Watchtower ONLINE LIBRARY
Watchtower
ONLINE LIBRARY
Nederlands
  • BIJBEL
  • PUBLICATIES
  • VERGADERINGEN
  • w70 15/4 blz. 233-240
  • De weg terug naar vrede in het paradijs

Voor dit gedeelte is geen video beschikbaar.

Helaas was er een fout bij het laden van de video.

  • De weg terug naar vrede in het paradijs
  • De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1970
  • Onderkopjes
  • Vergelijkbare artikelen
  • ’S MENSEN SCHEPPING EN VAL TOT ONVOLMAAKTHEID
  • DE WEG TERUG IN VOORBEREIDING
  • God vat zijn „eeuwige voornemen” in zijn Gezalfde op
    Gods „eeuwige voornemen” zegeviert thans tot ’s mensen welzijn
  • Het huwelijk in het paradijs
    De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1961
  • „Uw wil geschiede op aarde” — Deel 7
    De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1959
  • Onze basis voor hoop op het herstel ervan
    Het herstel van het Paradijs voor de mensheid — door de Theocratie!
Meer weergeven
De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1970
w70 15/4 blz. 233-240

De weg terug naar vrede in het paradijs

1, 2. (a) Wat zijn enkele spontane reacties op Gods aardse schepping die ons ertoe brengen ons af te vragen waarom wij zo reageren? (b) Waarom hebben wij zo’n waardering voor deze aardse scheppingen?

HOE komt het dat u het prettig vindt om uw tuin in te stappen of naar het stadspark te gaan? Waarom gaat u graag de stad uit en zoekt u het platteland op? Waarom hebt u zo’n waardering voor de vele vormen van natuurschoon? Waarom schept u er zo’n behagen in naar de rivier te kijken die majestueus en vredig door het dal stroomt? Waarom brengt het u in vervoering als u de zachtglooiende heuvelhellingen ziet die met statige bomen en met struikgewas en bloemen zijn begroeid? Waarom kijkt u met ontzag naar de hoogten, de bergen, die omhoogtorenen in de azuurblauwe lucht, terwijl glanzende wolken zich bij hun toppen nestelen of rustig voorbijdrijven?

2 Waarom stopt u als betoverd bij het horen van het vrolijke wijsje dat de vogel in de boomtop zingt? Waarom voelt u zo’n aangenaam gevoel van opwinding in u opkomen wanneer u de in het wild levende dieren van de wouden of de vlakten plotseling ziet verschijnen en hen, vrij in hun natuurlijke staat, hun instincten ziet volgen — de gracieuze herten die voorbijhuppelen, de kangoeroe die rondspringt, de emoe of casuarisvogel die met vlugge pas over de grond voortsnelt — of zelfs als u een kudde schapen op het veld ziet? Waarom vervult alle pracht om u heen, in de lucht, op de aarde en in de stromen, u met het verrukkelijke gevoel dat u leeft, en nog wel als een bewust denkend schepsel? Dit komt omdat u werd gemaakt om in een paradijs te leven!

3. Van wie hebben wij onze waardering voor het paradijs ontvangen?

3 Neen! U bent nooit in een paradijs geweest, maar het eerste mensenpaar, onze eerste menselijke vader en moeder, waren oorspronkelijk in een paradijs. Zij hebben de waardering voor een paradijs op u overgebracht en zij ontvingen de waardering voor wat een paradijs wil zeggen, van hun Schepper, die zij als hun God erkenden. Hij heeft hen zo gemaakt, omdat hij zelf een volmaakt gevoel voor schoonheid en vredige harmonie heeft. Hij heeft het aardse paradijs speciaal voor hen gemaakt, want hij is de grootste Tuinier die er bestaat, de grootste Parkwachter, de grootste Boswachter. Hij wilde hun een grote vreugde bereiden door hun het paradijstehuis te geven, en daarom plantte hij de goddelijke hoedanigheden in hen door middel waarvan zij van het paradijs konden genieten en er nooit genoeg van zouden krijgen. Hij maakte hen zodanig dat zij hetzelfde besef met betrekking tot het paradijs en de vreugdevolle waardering ervoor konden doorgeven als zij, de ouders, hadden. Wij hebben deze veredelende eigenschap van hen ontvangen. Zullen wij het dan een vreugde vinden weer tot het paradijs terug te keren, als dat de wil en de regeling van de Schepper is? Natuurlijk zullen wij dat!

4. Met welke eigenschappen begiftigde Jehovah de mens oorspronkelijk, en wat wordt hierdoor aangetoond met betrekking tot zijn menselijke schepping?

