19 Ze gooiden stof op hun hoofd en riepen, huilend en rouwend: “Wat jammer! Wat jammer van de grote stad, waarin iedereen die schepen op zee had, rijk werd door haar rijkdom — want in één uur is ze verwoest!”+
19 En zij wierpen stof op hun hoofd+ en riepen, wenend en rouwend,+ en zeiden: ’Wat jammer, wat jammer — de grote stad, waarin allen die boten op zee hebben,+ rijk zijn geworden+ wegens haar kostbaarheden, want in één uur is ze verwoest!’+