Vragen van lezers
● Waarom vervloekte Noach Kanaän, terwijl Cham toch de overtreder was? — E.M., Engeland.
De aanleiding tot het uitspreken van deze vloek wordt beschreven in Genesis 9:20-27: „Noach begon nu als landman en ging er toe over een wijngaard te planten. Hij begon van de wijn te drinken en werd dronken, waarop hij zich in het midden van zijn tent begon te ontkleden. Later zag Cham, de vader van Kanaän, zijn vaders schaamte en ging het aan zijn twee broers buiten vertellen. Daarop namen Sem en Jafeth een mantel, legden die op hun beider schouders en liepen achterwaarts de tent in. Aldus bedekten zij hun vaders schaamte, terwijl hun gezichten afgewend waren en zij hun vaders schaamte niet zagen. Ten slotte ontwaakte Noach uit zijn roes en vernam wat zijn jongste zoon hem aangedaan had. Daarop zei hij: ’Vervloekt zij Kanaän. Hij worde de minste slaaf voor zijn broeders.’ Hij voegde er aan toe: ’Gezegend zij Jehovah, de God van Sem, en Kanaän worde hem tot slaaf. God geve overvloedig ruimte aan Jafeth en hij wone in de tenten van Sem. Kanaän worde ook hem tot slaaf.’”
Het verslag betreffende dit voorval is erg kort en het lijkt aannemelijk dat enkele weggelaten bijzonderheden zeer verhelderend zouden kunnen zijn. Enkele bijbelgeleerden menen dat Kanaän op een of andere, niet nader aangeduide, wijze bij het voorval betrokken moet zijn geweest. Het verslag vertelt ons dat Noach bij zijn ontwaken ’vernam wat zijn jongste zoon hem aangedaan had.’ De vertaling van Rotherham vermeldt onder een voetnoot bij „jongste zoon”: „Ongetwijfeld Kanaän en niet Cham: Sem en Jafeth werden vanwege hun piëteit gezegend; Kanaän werd wegens een niet nader genoemde laaghartigheid vervloekt; terwijl Cham vanwege zijn verzuim genegeerd wordt.” In de Leidsche Vertaling lezen we in een voetnoot bij deze tekst: „Zijn jongste zoon, volgens het oudste verhaal Kanaän.”
Joodse religieuze geleerden nemen een zelfde standpunt in. The Pentateuch and Haftorah’s uitgegeven bij J.H. Hertz geeft het volgende commentaar: „Dit vage verslag verwijst naar een afschuwelijke daad waarbij Kanaän betrokken schijnt te zijn geweest. . . . In plaats dat Cham de door een kind verschuldigde eerbied jegens zijn vader toonde en hem bedekte, maakte hij hem tot iets lachwekkends en stak de draak met hem toen hij het voorval aan zijn broers vertelde.” Nadat hierin vervolgens verteld wordt dat het Hebreeuwse woord vertaald met „zoon” in vers 24 tevens kleinzoon kan betekenen, wordt de volgende opmerking gemaakt: „Hier is ongetwijfeld Kanaän bedoeld.” The Soncino Chumash, uitgegeven bij A. Cohen, wijst er op dat sommigen geloven dat Kanaän „zich overgaf aan verdorven wellustgevoelens jegens hem,” en dat de uitdrukking „jongste zoon” op Kanaän slaat, die de jongste zoon van Cham was. De woorden ’zag zijn vaders schaamte’ houden waarschijnlijk meer in dan alleen het ontbloten van zijn schaamte; het was veeleer een of andere verdorvenheid, perversiteit of een wellustig gevoel, vooral wanneer we bedenken dat er op bloedschande en andere seksuele zonden wordt gedoeld als de bijbel over het ontbloten of zien van iemands schaamte spreekt. — Lev. 18:6-19; 20:17.
In vervulling van Noachs verklaring werd Sem gezegend doordat hij „de voorvader van al de Hebreeën” werd, Gods uitverkoren volk waaruit de Messias zou voortkomen (Gen. 10:21). Daarentegen blijkt in vervulling van de over Kanaän uitgesproken vloek, dat zijn nakomelingen, voor zover ze niet uitgeroeid werden toen Israël het Beloofde land binnentrok, dienstbaar werden aan Sems nakomelingen. Zoals Jozua opmerkte tegen enkele overgebleven Kanaänieten: „Nu zijt gij een vervloekt volk, een slavenpositie zal niet van u wijken, gij zult houtsprokkelaars en waterdragers voor het huis van mijn God zijn.” Van andere overgebleven Kanaänieten wordt gezegd: „Salomo bleef hen tot op deze dag gebruiken voor slavendienst” (Joz. 9:23; 1 Kon. 9:21). Hierdoor werd de Kanaänieten geen onrecht aangedaan, neen, zij verdienden deze behandeling. Het waren afgodendienaars, zij gaven zich over aan schaamteloze en verschrikkelijk immorele praktijken en zij volgden andere natiën in het offeren van mensen. God veroordeelde hen tot de vernietiging, niet alleen als straf voor hun verdorvenheid, maar eveneens om te voorkomen dat ze zijn verbondsvolk afvallig zouden maken. Hij gebruikte de Israëlieten als oordeelsvoltrekkers, en de Kanaänieten die niet verdelgd of verdreven werden, werden in slavernij aan de Israëlieten gebracht, in vervulling van de door Noach uitgesproken profetie. Ingeval iemand beweert dat de zwarte huid van sommige mensen een gevolg is van deze vloek, geven ze hiermee te kennen dat ze absoluut niet met de bijbel op de hoogte zijn, want de kleurlingen stammen niet van Kanaän af.
Kanaän kan zich heel goed schuldig hebben gemaakt aan een of ander misdrijf of verderfelijke handeling ten opzichte van zijn grootvader Noach, en Cham kan hiervan getuige zijn geweest zonder dat hij tussenbeide is gekomen. In plaats daarvan vertelde hij overal in het rond dat zijn vader naakt in zijn tent lag. Sem en Jafeth bedekten de schaamte van hun vader. Daarom werden zij gezegend, de vermoedelijke dader Kanaän werd vervloekt en de schuldige toeschouwer — die het voorval tevens doorvertelde, namelijk Cham — leed, alhoewel het hem niet persoonlijk trof, toch onder de schande die dit over zijn nageslacht bracht. Dit is een redelijke gevolgtrekking, die door heel veel nauwkeurige bijbelgeleerden wordt gemaakt, daar het grotendeels ingekorte bijbelse verslag ons niet alle bijzonderheden openbaart. God hoeft in een dergelijk geval zijn handelwijze niet voor ons te rechtvaardigen door precies alle details weer te geven welke in dit geval Kanaäns rol duidelijker zouden belichten. Het belangrijkste is hier vermeld, en wel, dat Jehovah door middel van Noach deze profetie uitsprak en haar in vervulling deed gaan.