4 Hoe goed was het van de zijde van de hemelse Schepper om de menselijke familie een begin te geven in een paradijstehuis! Echt iets voor God om zoiets te doen! Al zijn wij dan menselijk en uit het stof van de aarde gemaakt, toch vernederde hij ons niet. Hij kende ons waardigheid toe, ja, hij schonk ons de grootste waardigheid op aarde door onze eerste ouders tot volmaakte menselijke schepselen te maken, de mooiste levende schepselen op aarde, met goddelijke eigenschappen, aangezien onze eerste menselijke ouders naar Gods beeld en gelijkenis werden geschapen. Hij schaamde zich er niet voor hen zijn kinderen te noemen, ook al waren zij wat lager dan engelen in de hemel. Geheel in overeenstemming met hun fijnbesnaarde gevoelens en hun gezonde, volmaakte, mooie lichaam, plaatste hij hen in een tehuis dat bij hun vermogens zou passen, een aards paradijs dat alleen maar door de Almachtige God ontworpen kon worden. In zijn geschreven Woord de bijbel, waarin ons wordt verteld hoe het eruitzag, wordt het de hof of „tuin in Eden” genoemd, en de naam „Eden” betekent „Geneugte”. — Gen. 1:26-28; 2:7-14.

5. Hoe weten wij dat de hof van Eden niet slechts een klein park van schoonheid was?

5 Deze hof van Eden, dit paradijs van geneugte, was niet klein, zoals een stadspark. Behalve andere soorten van plantengroei, stonden er allerlei soorten van bomen in, bomen die begeerlijk waren voor het gezicht en bomen die vrucht droegen tot voedsel. De hof was vol vogels en landdieren. Om u echter een idee te geven van de grootte ervan: er was een rivier in die in dit paradijs ontsprong en die met zoveel zoet water haar loop begon dat ze zich in vier hoofdtakken kon splitsen, die op hun beurt weer als rivieren verder stroomden. Het wemelde in die wateren van vis, hoewel de grote zeeën en oceanen misschien wel ver weg waren. Er waren ongetwijfeld heuvels en valleien in deze uitgelezen paradijsplek op aarde, ’s mensen eerste tehuis.

6. Hoe komt het dat de mensheid niet in het paradijs werd geboren?

6 Thans, nu er bijna zesduizend jaar zijn voorbijgegaan sinds dat begin van het menselijke leven in het paradijs, is de aarde stellig geen paradijs, geen vredige hof van Eden. Wat is er met dat paradijs van het eerste mensenpaar in Zuidwest-Azië gebeurd? Waarom werden wij niet allemaal in het paradijs geboren? Dit komt doordat onze eerste menselijke ouders, voordat zij kinderen hadden, uit de hof van Eden werden verdreven. Vervolgens werd de verlaten Hof ruim zestienhonderd jaar later door een watervloed verdelgd die de gehele aarde bedekte. De rivieren de Eufraat en de Tigris, die eens in dat paradijs ontsprongen, stromen echter nog steeds als een onloochenbaar getuigenis van de waarheidsgetrouwheid van dit bericht. Het is geen mythe van bijgelovige mensen. De naam van die eerste mens was Adam, hetgeen „Uit de aardbodem” betekent. De naam van zijn vrouw was Eva, hetgeen „Levend” betekent, aangezien zij de moeder van alle andere menselijke schepselen werd. Al dezen, met inbegrip van ons in deze tijd, werden aan hen geboren nadat zij uit de paradijshof van Eden waren verdreven.

7. (a) Wat is Gods onveranderlijke voornemen met betrekking tot deze aarde? (b) Hoe gaf de Heer Jezus Christus blijk van zijn geloof in Gods Woord, waardoor hij ons van de betrouwbaarheid ervan overtuigde?

