Ik was een vodou-beoefenaar
DE NACHT is gevallen. Vermengd met het ronkende lawaai van het stadsverkeer, is ook een monotoon gedreun van trommels te horen. Herkent u het geluid?
Het verraadt de nabijheid van en vodou-bijeenkomst, in het hartje van Brazilië’s grootste stad São Paulo. Maar het zou net zo goed in Rio de Janeiro, Salvador, Recife of Pôrto Alegre kunnen zijn. Dat uit duizenden herkenbare ritme, opzwepend en griezelig van klank, is in heel wat steden te horen. Ik kan ervan meepraten, want ik ben op honderden van die bijeenkomsten geweest.
Bijna twintig jaar heb ik aan spiritistische seances meegedaan, waarvan twaalf jaar als beoefenaar van de vodou-cultus, in die tijd opklimmend tot een positie die in belangrijkheid onmiddellijk volgde op de vader van de god, zoals de leidende vodou-priester of tovenaar wordt genoemd. Diverse nachten per week nam ik aan vodou-riten deel.
Die riten worden voornamelijk gekenmerkt door slachtoffers en gebeden — om te beginnen vaak een offer, bestaande uit alcoholische dranken en voedingsmiddelen, zoals in boter of olie gebakken maniokmeel, om Eshu (de Duivel naar men algemeen gelooft) weg te houden. Vaak worden er ook dieren geslacht en geofferd. De deelnemers maken een rondedans om het offer en zetten het dan meestal buiten de deur opdat Eshu de vergadering niet komt verstoren.
Daarna dansen de deelnemers onder begeleiding van trommels en tamboerijnen in een cirkel rond om de geesten ertoe te bewegen naar beneden af te dalen. En terwijl het dansen sneller en sneller gaat en de muziek luider en luider gaat spelen, kan het plotseling gebeuren dat de „goden” bezit nemen van de vodou-beoefenaars, die dan in trance raken en in die staat door personen worden geraadpleegd welke naar de bijeenkomst zijn gekomen om antwoorden te krijgen in verband met gezins- en werkloosheidsproblemen of andere aangelegenheden waarover ze raad of inlichtingen wensen te hebben.
Op die bijeenkomsten behoorde ik geregeld tot degenen die een geest ontvingen. Plotseling voelde ik dan, wanneer het zingen en dansen een woest hoogtepunt bereikten, een grote kracht door mij heengaan die mij het extatische gevoel gaf te worden opgeheven, zonder dat ik nog de controle over mijn geest en ledematen had. Een onzichtbare kracht had bezit van mij genomen en bewoog mij tot spreken. Dat was niet enkel een staat van extase. Een onzichtbare, intelligente kracht was in mij aan het werk, want ik uitte dan bij volle bewustzijn gedachten die niet uit mijzelf maar uit een andere bron voortspruiten.
Hoe ik bij de vodou-cultus betrokken raakte? Wel, daar zal ik u een antwoord op geven; tevens zal dan blijken waarom de vodou-aanbidding hier in Brazilië zo populair is.
Religieuze achtergrond
Mijn grootouders waren uit West-Afrika afkomstig. Als slaven werden ze in de vorige eeuw naar Brazilië vervoerd. Ik herinner me nog hoe zij eruit zagen en weet ook nog iets af van de Afrikaanse talen.
Het rooms-katholicisme was toen in Brazilië de gevestigde religie en daar is geen verandering in gekomen. Mijn ouders werden derhalve rooms-katholiek en ook ikzelf werd na mijn geboorte, nu zeventig jaar geleden, katholiek grootgebracht. Later trouwde ik in de katholieke Kerk en liet ook mijn kinderen daar dopen.
Hoewel we katholiek waren, kregen we nooit de aanmoediging de bijbel te lezen. Ik had nauwelijks enig idee van wat erin stond en dat is met de meeste katholieken hier het geval. De leer van de Kerk bevredigde mij niet. Ik raakte geïnteresseerd in spiritisme, en sloot me ten slotte aan bij een plaatselijke umbanda of vodou-sekte. Dat is hier in Brazilië helemaal niet vreemd, want de vodou-aanbidding is erg populair.
