11 En niemand zal zijn medeburger en zijn broeder nog onderwijzen door te zeggen: ‘Ken Jehovah!’* Want ze zullen mij allemaal kennen, van de kleinste tot de grootste onder hen.
11 En zij zullen geenszins een ieder zijn medeburger en een ieder zijn broeder leren, door te zeggen: „Ken Jehovah!”*+ Want zij allen zullen mij kennen,+ van [de] geringste tot [de] grootste onder hen.