7 Wie had evenwel het recht Adam en Eva uit dat paradijs te verdrijven? Wie had het recht dat paradijs te verwoesten en ons erbuiten te houden? God had dit recht, de Schepper van zowel het paradijs als van Adam en Eva. Hij heeft ook het recht ons te beloven het paradijs weer op aarde te herstellen. Hij heeft ons deze belofte werkelijk gegeven, en hij liet deze belofte in zijn geïnspireerde Woord, de bijbel, optekenen. Toen hij de paradijshof van Eden oorspronkelijk in Zuidwest-Azië plantte, was het zijn onveranderlijke voornemen dat dit paradijs zich over de gehele aarde, over geheel Azië, Europa, Afrika, Australië, Antarctica, Noord- en Zuid-Amerika en de eilanden in de zeven zeeën, zou uitstrekken. Hij heeft zijn liefdevolle voornemen in dit opzicht niet veranderd. Zijn oorspronkelijke voornemen werd niet verijdeld. Hij is niet iemand die er de brui aan geeft. Hij houdt nog steeds aan zijn oorspronkelijke voornemen vast. Als bewijs van dat verheugende feit heeft hij voor de menselijke familie in de weg terug naar het paradijs voorzien, een paradijs dat juist zo groot zal zijn als hij het oorspronkelijk wilde laten worden, een wereldomvattend paradijs van eeuwige vrede. Hij zal deze aarde uiteindelijk nog fraaier maken dan ze er in de ogen van die astronauten in de wereldruimte uitzag toen zij in hun door mensen gemaakte ruimtevaartuig om de maan cirkelden. Dit is geen religieuze mythe. Als het een mythe was, zou God, die voor het schrijven van de bijbel verantwoordelijk is, zich lachwekkend maken. In dat geval zouden de geestelijken van de christenheid en de hedendaagse geleerden Hem terecht uitlachen en de spot drijven met zijn bijbel. Een man die veel groter was dan al deze geestelijken en geleerden bij elkaar, sprak echter heel serieus over onze eerste menselijke ouders. Tijdens een discussie, waarin hem vragen werden gesteld over het onderwerp van huwelijk en echtscheiding, zei hij: „Hebt gij niet gelezen dat hij die hen van het begin af heeft geschapen, hen als man en als vrouw heeft gemaakt en gezegd heeft: ’Daarom zal een man zijn vader en zijn moeder verlaten en zich hechten aan zijn vrouw, en de twee zullen één vlees zijn’? Zodat zij niet langer twee, maar één vlees zijn. Wat God derhalve onder één juk heeft samengebracht, brenge geen mens vaneen” (Matth. 19:3-6). Die man was Jezus Christus, en hij deed daar een aanhaling uit de eerste twee hoofdstukken van de bijbel. — Gen. 1:27; 2:24.

8, 9. Waarom kon Jezus met autoriteit over de schepping en de toekomst van de mens spreken?

8 Voordat Jezus Christus uit de hemel naar de aarde kwam om als een volmaakt mens geboren te worden, had God in de hemel op de zesde scheppingsdag tot hem gezegd: „Laten wij de mens maken naar ons beeld, overeenkomstig onze gelijkenis, en laten zij de vissen der zee en de vliegende schepselen van de hemel en de huisdieren en de gehele aarde en al het zich bewegende gedierte dat zich op de aarde beweegt, in onderworpenheid hebben” (Gen. 1:26). Jezus Christus kon derhalve met autoriteit over de schepping van Adam en Eva en hun paradijstehuis spreken.

9 Op deze uitnodiging van God had Jezus Christus in zijn voormenselijke bestaan samen met God de hand in het scheppen van Adam en Eva en hun paradijs. Hij was daar in de hemel en hoorde God Adam en Eva zegenen en tot hen zeggen: „Weest vruchtbaar en wordt tot velen en vult de aarde en onderwerpt haar, en hebt de vissen der zee en de vliegende schepselen van de hemel en elk levend schepsel dat zich op de aarde beweegt, in onderworpenheid” (Gen. 1:27, 28). Op grond hiervan wist Jezus Christus dat het Gods voornemen was dat de gehele aarde tot een paradijstoestand onderworpen en bebouwd zou worden en gevuld zou worden met de kinderen van Adam en Eva, allen naar Gods beeld en gelijkenis, terwijl zij alle vissen, vogels, huisdieren en wilde dieren in onderworpenheid zouden hebben en deze lagere dieren niet als goden en godinnen zouden aanbidden. Wat zal deze aarde een lieflijke, heerlijke plaats zijn als de Almachtige God dit voornemen volledig verwezenlijkt, want God is in dit opzicht niet van gedachten veranderd.

’S MENSEN SCHEPPING EN VAL TOT ONVOLMAAKTHEID

10. Hoe wordt de schepping van de mens in Genesis hoofdstuk twee beschreven?

10 In het tweede hoofdstuk van de bijbel wordt verteld hoe God eerst Adam schiep, hetgeen kort daarna door de schepping van zijn vrouw Eva en vervolgens door hun huwelijk werd gevolgd. Wat hoofdstuk twee ons vertelt, citeren wij nu uit de rooms-katholieken Belgische Professorenbijbel, waarin staat: „De Heer God vormde dan den mensch uit het slijk der aarde, en Hij blies in zijn aangezicht een levensadem, en de mens werd tot een levende ziel. De Heer God had nu een Paradijs van wellust [geneugte] geplant van het begin, waarin Hij den mensch stelde dien Hij gevormd had.” — Gen. 2:7, 8.

11, 12. Wat liet God Adam, voordat Hij Eva schiep, doen, en welk gebod gaf hij aan Adam?

11 Voordat God evenwel de vrouw Eva schiep, liet hij Adam de vliegende schepselen en de landdieren namen geven, en hij legde Adam ook een gebod op niet van een bepaalde boom te eten, namelijk van de boom der kennis van goed en kwaad. Wij lezen:

12 „De Heer God nam dan den mensch en stelde hem in het paradijs van wellust [geneugte] om het te bewerken en te bewaren; en Hij gebood hem zeggende: Eet van alle boomen van het paradijs: maar van den boom der kennis van goed en kwaad zult gij niet eten. Want ten dage als gij daar van eet, zult gij den dood sterven.” — Gen. 2:15-17, PB.