Oorspronkelijk stamt deze aanbiddingsvorm uit Afrika. De eerste slaven combineerden hun stamriten met het katholicisme van Brazilië, waaruit een vorm van vodou-aanbidding voortsproot die veel gelijkenis vertoonde met die van Afrika. De slaven namen slechts de uiterlijke kenmerken van de katholieke leer over en vervingen hun eigen goden door katholieke heiligen. Zo werd Ogum, de god van de oorlog, St.-George en Oshum, de godin van het zoete water, Onze Lieve Vrouw van de Onbevlekte Ontvangenis. Iemanja, de godin van de zee, werd Onze Lieve Vrouw van de Eeuwige Glorie. En de hoofdgod Oshala werd in ons geval geïdentificeerd met Jezus Christus, terwijl hij voor andere groepen de god van de schepping werd.
De meeste hedendaagse katholieken zijn wel op de een of andere wijze bij het vodouïsme betrokken. W. E. da Matte e Silva, een vodou-priester, beweert zelfs dat 70 percent van de Braziliaanse katholieken vodou-seances bijwoont. Volgens een ander gepubliceerd verslag „bezoekt meer dan 67 percent van de Braziliaanse katholieken macumba- of vodou-seances”. Hulpbisschop De Castro Pinto van Rio de Janeiro bevestigt deze statistische gegevens en geeft de schuld van deze situatie aan „de oppervlakkigheid van het katholieke onderwijs in Brazilië”.
Wat het vodouïsme inhoudt
Tot de vodou-cultus behoort de zogenaamde „witte magie”, bedoeld om mensen goed te doen en onder andere bestaande uit het verrichten van genezingen. Dat trok mij erg aan. Aan de andere kant verafschuwde ik het dat een groot aantal van degenen die vodou-mediums kwamen raadplegen, een soort van vervloeking over anderen wilden laten uitspreken. Vaak waren ze zelfs bereid daar grote sommen gelds voor neer te tellen, en de mediums stuurden hen dan niet weg.
Die duidelijk tegenstrijdige situatie verwarde mij. Terwijl in hetzelfde vodou-centrum tot middernacht „diensten” voor goede doeleinden werden gehouden, begonnen onmiddellijk na het middernachtelijk uur de meer geheime diensten voor het uitspreken van vervloekingen. De onjuistheid en ongerijmdheid hiervan maakten me onzeker.
Personen die graag een vervloeking willen laten uitspreken, moeten op een bepaalde ceremonie aanwezig zijn, en kunnen dan hun wens kenbaar maken: wie ze ziek willen laten worden of willen laten sterven. Sommigen komen zelfs om een vervloeking over hun eigen huwelijkspartner te laten uitspreken, of misschien over de maîtresse van hun huwelijkspartner. Aan de andere kant zijn er ook bezoekers die graag zien dat de geesten de zaken zo regelen dat zij zonder ontdekking buitenechtelijke betrekkingen kunnen aanknopen. Om zulke wensen effectief te maken, moeten er offers worden voorbereid, die dan vaak naar kruispunten of andere, door de geesten aangewezen plaatsen, gebracht dienen te worden.
Op een dag kwam er een burgemeester bij ons die hulp zocht om zijn politieke tegenstander te verslaan. Stelt u zich voor: een goedgeklede, ontwikkelde man, gezeten op een vuile vloer in een heet lokaal, grote sigaren rokend en goedkope cachaca (een rum van suikerriet) drinkend. Ja, mensen van alle rangen en standen komen naar vodou-centrums om de hulp van geestenkrachten in te roepen. En vaak is hun doel zelfzuchtig of gewoon slecht.
Wat me echter vooral niet meer zinde, was het gedrag van de vodou-mediums zelf. Wedijver, jaloezie, liegen en seksuele immoraliteit waren aan de orde van de dag, terwijl het evenmin vreemd was wanneer het ene medium het andere door een banspreuk trachtte te binden. Dat soort van vodou-beoefenaars waren mijn naaste metgezellen en ik moet zeggen dat ook mijn eigen gedrag verre van goed was. Ja, ik had mijn leven volledig geruïneerd.
Al jaren terug was mijn vrouw van mij weggegaan, waarna ik met een jonge vrouw was gaan samenwonen, met wie ik constant ruzie had. Ondertussen ging ook mijn gezondheid steeds meer achteruit. Het kwam dan ook menigmaal voor dat ik tijdens één seance onder invloed van de geesten meer dan één fles rum achteroversloeg, zonder echter enig onmiddellijk effect van dronkenschap te ervaren.
