De juiste verhouding tussen mensen en dieren
JEHOVA God heeft de dieren des velds, het gevogelte des hemels en de vissen der zee geschapen en hun leven gegeven! (Gen. 1:25). Het leven kan deze dieren slechts terecht worden ontnomen zoals door Gods wet is bepaald. Het gedierte en het gevogelte zijn in het eeuwige verbond opgenomen. ’Ik richt mijn verbond op met u, en met elk levend schepsel dat met u is, het gevogelte, het vee en het overige gedierte’ (Gen. 9:9, 10). Noach nam vele dieren met zich in de ark, opdat zij konden worden bewaard, om later hun soortgenoten voort te brengen. Toen Noach deze dieren uit de ark bracht en ze in vrijheid stelde, verspreidden zij zich vlug over de aarde en namen snel toe, waardoor ze het leven van Noach en zijn gezin in gevaar brachten. Ten einde de mens te beschermen en ook de dieren te beveiligen, zeide God tot Noach: „En uw vrees, en uw verschrikking zij over al het gedierte der aarde, en over al het gevogelte des hemels; in al wat zich op den aardbodem roert, en in alle vissen der zee; zij zijn in uw hand overgegeven.” — Gen. 9:2.
De vrees en verschrikking welke de dieren voor de mens hadden, bracht ze er toe, de mens uit de weg te gaan en hem niet lastig te vallen. God bepaalde in zijn wet, dat de mens overeenkomstig zijn behoefte de dieren als voedsel kon gebruiken en ze voor dit doel kon doden (Gen. 9:3-5). Indien een mens een dier als voedsel nodig had, was het hem toegestaan het te doden, maar het bloed van dat dier moest hij op de aarde uitstorten en het niet eten, want het leven is in het bloed en het eten van bloed is een schending van het eeuwige verbond. De wet die God door middel van Mozes aan het volk gaf, ondersteunt deze gevolgtrekking ten volle. God vermeldde in die wet in bijzonderheden wat jagers moesten doen, en deze wet toont aan, dat niemand gerechtigd is bij wijze van sport, of om de sensatie of het avontuur op dieren of vogels te jagen. — Lev. 17:13, 14.
Het is derhalve zeker, dat de Duivel de mensen er toe beweegt het eeuwige verbond te schenden, ten einde hen van God af te keren. Daar Satan een opstandeling is, tracht hij ook van de mensen opstandelingen te maken. Noachs zoon Cham gewon een zoon en noemde hem Cusch. Nimrod was een zoon van Cusch. Nimrod werd een opstandeling en een schender van het eeuwige verbond. Daar hij onder hen die in vroeger tijden het verbond schonden, de eerste plaats innam, wordt van hem in de Schrift melding gemaakt (Gen. 10:6, 8-10). Hij was een opzettelijke doodslager van dieren en vogels. Hij is de eerste jager die in de Bijbel wordt genoemd.
Het doden van dieren door Nimrod geschiedde in strijd met Gods wet en op aandrang van Satan, met het doel Jehova’s naam te tarten en te smaden. Het is volgens de Schrift niet juist, om, zoals sommige critici, te zeggen: „De zonde van Nimrod en het volk dat hem navolgde, sloot niet het opzettelijk doden van dieren in en de Schrift zwijgt in dit opzicht; Nimrods zonde bestond slechts in het aanbidden van het schepsel in plaats van de Schepper.” De Schrift vermeldt over hem: „En Cusch gewon Nimrod; deze begon geweldig te zijn op de aarde. Hij was een geweldig jager voor het aangezicht des HEREN; daarom wordt gezegd: Gelijk Nimrod, een geweldig jager voor het aangezicht des HEREN” (Gen. 10:8, 9). Indien Nimrod slechts jaagde, ten einde het benodigde voedsel te verkrijgen, zou dit voor het volk zeker geen aanleiding zijn geweest hem te verheerlijken als een machtig jager „voor het aangezicht des HEREN”.