13. (a) Wat wordt, aangezien de mensheid sterft, onmiddellijk duidelijk betreffende Adams gehoorzaamheid? (b) Wat zei Jezus over gehoorzaamheid in kleine dingen?

13 Nu stelde de Heer God onze eerste menselijke vader de keuze tussen eeuwig leven in het paradijs van geneugte en eeuwige dood voor. Onmiddellijk kunnen wij vermoeden dat Adam na verloop van tijd van de verboden vrucht heeft gegeten en door Degene wiens wet hij overtrad ter dood werd veroordeeld. Waarom zouden wij allemaal, die Adams nakomelingen zijn, anders sterven? Dat is juist. Maar hoe werd Adam er toch toe gebracht deze wet, ondanks de doodstraf die erop stond, te overtreden? Het was iets kleins wat God hem verbood te doen, maar omdat het zoiets kleins was, werd hierdoor de volmaaktheid van Adams gehoorzaamheid op de proef gesteld. Er was slechts een klein begin in slechtheid voor nodig om Adams goddelijke volmaaktheid te vernietigen en hem tot een slecht mens te maken. Jezus Christus, die ondanks grote verleiding en beproeving zijn volmaaktheid bewaarde, zei: „Wie betrouwbaar is in het kleine, is ook betrouwbaar in het grote; en die onbetrouwbaar is in het kleine, is ook onbetrouwbaar in het grote” (Luk. 16:10, PC). Alle ongerechtigheid van de mensheid in deze tijd is uit de kleine zonde voortgekomen die de volmaakte mens Adam bedreef. Waarom heeft Adam eigenlijk gezondigd? Dit wordt ons in de bijbel verteld.

14. Wat antwoordde Eva op de vraag betreffende de verboden boom, en wie stelde de vraag?

14 Nadat God de vrouw Eva had geschapen en haar aan Adam als zijn vrouw had gegeven, vertelde Adam haar over Gods verbod met betrekking tot het eten van de boom der kennis van goed en kwaad en de doodstraf die eropstond wanneer zij er in ongehoorzaamheid van zouden eten. Toen er later bij Eva naar die verboden boom werd geïnformeerd, zei zij tot de vragensteller: „Van de vrucht der boomen die in het paradijs zijn, eten wij: Maar van de vrucht des booms die in het midden van het paradijs is, heeft God ons geboden niet te eten, en die niet aan te roeren, opdat wij niet zouden sterven” (Gen. 3:2, 3, PB). Wie was eigenlijk degene die naar deze verboden boom vroeg? Naar het zich liet aanzien, was het een slang. Slangen spreken echter niet de taal van mensen. De stem moet derhalve van een onzichtbare persoon afkomstig zijn geweest die deze slang gebruikte net zoals een buikspreker een pop gebruikt. Eva vermoedde dus niet dat de vragensteller in werkelijkheid een onzichtbare geestelijke persoon was die vastbesloten was haar er door misleiding toe te brengen Gods gebod te overtreden en aldus te zondigen. Vandaar dat Eva later uitlegde: „De slang heeft mij bedrogen en ik heb gegeten.” — Gen. 3:13, PB.

15. Hoe lasterde de slang God door wat ze tot Eva zei, en waarom is de titel „Duivel” derhalve passend voor dat onzichtbare geestelijke schepsel dat eerst tot Eva sprak?

15 Hier werd nu de eerste leugen uitgesproken, want de onzichtbare persoon die het woord tot Eva richtte, sprak hiermee Gods waarschuwende woorden tegen. Hij maakte zichzelf tot een leugenaar, maar hij probeerde het te doen voorkomen alsof God tegen Adam had gelogen en de leugenaar was. Wij lezen: „De slang sprak tot de vrouw: Gij zult volstrekt niet sterven. Maar God weet dat uw ogen zullen opengaan, wanneer gij daarvan eet, en dat gij gelijk aan God zult worden door de kennis van goed en kwaad” (Gen. 3:1-5, PC). Wij weten thans allemaal dat dit een leugen was, want wij allen sterven en hebben de dood geërfd. Niet God was de leugenaar, maar degene die zich van de slang bediende. Wie was hij eigenlijk? Jezus Christus zei dat hij ’de duivel’ was en voegde eraan toe: „Hij was een moordenaar van den beginne; ook hield hij zich niet met de waarheid op, omdat er in hem geen waarheid is. Wanneer hij leugen spreekt, spreekt hij naar eigen aard; want hij is een leugenaar, en de vader daarvan” (Joh. 8:44, PC). Hoe passend was het voor Jezus Christus hem een duivel te noemen, want „Duivel” betekent „Lasteraar”, en hij had God inderdaad gelasterd. Hij was een moordenaar geworden door Eva door misleiding op de weg des doods te brengen.

