord’ (2Pe 1:17-19).

      een eniggeboren zoon: Het Griekse woord monogenes, traditioneel vertaald met ‘eniggeboren’, is wel gedefinieerd als ‘de enige in zijn soort’, ‘de enige echte’, ‘uniek’. Het wordt in de Bijbel gebruikt voor de relatie van een zoon of dochter tot zijn of haar ouders. (Zie aantekeningen bij Lu 7:12; 8:42 en 9:38.) In de geschriften van Johannes wordt deze term uitsluitend voor Jezus gebruikt (Jo 3:16, 18; 1Jo 4:9), maar nooit in verband met Jezus’ menselijke geboorte of zijn bestaan als mens. In plaats daarvan gebruikt Johannes de term voor Jezus in zijn voormenselijke bestaan als de Logos, het Woord, degene die ‘in het begin bij God was’, nog ‘voordat de wereld er was’ (Jo 1:1, 2; 17:5, 24). Jezus is de ‘eniggeboren zoon’ omdat hij Jehovah’s Eerstgeborene is en de enige die rechtstreeks door hem is geschapen. Andere geestelijke wezens worden wel ‘zonen van de ware God’ en ‘zonen van God’ genoemd (Ge 6:2, 4; Job 1:6; 2:1; 38:4-7), maar al die zonen zijn door Jehovah geschapen via die eerstgeboren Zoon (Kol 1:15, 16). Samenvattend kunnen we zeggen dat monogenes op twee dingen duidt: Jezus is ‘de enige in zijn soort’, ‘uniek’, ‘onvergelijkelijk’ en hij is de enige zoon die rechtstreeks en uitsluitend door God is gemaakt (1Jo 5:18; zie aantekening bij Heb 11:17).

      gunst van God: Of ‘onverdiende goedheid’. Het Griekse woord charis komt in de Griekse Geschriften meer dan 150 keer voor en brengt verschillende betekenisnuances over, afhankelijk van de context. Als het op de onverdiende goedheid van God tegenover mensen slaat, beschrijft het een vrije gave die God heel gul geeft, zonder er iets voor terug te verwachten. Het is een uiting van Gods vrijgevigheid en zijn grote liefde en goedheid waarvoor de ontvanger niets heeft gedaan om die te verdienen. Het wordt puur uit vrijgevigheid gegeven (Ro 4:4; 11:6). Dit woord laat niet per se uitkomen dat de ontvangers zijn goedheid niet waard zijn, wat verklaart dat ook Jezus deze gunst of goedheid van God kon ontvangen. In contexten waarin over Jezus wordt gesproken, wordt het dan ook vertaald met ‘gunst van God’, zoals in dit vers, of ‘gunst’ (Lu 2:40, 52). In andere contexten wordt het weergegeven met ‘gunst’, ‘geliefd’ en ‘goede gaven’ (Lu 1:30; Han 2:47; 7:46; 1Kor 16:3; 2Kor 8:19).

      vol gunst van God en vol waarheid: ‘Het Woord’, Jezus Christus, had Gods gunst en sprak altijd de waarheid. Maar de context geeft aan dat deze uitdrukking meer omvat. Jehovah koos zijn Zoon speciaal uit om de onverdiende goedheid en waarheid van zijn Vader volledig uit te leggen en te demonstreren (Jo 1:16, 17). Deze eigenschappen van God werden via Jezus zo volledig geopenbaard dat hij kon zeggen: ‘Wie mij heeft gezien, heeft ook de Vader gezien’ (Jo 14:9). Via Jezus gaf Jehovah onverdiende goedheid en waarheid aan iedereen die daarvoor openstond.

Nederlandse publicaties (1950-2025)
Afmelden
Inloggen
  • Nederlands
  • Delen
  • Instellingen
  • Copyright © 2025 Watch Tower Bible and Tract Society of Pennsylvania
  • Gebruiksvoorwaarden
  • Privacybeleid
  • Privacyinstellingen
  • JW.ORG
  • Inloggen
Delen