De uitdrukking „voor het aangezicht van” drukt dus niet de juiste gedachte uit. De juiste betekenis van dat woord verschaft echter een sleutel, welke openbaart wat voor soort van man Nimrod was en welke aantoont, dat hij een opzettelijke, moedwillige zondaar was, en dat een van zijn grootste zonden het doden van dieren was, waardoor het eeuwige verbond werd geschonden. Andere vertalingen van deze schriftuurplaats en de definitie van de uitdrukking „voor het aangezicht van” zullen deze kwestie ophelderen. Volgens sommige autoriteiten betekent „voor het aangezicht van” „tegen”, „in strijd met, in uitdaging van” (Septuaginta, Encyclopedie van Fausset). In Joodse Oudheden, Deel I, Hoofdstuk 4, paragraaf 2, Engelse uitgave, zegt Josephus:
„Nimrod overreedde de mensen, hun geluk niet aan God toe te schrijven, doch te denken dat hun eigen uitnemendheid er de bron van was. En spoedig voerde hij een dwingelandij in, met de gedachte, dat er geen andere manier was om de mensen van de vreze Gods af te brengen dan door hen op hun eigen kracht te doen vertrouwen.” Het Commentaar, de Targoem van Jonathan, zegt: „Sedert de grondlegging der wereld werd nooit iemand gevonden gelijk Nimrod, machtig in het jagen en in opstandigheden tegen de Heer.” De Targoem van Jeruzalem zegt: „Hij was machtig in het jagen en in goddeloosheid voor de Heer, want hij was een jager van mensenzonen en hij zeide tot hen: ’Wijkt af van het oordeel des Heren, en houdt u aan het oordeel van Nimrod!’ Daarom wordt er gezegd: ’Want Nimrod (is) de sterke, sterk in het jagen en in goddeloosheid voor het aangezicht des Heren.’” De Chaldeeuwse paraphrase van 1 Kronieken 1:10 zegt: „Cusch gewon Nimrod, deze begon de overhand te hebben in goddeloosheid, want hij vergoot onschuldig bloed en kwam in opstand tegen Jehova.” Nimrod was de stichter van Babylon, dat zijn gezindheid overnam, daar het de grote tegenstander van Gods waarheid en Gods volk werd. Wij kunnen in Nimrod niemand anders zien dan Satans eerste poging na de zondvloed, een menselijke wereldheerser te verwekken.
Nimrod was een heidense religie-aanhanger. Hij maakte een grote naam onder het volk doordat hij opzettelijk wilde dieren doodde, en zodoende bracht hij de lichtgelovige mensen er toe hem als een god te beschouwen. Hij organiseerde de valse religie, beoefende deze en liet het volk de vormendienst er van beoefenen. Hij deed dit ten einde het volk van Jehova af te keren en hierin was hij een werktuig van de Duivel. Hij vermoordde de beesten om de mensen van zijn dapperheid te doordringen ten einde hun bijval te verkrijgen, opdat hij het volk kon gaan beheersen en hen voor zijn zelfzuchtige doeleinden, het voeren van veroveringsoorlogen, kon gebruiken. Neen, zijn opzettelijk doden van dieren was niet slechts voor voedsel noch in overeenstemming met Gods wet en de voorwaarden van het eeuwige verbond; het was een openlijke uitdaging van Jehova God.
Het door Nimrod gegeven voorbeeld heeft sedertdien de mensen van alle natiën beïnvloed. De onbetwistbare feiten tonen aan, dat een klasse mensen die zich alleen voor de sensatie en de zelfzuchtige genoegens die het hun schenkt, aan het jagen op wilde dieren en vogels overgeven, tevens de mensen zijn die zich overgeven aan en behagen scheppen in militaire oefeningen en het voeren van oorlogen, en die de oorlog verdedigen; de feiten tonen ook dat zij grotendeels religie-aanhangers zijn die vormendienst beoefenen en mensen prijzen en vleien, hetgeen allemaal lijnrecht in strijd is met Gods wet en derhalve zonde is.
Hieruit blijkt dus duidelijk, dat de zonde van Nimrod en zijn aanhangers ook daarin bestond dat hij opzettelijk dieren afslachtte, en ook veroveringsoorlogen voerde en mensen doodde; tevens dat hij mensen verheerlijkte en het volk er toe bracht mensen te aanbidden; ook dat hij politieke lichamen organiseerde die de macht in handen hadden en handel dreven ten einde onrechtmatig persoonlijk gewin te oogsten. Het doel van al dergelijke praktijken was en is nog steeds, de aandacht der mensen op menselijke schepselen van een zogenaamde hogere klasse gevestigd te houden en de meesten van hun dienst en toewijding aan de Almachtige God af te keren. Het gehele plan is van de Duivel afkomstig.
God zorgde er voor dat zij die hem liefhadden en dienden, de nodige bescherming tegen wilde dieren ontvingen. Met Noach meegerekend, verlieten in totaal slechts acht personen de ark, en zij waren de enige levende menselijke schepselen. Er waren talrijke dieren die Noach met zich uit de ark bracht en deze dieren zouden onmiddellijk over de aarde gaan rondzwerven en zich vermenigvuldigen. Ter bescherming van de mens bracht God vrees of verschrikking in de geest der dieren, zodat zij de mens zouden vrezen; zoals staat geschreven: „En uw vrees, en uw verschrikking zij over al het gedierte der aarde, en over al het gevogelte des hemels; in al wat zich op den aardbodem roert, en in alle vissen der zee; zij zijn in uw hand overgegeven.” — Gen. 9:2.