16. (a) Welke gedachten begonnen Eva nu door de geest te spelen? (b) Wat deed zij en tot welke handelwijze haalde zij vervolgens Adam over?

16 Eva liet de leugen in haar geest post vatten. Zij begon haar geloof in God, haar Schepper en Vader, te verliezen. De verboden boom begon er nu als iets begeerlijke uit te zien in plaats van iets dat als een dodelijke ziekte gemeden moest worden. Er ontstond nu in haar hart een begeerte naar de vrucht van de verboden boom. Zij liet niet God waarachtig bevonden worden, maar zij liet zich door haar groeiende begeerte overmeesteren en tot het eten van de verboden vrucht overhalen. Zij overtrad Gods wet en zondigde door de eerste menselijke zonde te begaan. Zij viel echter niet op datzelfde moment dood, waardoor op dat moment ogenschijnlijk werd bewezen dat de slang, die door de Duivel werd gebruikt, het bij het juiste eind had. Toen haar man Adam later kwam en haar nog steeds levend aantrof, haalde zij hem ertoe over van de verboden vrucht te eten die zij hem aanbood. Hij was volledig op de hoogte van de straf die hierop stond, de dood, maar hij gaf er zelfzuchtig de voorkeur aan met haar door Gods toedoen te sterven dan zonder haar in het paradijs te leven. Onmiddellijk verloren zij de vrede van hun hart en geest. Hun geweten kwelde hen. Zij hadden hun volmaakte onschuld verloren en vonden zichzelf er onrein uitzien. Zij verloren ook hun vrede met God. Zij vluchtten en verborgen zich toen zij alleen nog maar het geluid van Gods onzichtbare nadering hoorden. — Gen. 3:6-10.

17. Hoe bleek de Duivel een leugenaar te zijn, en wat gebeurde er in werkelijkheid met Adam en Eva?

17 In antwoord op Gods vraag beleden Eva en Adam hun opzettelijke zonde. Er bestond voor hen geen basis Hem om vergeving te vragen, en dit deden zij ook niet, want dat zou voor God betekend hebben dat hij zijn eigen wet terzijde schoof. In tegenstelling tot wat de Duivel door middel van de slang had gezegd, hield God zich rechtens aan zijn wet en veroordeelde hij Adam en Eva tot de dood. Hij veroordeelde hen niet tot eeuwig leven in een plaats van vurige pijniging; hij veroordeelde hen tot wat zijn wet had vermeld — de dood. Dit betekende dat zij naar de plaats moesten terugkeren waaruit Adam was genomen, naar het stof van de aardbodem, met andere woorden, naar een toestand van niet-bestaan. Dat iemand in een toestand van niet-bestaan terechtkomt, is geen beloning voor persoonlijke verdiensten zoals in de religieuze leer van het Nirwana wordt geleerd. Het is een straf voor opzettelijke ongehoorzaamheid aan Gods wet, opzettelijke zonde. De christelijke apostel Paulus schreef: „ Het loon der zonde is de dood; maar de genadegave van God is het eeuwige leven in Christus Jesus onzen Heer.” — Rom. 6:23, PC.

18. Welk besluit hadden Adam en Eva genomen, zoals uit hun handelwijze bleek, en hoe trad God nu derhalve op?

18 Hoe legde God het vonnis ten uitvoer? Door van de verboden boom der kennis van goed en kwaad te eten, hadden Adam en Eva besloten dat zij als goden zouden zijn die voor zichzelf vaststelden wat goed en wat kwaad was. Gods verslag, in Genesis 3:22-24 (PB), luidt derhalve: „En Hij zeide: Zie, Adam is als een van ons geworden, kennende goed en kwaad; nu dan, dat hij zijne hand niet uitsteke en ook neme van den boom des levens en ete en leve, in eeuwigheid. En de Heer God zond hem uit het paradijs van wellust [geneugte] opdat hij de aarde zou bebouwen, waaruit hij genomen was. En Hij dreef Adam uit; en Hij stelde voor het paradijs van wellust [geneugte] de Cherubijnen, en een vlammig en slingerend zwaard, om den weg te bewaren van dan boom des levens.” Het bijbelse verslag geeft te kennen dat Adams vrouw Eva met hem werd uitgeworpen. Adams zonde had zo weinig invloed op zijn lichamelijke volmaaktheid dat hij buiten het paradijs van geneugte voortleefde totdat hij negenhonderd en dertig jaar oud was, hetgeen hem in de gelegenheid stelde vader van vele zonen en dochters te worden (Gen. 5:1-5). Wanneer Adam in het paradijs gehoorzaam was gebleven, zou hij eeuwig hebben kunnen leven en al zijn zonen en dochters in menselijke volmaaktheid hebben kunnen voortbrengen.