De moeder van de vrouw met wie ik samenleefde, een van Jehovah’s Getuigen, bleef me maar zeggen dat die geesten met wie ik in contact stond, goddeloze engelen waren en dat ze slechts voorwendden geesten van overleden voorouders te zijn. Ik trachtte haar te negeren. Maar mijn twijfels werden steeds sterker. Ik vroeg me af: Waarom zijn die geesten zo angstwekkend? Waarom tonen ze zich zo zelfzuchtig, en zo onverschillig voor het welzijn van hun aanbidders?
Na eenmaal bezeten te zijn geraakt, schrijft het medium de offeranden voor die de geesten van de aanbidders verlangen. Voedseloffers in de vorm van gekookte maïs, olie, kippen en alcoholische dranken worden vaak geëist, maar ook speciale kleding, kralen, halskettingen, beelden — allemaal kostbare voorwerpen voor mensen met een klein inkomen. Kon er aan de eisen niet worden voldaan, dan leefde de aanbidder in grote angst; alles zou mis gaan met het gezin. En soms ervoeren ze zelfs zweepslagen of werden ze door de geesten tegen de grond geslagen. Ja, de geesten vervulden de aanbidders met angst, niet met liefde.
Blijvende deelname
Ondanks alle twijfels bleef ik echter doorgaan met mijn vodou-aanbidding. Op de stranden van Santos, ongeveer 72 kilometer van São Paulo vandaag, was ik een trouwe deelnemer aan de aanbidding van Iemanja, vooral op haar feestdag in december. Grote drommen mensen verzamelen zich dan langs de stranden van Brazilië om tot ’s morgens vroeg de ceremonies bij te wonen. Op 1 januari 1974 meldde een nieuwsbericht uit Rio de Janeiro:
„Tienduizenden in witte gewaden geklede vodou-aanbidders stroomden afgelopen avond samen op de beroemde Copacabana- en Ipanema-stranden voor de traditionele nieuwjaarsverering van Iemanja, de mysterieuze godin van de zee.
De Braziliaanse volgelingen van een vodou-sekte, Umbanda genaamd — van wie de meesten ook katholiek zijn — kennen aan Iemanja gelijke religieuze waardigheid toe als aan de Maagd Maria.
Zwermen nieuwsgierige inwoners van Rio en kleine groepjes fotograferende toeristen sjokten door het zand om van dichtbij te kunnen gadeslaan hoe de in witte kledij gehulde geestenaanbidders bloemen, kleine zelfgemaakte bootjes en flessen cachaca — een krachtige Braziliaanse rum — in de Atlantische Oceaan wierpen als offers aan deze zeer invloedrijk geachte vodou-godin.”
Overal waar riten van de verschillende vodou-goden en -godinnen werden gehouden, was ik aanwezig om mee te doen. Bij de watervallen in het binnenland van de provincie São Paulo nam ik deel aan de aanbidding van Oshum, de godin van het zoete water. ’s Nachts droeg ik fetisjen naar de begraafplaatsen en plaatste ik vervloekingsoffers op de kruispunten.
Mijn vader van de god drong er bij me op aan dat ik ook de laatste stap zou zetten — door „mijn hoofd te laten doen” ten einde een toonaangevende priester of vader van de god te worden. De twijfels die nog steeds achter in mijn geest rondspookten, hielden me echter terug. Bovendien zijn die geheime inwijdingsriten erg duur; twee jaar geleden liepen de kosten al in de 900 tot 1800 gulden. En natuurlijk wist ik wat er bij die riten betrokken was.
De inwijdingsriten voor een priester
Ten eerste moet een kandidaat eenentwintig dagen in volstrekte afzondering in het vodou-centrum verblijven, in een halfduister vertrek, waar een eenvoudige vloermat als bed fungeert en hij een kruidenbad ontvangt om hem geestelijke krachten te verlenen. Ten slotte begint op de eenentwintigste dag, tegen middernacht, de vader van de god met zeven assistenten aan de ceremonie. De kandidaat heeft plaatsgenomen op een stoel, en wacht met gesloten ogen tot hij in trance is. Onder het zingen van een gebed in een Afrikaanse dialect worden klokjes geluid.
Plotseling krijgt de kandidaat van de priester een harde kneep. Dit om er zeker van te zijn dat hij niet bij bewustzijn verkeert. Schreeuwt hij of trekt hij alleen maar met zijn spieren, dan wordt de dienst uitgesteld. Voelt hij echter niets, dan scheert de priester eerst zijn haar af en maakt dan met een mes een aantal kleine insnijdingen op verschillende plaatsen van zijn lichaam, met inbegrip van zijn ontblote borst.