Dit betekent stellig, dat wanneer mensen naderbij zouden komen, de wilde dieren, uit vrees of verschrikking voor hen, hard zouden weglopen en de mens zouden ontvluchten, en dit werd zo geregeld ter bescherming van de dieren en speciaal ter bescherming van de mensen. Een paar mensen konden zich tegenover een groot aantal wilde dieren niet beschermen. Hun vrees voor de mens was de bescherming van de mens.
VOOR VOEDSEL, KLEDING, NIET VOOR SPORT
De Duivel bracht zijn werktuig Nimrod op de gedachte, jacht op de dieren te maken wanneer zij vluchtten. Nimrod leerde andere mensen dit eveneens te doen. Vele dieren van het woud werden uit zelfverdediging en voor hun eigen veiligheid kwaadaardig en leerden de mens aan te vallen. De Duivel was er dus door middel van Nimrod en andere goddeloze mensen de oorzaak van, dat vele wilde dieren kwaadaardig werden. Indien de mensen Gods gebod hadden gehoorzaamd, dan zouden de leeuw, de beer, de tijger en andere soortgelijke wilde dieren ongetwijfeld nooit kwaadaardig en gevaarlijk voor de mensen zijn geworden.
Doch sedert de tijd van Nimrod hebben mensen die zich „sportmannen” noemen, op wilde dieren gejaagd, zij hebben voor ze op de loer gelegen, jacht op ze gemaakt en ze onmenselijk gedood en daardoor zijn de dieren van het woud en de wilde vogels van de lucht de doodvijanden van de mens geworden, omdat de jagers hun doodvijanden zijn geworden. De mensen zijn onrechtmatig de wildernis ingegaan en hebben de wilde dieren gevangen, ze uit hun natuurlijke woonplaatsen gehaald en in gevangenissen zoals dierentuinen gezet, en ze aldus een wrede bestraffing opgelegd. De uitvlucht van de mensen voor deze handelwijze is, dat het de nieuwsgierigheid en grillen der mensen bevredigt. God heeft de wilde dieren nimmer in dierentuinen opgesloten, doch hij heeft ze barmhartig door de zondvloed heen en ook na de zondvloed beschermd, door ze in zijn eeuwige verbond op te nemen. Hij verschafte de wouden als de woonplaats voor de wilde dieren en de mensen kunnen zich niet verontschuldigen of rechtvaardigen wanneer zij de dieren uit hun woonplaatsen halen of hun woonplaatsen binnendringen om ze opzettelijk te doden.
Nimrods voorbeeld op het gebied van de handel was eveneens een schending van Gods wet. Dat voorbeeld volgend, hebben de mensen sindsdien moedwillig dieren gedood, opdat zij met hun huiden en beenderen handel konden drijven. De grote kudden buffels welke eens in de wildernissen van Amerika zwierven, zijn om commerciële redenen opzettelijk gedood. De olifant die de oerwouden van India en andere plaatsen heeft bewoond, is opzettelijk gedood, opdat het ivoor van zijn slagtanden voor commerciële doeleinden kon worden gebruikt. Deze dingen vonden hun oorsprong bij de Duivel.
De Heer liet dierenhuiden gebruiken, om Adam en Eva bedekking of kleding te verschaffen (Gen. 3:21). Bij de bouw van de tabernakel werden „antilopenhuiden” gebruikt (Ex. 26:14, Strong). Het blijkt ook, dat onder de Israëlieten bepaalde huiden voor bedekking en kleding werden gebruikt (Num. 31:20). Het was natuurlijk noodzakelijk de dieren te doden ten einde hun huiden voor bedekking of kleding te verkrijgen. Volgens deze schriftuurplaatsen schijnt iemand dus volkomen gerechtigd te zijn dieren te doden en hun huiden te nemen met het doel zich de noodzakelijke bedekking of kleding te verschaffen. Evenmin zou het doden ten einde kleding te verschaffen, beperkt blijven tot de persoon die de huiden of vellen gebruikte, doch deze konden terecht ook aan anderen worden geleverd.
De mens mag volgens de wet dieren doden en het vlees van dieren, vogels en vissen eten, maar hun bloed mag hij niet eten. Zoals voorgeschreven in Genesis 9:3, 4: „Al wat zich roert, dat levend is, zij u tot spijze; Ik heb het u al gegeven, gelijk het groene kruid. Doch het vlees met zijn ziel, dat is zijn bloed, zult gij niet eten.” Toen de Mozaïsche wet voor Israël van kracht was, mocht die natie slechts bepaalde vleessoorten eten, doch het voorschrift in Genesis hoofdstuk 9 betreffende de heiligheid van het bloed was reeds eerder en voor de gehele mensheid gegeven, en het blijft zelfs in deze tijd van kracht, lang nadat de Mozaïsche wet met Israël heeft opgehouden van kracht te zijn, hetgeen negentien eeuwen geleden geschiedde, toen deze wet werd vervuld en aan de martelpaal werd genageld waaraan Jezus stierf. — Kol. 2:14; Hand. 15:24, 28, 29.