19. Hoe werd de weg terug naar het paradijs destijds voor het eerste mensenpaar en hun nakomelingen versperd, en wat gebeurde er ten slotte met dat paradijs van Eden?

19 Dat was de weg uit het paradijs en uit de aldaar heersende vrede met God, vrede van de man met de vrouw en vrede van de mens met de viervoetige dieren, de vogels en de vissen. De weg terug werd versperd door de aanwezigheid van de cherubs — bovenmenselijke schepselen van God — die daar de wacht hielden, en door het vlammende lemmer van een zwaard dat in alle richtingen draaide. Zestienhonderd zesenvijftig jaar lang kon de mens niet terugkeren naar het paradijs en de boom des levens die erin stond; zelfs godvruchtige mannen zoals Abel, Henoch en Noach werd het niet toegestaan terug te keren. Toen kwam de wereldomvattende watervloed van Noachs dagen die het paradijs wegvaagde (Hebr. 11:1-7; Gen. 6:5 tot 8:22). Het is sinds die tijd niet meer ontdekt.

20. (a) Is onze aarde sinds de Vloed in een paradijs veranderd, en waardoor wordt deze aardbol nu bedreigd? (b) Waarom kan de mens deze aarde niet tot een paradijs maken?

20 Sinds die Watervloed van meer dan drieënveertig eeuwen geleden heeft de mensheid deze gehele aarde niet in een paradijs kunnen veranderen, en dit ondanks het feit dat de mensheid tot meer dan drie miljard vierhonderd miljoen personen is toegenomen en wij meemaken wat een „bevolkingsexplosie” wordt genoemd. Een nieuwe wereldoorlog, deze keer met kernwapens, chemische en biologische wapens en radiologische wapens, dreigt deze aarde tot een onbewoonde planeet te maken waarop alleen nog maar een verwilderde en onbeteugelde groei mogelijk is en die van het ene tot het andere einde is verontreinigd. De feiten spreken voor zichzelf: in zijn huidige toestand kan de mens deze planeet de aarde niet in een paradijs veranderen dat met de oorspronkelijke hof van Eden of het oorspronkelijke paradijs van geneugte vergeleken kan worden. Waarom niet? Omdat de mens niet in vrede leeft met God, de Schepper van het paradijs. De mens kan helemaal geen aanspraak meer maken op volmaaktheid van lichaam en geest of op volmaakte onschuld of op volmaakte moraliteit. Hij is precies wat de bijbel hem noemt, zondig. Om die reden staat de mens onder Gods veroordeling en is hij aan de dood onderworpen.

DE WEG TERUG IN VOORBEREIDING

21, 22. Heeft de ongehoorzaamheid van Adam en Eva Gods voornemen om deze aarde een paradijs te laten zijn voorgoed verijdeld, en hoe weten wij dit?

21 Is het geval derhalve hopeloos? Is elke weg terug naar vrede in het paradijs onmogelijk? Door ’s mensen eigen krachtsinspanningen: Ja! Maar door God: Neen! Toen God op de allereerste scheppingsdag zei: „Er kome licht”, had hij in gedachten dat deze aarde een wereldomvattend paradijs zou worden. Aan het einde van de zesde scheppingsdag liet Hij de pas geschapen Adam en Eva weten dat dit zijn voornemen was en gaf hij hun te kennen wat hun deel was in de vervulling van dit goddelijke voornemen (Gen. 1:3, 28). Door de zonde van Eva en Adam werd de uitbreiding van het paradijs naar de uiterste grenzen van de aarde een halt toegeroepen. De Almachtige God laat zijn liefdevolle voornemen echter niet door de Duivel, die zich van de slang had bediend, verijdelen. Voordat God de zondige Adam en Eva uit de hof van Eden verdreef, liet hij zowel hen als de Duivel weten dat Hij aan Zijn voornemen vasthield, terwijl Hij te kennen gaf dat Hij de mensheid in het paradijs zou herstellen. Hoe gaf God dit te kennen? Door wat hij tot de Duivel zei. Wij lezen, volgens de Nieuwe Vertaling van het Nederlandsch Bijbelgenootschap:

22 „Daarop zeide de HERE God tot de slang: Omdat gij dit gedaan hebt, zijt gij vervloekt onder al het vee en onder al het gedierte des velds; op uw buik zult gij gaan en stof zult gij eten, zolang gij leeft. En Ik zal vijandschap zetten tussen u en de vrouw, en tussen uw zaad en haar zaad; dit zal u dan kop vermorzelen, en gij zult het den hiel vermorzelen.” — Gen. 3:14, 15.

23. (a) Wie zijn de symbolische slang en de symbolische vrouw die in Genesis 3:14, 15 worden genoemd? (b) Wat zou het vermorzelen van de kop van de slang uiteindelijk voor de mensheid betekenen?