Vervolgens wordt hij naar een ander vertrek geleid om een reinigend kruidenbad te ondergaan, waarna hij gereed is om speciale kleding en de bloeddoop te ontvangen. Hij knielt neer voor een emaillen schaal waarin een kleinere schaal is geplaatst met verticaal staande platen erin. Die schalen en platen stellen zijn „god” of „beschermengel” voor en worden een „heilige” genoemd. Elke vader of moeder van de god moet zo’n „god” of „heilige” bezitten om tovenarij te kunnen beoefenen en het leiderschap in een vodou-centrum te kunnen uitoefenen.
De zogenaamde „heilige” of „god” moet nu voor gebruik gereed worden gemaakt. Daartoe brengen de assistenten een geit binnen en snijden die de keel door, waarbij ze het bloed over het geschoren hoofd van de kandidaat in de emaillen schalen en op de platen laten stromen. Dit wordt herhaald met een kip of twee duiven. De poten, kop, en veren van de vogels worden te zamen met de staart en geslachtsorganen van de geit in de kleinere schaal met de platen gedaan, waarna de „god” gereed is voor gebruik door deze nieuwe vader (of moeder) van de god, die dan daarna een vodou-centrum kan leiden en volgelingen zal hebben, zonen en dochters van de god genoemd.
Daarna wordt er een kaars aangestoken die zeven dagen moet blijven branden, geflankeerd door twee vaten met water waaruit de „goden” kunnen drinken. Tegen die tijd is de ochtend aangebroken en mag de nieuwe vader van de god zich te ruste leggen. Theoretisch is hij nu vader van de god, in de praktijk duurt het echter nog wel zeven jaar voordat hij volledig als priester is aanvaard.
Nadruk op seks
Zoals ik reeds opmerkte, kwam seksuele immoraliteit onder de beoefenaars van het vodouïsme veel voor. Ik weet van keren dat de geesten eisten dat de aanbidders hun kleren uitdeden of hun borsten ontblootten en seksuele betrekkingen met elkaar aangingen. Ik begon me af te vragen wat daarvoor de reden was en of het wellicht te maken had met de wens van de geesten hun eigen perverse verlangens te bevredigen. Dat beweerde de moeder van de vrouw met wie ik samenleefde.
Nu ben ik ervan overtuigd dat zij gelijk had. Waarom? Omdat er zoveel feiten zijn die in die richting van die conclusie wijzen. Om slechts één voorbeeld te noemen: een vriendin van mij, hier in São Paulo, was een moeder van de god, wier huis dienst deed als vodou-centrum. Ze werd vanwege haar opmerkelijke krachten tot een „gezegende van de goden” verklaard. Zelfs artsen van de psychiatrische inrichting van São Paulo riepen haar hulp in om geesten te verdrijven, waarna patiënten kennelijk genezen de inrichting verlieten. Ze sloot een overeenkomst met een „geest van licht” door een contract met haar bloed te ondertekenen.
Na verloop van tijd ontdekte zij echter dat ze een hulpeloze marionet van ongeziene boze krachten was geworden. Op bevel van de geesten was ze gedwongen het zo te regelen dat haar man door immorele vrouwen van huis werd weggelokt en overspel pleegde. Daarna eisten de geesten dat seksuele omgang een onderdeel zou gaan vormen van de genezingsriten die zij in haar huis volvoerde. De uitleg was dat de zieke persoon „ontladen” of genezen zou worden wanneer hij geslachtelijke omgang met het medium had. De geesten bevalen ook dat vrouwelijke patiënten door lesbische handelingen genezen moesten worden. En bij jonge mensen moest „seksuele beheersing” worden toegepast, in werkelijkheid neerkomend op masturbatie.
Het leven van deze vrouw was, net als het mijne, tot één grote puinhoop geworden. Haar huis werd door twist en jaloezie verscheurd. En de geesten sloegen haar zelfs fysiek wanneer ze weigerde hun bevelen op te volgen. Maar nog niet zo lang geleden vertelde ze mij: „Soms dacht ik aan mijn buurvrouw, een nederige, geduldige, serene en gelukkige vrouw, zo geheel anders dan ik was. Zij was een van Jehovah’s Getuigen. Ik vroeg me af wat zij bezat dat ik niet had. Na verloop van tijd ging ik naar de bijeenkomsten waar zij ook naar toe ging. Daar vond ik, in plaats van vrees voor elkaar, overvloedige liefde en waar mededogen.”