Er zijn echter nog meer omstandigheden waaronder dieren gedood mogen worden. Dieren die anderen schade berokkenen of een menselijk schepsel doden, moeten worden afgemaakt (Ex. 21:28). Indien een dier iemands bezittingen vernielt of zijn oogst verwoest, dan zou het juist zijn dat dier te doden en dit zou geen verbreking van het eeuwige verbond betekenen. „Vangt gijlieden ons de vossen, de kleine vossen, die de wijngaarden verderven, want onze wijngaarden hebben jonge druifjes” (Hoogl. 2:15). Een moderne vertaling maakt het duidelijker: „Vangt ons de vossen, de kleine vossen, die de wijngaarden verderven, nu onze wijngaarden in bloei staan” (Nw. Vert.). Het is dus een vaste regel, dat dieren die voedsel of bezittingen van de mens vernielen, ter bescherming van de mens mogen worden gedood.
Jehova’s volk, zowel het gezalfde overblijfsel als de „andere schapen”, moet deze waarheden niet licht opnemen. Zij wensen niet de voetstappen van Nimrod te drukken of door Satan te worden verleid tot praktijken die een schending betekenen van Gods wetten. Zij die een verbond hebben gesloten Gods wil te doen, zijn thans, wegens het toegenomen licht, uitermate verlangend te weten, hoe zij zich naar Gods wil kunnen schikken, niet slechts in één doch in alle dingen. Zij hebben een vurig verlangen Gods naam te eren en hun liefde voor hem te tonen door naarstig zijn geboden te houden. Speciaal de „andere schapen”, die de opdracht hebben ontvangen zachtmoedigheid en gerechtigheid te zoeken moeten thans ijverig leren wat recht is en zich daarnaar gedragen.
Daar zij uit de Schrift zien, dat het jagen op en het vervolgen en doden van dieren en vogels alleen bij wijze van sport verkeerd is, omdat het een schending is van het eeuwige verbond, zullen zij zulks vermijden en weigeren iets te maken te hebben met de zogenaamde „sport” van het jagen alleen om de sensatie die het de mensen schenkt op vogels en dieren te schieten. God zal iedere natie straffen die zijn eeuwige verbond heeft geschonden, hetgeen dus alle natiën betekent. Zij die zich hebben gewijd Gods wil te doen, zijn uitermate verlangend alles te vermijden wat ook maar naar het schenden van Gods uitgedrukte wil zweemt. Indien de mensen voedsel nodig hebben en er voor dit doel dieren kunnen worden genomen, is het in overeenstemming met Gods wil dat zij dit doen; doch niemand die zich werkelijk aan God heeft gewijd, zal toelaten dat hij zich aan de jacht overgeeft, alleen voor de zogenaamde „sport”. Evenmin zullen oprechte Christenen zo huichelachtig zijn, voedsel als een verontschuldiging te gebruiken ten einde het slachten van dieren te rechtvaardigen, als zij in werkelijkheid worden gedreven door de sensatie van de jacht en door het ijdele verlangen zich nog te verkneukelen in het gedode dier, door het lijk van hun slachtoffer omhoog te houden of te ondersteunen om er mee te worden gefotografeerd. Zij poseren ook niet met een onthoofde kip, een doodgestoken varken of een neergevelde os. Indien voedsel hun enige motief is, zullen zij het door hen gedode wild evenmin fotograferen. Laten allen beseffen dat Jehova God door voorwendsels en verontschuldigingen heenkijkt, om te zien wat de beweegredenen van het hart zijn.
In Jehova’s nieuwe wereld zullen geen bloeddorstige „sportmannen” zijn. Toen de mens werd geschapen, werd hem ’heerschappij gegeven over de vissen der zee, en over het gevogelte des hemels, en over al het kruipend gedierte, dat op de aarde kruipt’ (Gen. 1:26, 28). Niet om de dieren af te slachten, maar om gerechtigheid en barmhartigheid tegenover hen te tonen. Niet om op ze te jagen en ze te verschrikken, doch om met hen om te gaan en in hun aanwezigheid behagen te scheppen. Hoe heeft de mens zijn heerschappij over deze stomme dieren misbruikt! Doch in Jehova’s nieuwe wereld van gerechtigheid zullen de mensen op aarde de dieren waarderen en een juiste heerschappij over hen uitoefenen.