23 Die vervloeking van de slang was in werkelijkheid Gods vervloeking van de Duivel, degene die zich van de slang had bediend. De slang werd een symbool van de Duivel (Openb. 12:9; 20:2). Indien het symbool, de letterlijke slang, werd vernederd, moet de Duivel ook worden vernederd. Die vernedering werd te kennen gegeven doordat God de Duivel „de oorspronkelijke slang” noemt. Bijgevolg werd het zaad of het nageslacht van de slang een symbool van het zaad of het nageslacht van de Duivel. Het zaad of nageslacht van de vrouw werd een symbool van het zaad of nageslacht van Gods symbolische „vrouw”, namelijk zijn heilige, getrouwe, hemelse organisatie van geestelijke schepselen. Dat de kop van de slang door het zaad van de vrouw vermorzeld zou worden, betekende de vermorzeling van het hoofd van de Duivel, een verwonding die zijn dood en vernietiging inhield. Niet alleen de Duivel, de oorspronkelijke slang, zal echter aldus worden gestraft, maar ook zijn goddeloze werk zal te niet gedaan worden. Dit zou het herstel van de mensheid tot een aards paradijs moeten omvatten.

24. Welke zegen zou het zaad van Gods „vrouw” ontvangen voor het bestrijden van de „slang” en haar zaad, en waar wordt het zaad van Gods „vrouw” voor ons geïdentificeerd?

24 De vermorzeling van de hiel zou niet voor niets worden ondergaan. Het zaad van de vrouw zou voor deze vermorzeling worden beloond, want hij liep deze op toen hij aan de zijde van Jehovah God streed in de oorlog die het gevolg is van de vijandschap die God tussen de slang en de vrouw en tussen het zaad van de slang en het zaad van de vrouw stelde. De vermorzeling die hij onderging, zou worden beloond met de eer en de glorie Jehovah’s wil ten uitvoer te brengen en de kop van de grote Slang te vermorzelen, waardoor deze voornaamste tegenstander van God zou worden vernietigd. Wij naderen nu heel dicht de tijd waarin het zaad van Gods „vrouw” eeuwige glorie zal verwerven door de kop van de grote Slang te vermorzelen. De gehele levende mensheid zal dan dank verschuldigd zijn aan dit glorierijke Zaad, aangezien hij hen door deze daad van hun grootste vijand, de Duivel, zal bevrijden. Maar weten wij wie dit zaad van Gods „vrouw” is? De geschiedenis identificeert hem voor ons, en die onbetwistbare geschiedenis treffen wij aan op de bladzijden van het Boek dat ons ook vertelt over het komende herstel van het paradijs voor de mensheid, namelijk de bijbel. Laten wij snel de identificatie-aanwijzingen nagaan.

25, 26. Volg de geschiedenislijn, te beginnen bij Sem, die ons naar het zaad van Gods „vrouw” leidt.

25 Wij krijgen deze inlichtingen niet van wereldlijke geschiedschrijvers. De historische feiten die werkelijk van belang zijn, worden meestal door de wereldlijke geschiedenis over het hoofd gezien, overgeslagen en weggelaten. Wij wenden ons tot de bijbel om te weten te komen dat Noachs zoon Sem een uitzonderingspositie innam toen Noach Sem zegende en zei: „Gezegend zij Jehovah, Sems God, en Kanaän worde hem tot slaaf. God schenke overvloedig ruimte aan Jafeth, en hij verblijve in de tenten van Sem” (Gen. 9:24-27). Wanneer wij nu na Sem negen generaties verder gaan, komen wij bij Sems nakomeling Abram (of Abraham) in het land Mesopotamië. Sems God, Jehovah, openbaarde zich aan Abraham en zei: „Trek weg uit uw land en van uw verwanten vandaan en uit het huis van uw vader, naar het land dat ik u zal tonen; en ik zal u tot een grote natie maken en u zegenen en ik zal uw naam stellig groot maken; en bewijs een zegen te zijn. En ik zal stellig zegenen wie u zegenen, en wie kwaad over u afsmeekt, zal ik vervloeken, en alle families van de aardbodem zullen zich stellig door bemiddeling van u zegenen” (Gen. 12:1-3). Abraham gehoorzaamde God en verwierf zijn zegen.

26 Abraham bleek niet door bemiddeling van zijn eerste zoon Ismaël, maar door bemiddeling van zijn tweede zoon Isaäk een zegen te zijn voor alle families van de aardbodem. Toen Abraham bewees Jehovah God in zulk een mate gehoorzaam te zijn dat hij zelfs zijn geliefde zoon Isaäk op Gods gebod wilde offeren, zei God tot Abraham bij het offeraltaar: „Ik [zal] u voorzeker . . . zegenen en uw zaad voorzeker . . . vermenigvuldigen als de sterren aan de hemel en als de zandkorrels die aan de zeeoever zijn; en uw zaad zal de poort van zijn vijanden in bezit nemen. En door bemiddeling van uw zaad zullen alle natiën der aarde zich stellig zegenen, ten gevolge van het feit dat gij naar mijn stem hebt geluisterd” (Gen. 22:15-18). Door de belofte die God hier deed, werd te kennen gegeven dat het zaad van zijn „vrouw” nauw verband zou houden met het zaad van Abraham, waardoor alle natiën der aarde gezegend zouden worden.