Na negentien jaar onder de macht van de geesten te hebben geleefd, was deze vrouw door bijbelstudie en gebed tot Jehovah God in staat zichzelf vrij te maken. In augustus 1972 werd zij door Jehovah’s Getuigen in water gedoopt. Zij vertelde mij kortgeleden: „Wat is mijn leven veranderd! Mijn kinderen vergezellen mij nu naar de christelijke vergaderingen in de plaatselijke Koninkrijkszaal van Jehovah’s Getuigen en mijn man is naar huis teruggekeerd. Nu werken we hard aan de opbouw van een nieuw gezinsleven.”
Waarom ik mijn leven veranderde
Ondertussen bleef de moeder van de vrouw met wie ik samenwoonde, met mij over de bijbel spreken. Zij wees me erop dat de vodou-cultus geen vrede en liefde bracht, wat toch het kenmerk moest zijn van het ware christendom. Ze las me uit de bijbel 1 Johannes 4:8 en Johannes 13:35 voor, waar staat dat God „liefde is” en dat Jezus’ discipelen herkend zouden worden aan de liefde die zij onder elkaar zouden bezitten.
Toen kwamen er op een avond in 1971 twee welgestelde vrouwen bij mij aan de deur met het verzoek een fetisj te maken waardoor de man van een van hen de dood zou vinden. De vrouw had liefde opgevat voor een andere man en ze bood me 1000 cruzeiro’s (ongeveer ƒ 300) aan voor deze „dienst”. Ditmaal wees ik dat verleidelijke aanbod echter van de hand. Waarom?
Wel, wat de moeder van mijn metgezellin me uit de bijbel had verteld, begon indruk op me te maken. Ik kon me niet langer met zulke kwade praktijken verenigen en wilde meer uit de bijbel leren, dus aanvaardde ik een bijbelstudie met een van Jehovah’s Getuigen.
Naarmate we vorderden, was het alsof er een sluier voor mijn ogen werd weggetrokken. Volgens de umbanda-leer waren er horden geesten die bepaalde hoofden boven zich hadden. En die geesten waren weer de zielen van gestorven personen. Maar dat kon niet waar zijn! Want in de bijbel stond duidelijk te lezen dat de dood aan iemands bewuste bestaan en eind maakt; de ziel blijft niet bestaan om ergens anders verder te leven. De bijbel leert dat een mens zelf een levende ziel is, en dat wanneer hij sterft, zijn ziel sterft. In een profetie over Jezus, staat zelfs dat hij „zijn ziel heeft uitgestort in de dood”. — Jes. 53:12.
Wie zijn dan die geesten waardoor vodou-beoefenaars worden bezeten en die hen in staat stellen bovennatuurlijke daden te verrichten? De moeder van mijn partner vertelde dat het engelen waren die zich tot het goddeloze hadden gekeerd. Ik ging dat zelf verder onderzoeken. Ik las schriftplaatsen uit de bijbel die spreken over „de goddeloze geestenkrachten in de hemelse gewesten”, terwijl de bijbel ook zegt dat Satan zichzelf blijft „veranderen in een engel des lichts”, zodat het „niets groots” is „indien ook zijn dienaren zich blijven veranderen in dienaren van rechtvaardigheid”. — Ef. 6:12; 2 Kor. 11:14, 15.
Ik leerde dat Satan in de bijbel wordt geïdentificeerd als de „oorspronkelijke slang”, de engel die in de Hof van Eden bezit nam van een slang, zich voordeed als een vriend en aldus Eva misleidde (Openb. 12:9; Gen. 3:1-5). Later in de hemel, toen „de zonen van de ware God kwamen om zich vóór Jehovah te stellen”, kwam, aldus de bijbel, „ook Satan aldaar in hun midden” (Job 1:6). Ja, Satan is eens een engel in Gods hemelse organisatie geweest, maar heeft zichzelf van God afgekeerd en is een demon geworden. Ook andere „zonen van God” sloten zich bij hem aan en werden goddeloze engelen of demonen. Vandaar dat Satan ook Beëlzebub of „de heerser der demonen” wordt genoemd. — Luk. 11:14-19.
