-
Aantekeningen Handelingen — Hoofdstuk 7Nieuwewereldvertaling van de Bijbel (studie-uitgave)
-
-
Saulus: Afgeleid van de Hebreeuwse naam Saul, die ‘gevraagd [van God]’ betekent. Saulus, ook bekend onder zijn Romeinse naam Paulus, kwam ‘uit de stam Benjamin’ en was dus ‘een geboren Hebreeër’ (Fil 3:5). Aangezien Saulus als Romeins burger geboren was (Han 22:28), is het logisch dat zijn Joodse ouders hem misschien de Romeinse naam Paulus hebben gegeven, die ‘klein’ betekent. Waarschijnlijk had hij al van kleins af aan beide namen. Zijn ouders kunnen hem om meerdere redenen Saulus (oftewel Saul) hebben genoemd. Saul was een belangrijke traditionele naam onder de Benjaminieten omdat de eerste koning van heel Israël, een Benjaminiet, die naam had (1Sa 9:2; 10:1; Han 13:21). Of misschien hebben zijn ouders hem die naam gegeven vanwege de betekenis ervan. Nog een mogelijkheid is dat zijn vader Saul heette en dat hij naar zijn vader vernoemd was, zoals in die tijd gebruikelijk was. (Vergelijk Lu 1:59.) Wat de reden ook was, in het gezelschap van andere Joden — vooral toen hij voor farizeeër studeerde en als een van hen leefde — zal Saulus zijn Hebreeuwse naam hebben gebruikt (Han 22:3). En meer dan tien jaar nadat hij christen was geworden, stond hij blijkbaar nog steeds vooral onder zijn Hebreeuwse naam bekend (Han 11:25, 30; 12:25; 13:1, 2, 9).
-