27, 28. (a) Door bemiddeling van wie liep deze afstammingslijn naar het Zaad vanaf Isaäk? (b) Wat toont het bijbelse verslag vervolgens aan met betrekking tot de zegen van de twaalf zonen van Israël?

27 Jehovah God herhaalde zijn belofte van zegen aan Abrahams zoon Isaäk. Maar Isaäk had twee zonen, de tweeling Esau en Jakob. God koos de tweede zoon, Jakob, en herhaalde zijn belofte van zegen aan hem. Hij veranderde Jakobs naam ook in Israël. De Israëlieten van thans zijn nakomelingen van Jakob of Israël, en toch ziet het er thans helemaal niet naar uit dat alle natiën der aarde zich door bemiddeling van deze vleselijke nakomelingen van Jakob of Israël willen zegenen. Hoe komt dit? De bijbelse geschiedenis maakt ons de reden duidelijk. Door dit verslag te volgen, merken wij op dat Jakob twaalf zonen had die de patriarchale hoofden zouden worden van de twaalf stammen van Israël, een familienatie. Vooral door bemiddeling van wie van deze twaalf zonen zou het zaad van Gods „vrouw” komen waardoor de kop van de grote Slang zou worden vermorzeld en alle natiën van de aarde, zonder enige partijdigheid, gezegend zouden worden? Jakob gaf op zijn sterfbed in Egypte te kennen wie het zou zijn. Toen hij zijn profetische zegeningen aan al zijn twaalf zonen gaf, zei hij tegen zijn vierde zoon, Juda:

28 „Wat u betreft, Juda, uw broeders zullen u prijzen. . . . Een leeuwewelp is Juda. . . . De scepter zal van Juda niet wijken, noch de gebiedersstaf van tussen zijn voeten, totdat Silo komt; en aan hem zal de gehoorzaamheid der volken behoren.”

29. Welke feiten hebben wij nu over dit zaad van Gods „vrouw”?

29 Die woorden, welke in Genesis 49:8-10 voor ons bewaard zijn gebleven, maakten het zeker dat Degene die de grote Slang zou vermorzelen en alle gehoorzame mensen zou zegenen, een Judeeër of jood zou zijn. Hij zou de koninklijke scepter zwaaien en de staf van de rechtmatige gebieder zou tussen zijn voeten of tegen zijn schoot rusten. Hij zou Degene zijn die de naam of titel „Silo” draagt, welke titel „Degene aan wie het behoort” betekent. Als de door Jehovah God aangestelde Regeerder zou hij recht hebben op de gehoorzaamheid van alle mensen die de zegen door bemiddeling van het Zaad van Abraham zouden trachten te verwerven.

30. Hoe weten wij dat David en Salomo, afstammelingen van Juda, er niet voor in aanmerking kwamen dat zaad van Gods „vrouw” te zijn?

30 Zeshonderd eenenveertig jaar later, of in 1070 v.G.T., werd een nakomeling van de patriarch Juda inderdaad koning van een natie, namelijk David, de zoon van Isaï uit de stad Bethlehem. Als koning in Jeruzalem dwong hij de gehoorzaamheid van alle twaalf stammen van Israël af. Hij voltooide de verovering van al het land dat God Abraham had beloofd in het Midden-Oosten te zullen geven, terwijl de volken in die veroverde gebieden aan koning David gehoorzaam moesten zijn. David, en ook zijn zoon en erfgenaam op de troon, Salomo, dwongen evenwel niet de gehoorzaamheid af van alle volken overal op de gehele aardbol. De wereldheerschappij zou daarentegen in handen komen van een van Davids koninklijke nakomelingen aan wie God een eeuwig koninkrijk zou geven. God gaf dit aan koning David te kennen in de verbondsbelofte die hij aan hem deed (2 Sam. 7:4-17). Onder de vredige heerschappij van Davids zoon Salomo werd een groot gedeelte van het land Israël in een toestand gebracht die veel geleek op die van het paradijs. — 1 Kon. 4:20-25.

    Nederlandse publicaties (1950-2025)
    Afmelden
    Inloggen
    • Nederlands
    • Delen
    • Instellingen
    • Copyright © 2025 Watch Tower Bible and Tract Society of Pennsylvania
    • Gebruiksvoorwaarden
    • Privacybeleid
    • Privacyinstellingen
    • JW.ORG
    • Inloggen
    Delen