Maar wat bracht die engelen ertoe hun plaats in Gods hemelse organisatie te verlaten? Het antwoord daarop verbaasde mij werkelijk, omdat het zo goed paste in het beeld dat ik in de werkelijkheid had waargenomen. De bijbel vermeldt namelijk dat voordat de vloed in Noachs dagen kwam, „de zonen van de ware God de dochters der mensen gingen gadeslaan en bemerkten dat zij mooi waren; en zij gingen zich vrouwen nemen, namelijk allen die zij verkozen”. — Gen. 6:1-4.
Die ’zonen van God’, zo leerde ik, kunnen geen mensen zijn geweest. De bijbel leert immers dat de eerste mens Adam door zijn opstand tegen God, zowel voor zichzelf als voor zijn nakomelingen de gezegende verhouding als ’zoon van God’ verloren liet gaan. Deze „zonen van de ware God” waren dus engelen die een menselijk lichaam aannamen. Een van Christus’ discipelen schrijft over hen als „de engelen die hun oorspronkelijke positie niet hebben behouden maar hun eigen juiste woonplaats [in de hemel] hebben verlaten” om hun seksuele driften te bevredigen. Ofschoon deze goddeloze engelen die naar het geestenrijk terugkeerden toen de vloedwateren vielen, de beperking is opgelegd dat ze zich niet meer als mensen kunnen materialiseren, treedt hun seksuele verdorvenheid nog altijd zeer duidelijk aan het licht, zoals ik maar al te wel heb ervaren. — Jud. 6, 7.
De tijd dat ik de bijbel begon te studeren, viel vrijwel samen met het moment dat ik volledig met de vodou-aanbidding brak. Wat gebeurde er namelijk? Toen ik van huis weg was, ging de leidende priester van ons vodou-centrum naar mijn huis en zocht amoureuze toenadering tot mijn vrouw. Gelukkig kwam ik op tijd thuis, greep hem bij zijn arm en drong hem met geweld mijn huis uit. En alle dreigementen dat wij het leven zouden verliezen omdat we de vodou-cultus vaarwel zeiden, bleken geen enkel effect te hebben. Jehovah God heeft ons beschermd.
Naarmate mijn partner en ik vorderingen maakten bij het bestuderen van de waarheid, begonnen we meer en meer de vruchten van Gods geest in ons leven ten toon te spreidde, vooral liefde, vrede en vreugde (Gal. 5:22, 23). Ons kibbelen en ruziën hielden als vanzelf op. We trokken onze huwelijkssituatie recht en symboliseerden in januari 1973 onze opdracht aan Jehovah God door de schriftuurlijk voorgeschreven waterdoop te ondergaan. En sinds september 1974 geniet ik het voorrecht een van de dienaren in de bediening in de plaatselijke gemeente van Jehovah’s Getuigen te zijn.
Wat ons zo gelukkig heeft gemaakt, is dat wij de God van liefde, Jehovah, zijn mogen gaan dienen en de oprechte liefde mogen ervaren die onder de ware volgelingen van zijn Zoon, Jezus Christus, bestaat. Met vertrouwen zien we dan ook uit naar de volledige verzoening met God, de genieting van de beloofde zegen, dat ’God zelf bij de mensen zal zijn’ en ’elke traan uit hun ogen zal wegwissen’ en de dood ’er niet meer zal zijn, noch rouw, noch geschreeuw, noch pijn meer’, aangezien ’de vroegere dingen zullen zijn voorbijgegaan’ (Openb. 21:3, 4). — Ingezonden.
[Inzet op blz. 16]
„Een onzichtbare kracht had bezit van mij genomen.”
[Inzet op blz. 18]
„Mensen van alle rangen en standen komen naar vodou-centrums om de hulp van geestenkrachten in te roepen.”
[Inzet op blz. 19]
„Geheime inwijdingsriten zijn erg duur; twee jaar geleden liepen de kosten al in de 900 tot 1800 gulden.”
[Inzet op blz. 20]
’Zelfs artsen van de psychiatrische inrichting van São Paulo riepen de hulp in van een vriendin van mij, om geesten te verdrijven.’
[Inzet op blz. 20]
’De geesten eisten dat seksuele omgang een onderdeel zou gaan vormen van de genezingsriten.’
[Inzet op blz. 21]
’De seksuele verdorvenheid van deze goddeloze engelen treedt nog altijd zeer duidelijk aan het licht.’
[Illustratie op blz. 17]
Een „dochter van de god” in trancetoestand, overdekt met bloed van het dierlijke offer