Is uw ziel onsterfelijk?
Wat onderwezen de eerste christenen over de ziel en onsterfelijkheid?
Hoe komt de christenheid aan haar ideeën over de onsterfelijkheid der ziel?
IN DIT materialistische tijdperk twijfelen velen aan het denkbeeld van de onsterfelijkheid der ziel, hetwelk zij als een fundamentele leerstelling van de „christelijke religie” beschouwen. Weinigen hebben er enig idee van dat de eerste christenen iets heel anders betreffende de ziel onderwezen.
Het zal u verbazen te weten dat vele theologen erkennen dat wat de bijbel betreffende de ziel leert heel anders is dan wat de tegenwoordige religies leren. Ja, kennis van wat de eerste christenen in werkelijkheid over de ziel en onsterfelijkheid onderwezen, zou uw kijk op het tegenwoordige godsdienstonderwijs diepgaand kunnen beïnvloeden.
De christenheid haalt Justinus (die omstreeks 165 van onze gewone tijdrekening is gestorven) als een van haar martelaars aan. In plaats van te zeggen dat alle zielen onsterfelijk zijn — zoals de religieuze leiders van thans doen — schreef Justinus Martyr: „Men mag haar [de ziel] ook niet onsterfelijk noemen.”1 In een latere tijd zou deze gedachte hem eerder als een „ketter” dan als een „martelaar” geclassificeerd hebben.
Tatianus, een christelijke schrijver die in de laatste helft van de tweede eeuw leefde, schreef: „O Grieken! De ziel op zich is niet onsterfelijk . . . ze sterft en ontbindt zich met het lichaam als ze de waarheid niet kent . . . als ze daarom afgescheiden van het licht blijft, vergaat ze tot stof en sterft met het vlees.”2 Ook Tatianus zou lijnrecht in tegenspraak zijn geweest met de hedendaagse religieuze leer.
Een onlangs verschenen wetenschappelijk katholiek boek over vroege schrijvers uit de christenheid toont aan dat ook andere „kerkvaders” leerden dat vele zielen sterven. Daarin staat over de ziel: „Evenals Justinus en Theofilus van Antiochië [uit de tweede eeuw] neemt ook Arnobius [omstreeks het begin van de vierde eeuw] aan dat ze niet van nature onsterfelijk is, doch dat ze door de genade van de God der christenen onsterfelijk kan worden.”3
Er is inderdaad een groot verschil tussen deze gedachte dat de ziel „niet van nature onsterfelijk is” en de tegenwoordige gedachte dat ze aangeboren onsterfelijkheid bezit.
EEN OUDE GRIEKSE GEDACHTE
Aangezien de gedachte dat de ziel van nature onsterfelijk is, niet door de eerste christenen werd onderwezen, rijst de vraag: Waar kwam deze gedachte dan vandaan? Hoe komt de christenheid eraan?
De bewijzen tonen aan dat ze afkomstig was van de afgoden aanbiddende Grieken uit de oudheid. De bijbel leert dat de ziel sterft en dat de hoop op toekomstig leven in de opstanding is gelegen. De Griekse gedachte verschilde hiervan. De Dictionnaire Encyclopédique de la Bible (1956), een vooraanstaande Franse bijbelse encyclopedie, zegt dat de oude Grieken geloofden dat „de ziel die vóór het lichaam werd geschapen, overblijft als dit wordt vernietigd en haar eigen leven voortzet, omdat de ziel onsterfelijk is en de dood van het lichaam in wezen een werkelijke bevrijdende verlossing betekent.”4
Een soortgelijke mening houden vele belijdende christenen er heden ten dage op na. Zij zeggen dat de ziel onsterfelijk is, dat ze blijft leven nadat het lichaam is gestorven en dat de dood een heerlijke bevrijding en verlossing is waardoor de ziel tot God kan terugkeren. Dit denkbeeld bestond ook in Jezus’ tijd, doch werd niet door hem onderwezen — wel door de afgoden aanbiddende Grieken.
Mettertijd vermengde deze Griekse gedachte zich meer en meer met het zogenaamde christendom. Het bovengenoemde bijbelse woordenboek, uitgegeven door Westphal, zegt:
„Vooral toen het christendom zich van het judaïsme afscheidde, begon men de denkbeelden van opstanding en onsterfelijkheid nauw met elkaar te verbinden. . . . Het hedendaagse christelijke denken ondervindt nog steeds de gevolgen van deze verwarring. Wij die de geestelijke erfgenamen van zowel de Grieken als de joden zijn, verklaren het voortbestaan nòg de ene keer door middel van de joodse gedachte van een opstanding en dan weer door de Griekse gedachte van onsterfelijkheid, zonder zelfs de inwendige tegenstrijdigheden van ons denken te bemerken.”5
Wat is dan de waarheid inzake deze kwestie? Is de Griekse gedachte van onsterfelijkheid waar? Staat deze in de bijbel? Wat leert de bijbel over de ziel en onsterfelijkheid?
WAT IS DE „ZIEL”?
De bijbelse leer over de ziel is heel duidelijk. Ze houdt in dat de mens, als hij door de adem des levens van God leven ontvangt, „een levende ziel” wordt. In Genesis 2:7 (SV) staat: „En de HERE God had de mens geformeerd uit het stof der aarde [de elementen die in de aarde worden gevonden] en in zijn neusgaten geblazen den adem des levens; alzó werd de mens tot een levende ziel.” U zult bemerken dat in deze passage niet staat dat de ziel vóór het lichaam werd geschapen. Er wordt ook niet in gezegd dat de mens een ziel „kreeg” of dat deze in hem werd „gebracht”. Er staat evenmin dat de „adem des levens” de ziel was. In plaats daarvan staat er dat de mens, toen hij tot leven kwam, doordat hij begon te ademen, ’tot een levende ziel werd’.
Het bijbelse woordenboek, uitgegeven door Westphal, waarnaar hierboven werd verwezen, moest dit toegeven, ondanks het feit dat het zo heel anders is dan wat de christenheid leert. Er wordt in opgemerkt dat, volgens de bijbel, ’s mensen wezen „in het door de adem des Heren bezielde lichaam zetelt en aldus een levende ziel wordt (vergelijk Gen. 2:7). Er wordt ook in gezegd dat de ziel onafscheidelijk is van het lichaam, een feit waardoor verklaard wordt waarom het Oude Testament soms het woord ’ziel’ voor mens gebruikt . . . en soms het woord ’vlees’ . . . zonder dat de betekenis wezenlijk verschilt”.6
Zoals het woord „ziel” in de bijbel wordt gebruikt, betekent het dus een levend, ademend, gevoel bezittend schepsel. Daarom noemt de bijbel ook dieren „zielen”, hoewel dit woord daarin niet voor planten wordt gebruikt.
KAN ZE STERVEN?
Als, zoals de bovengenoemde protestantse bron erkent, „de ziel onafscheidelijk verbonden is met het lichaam”, betekent dit dan dat als u sterft, uw ziel sterft? Ja. De bijbel zegt dat zielen sterven, dodelijk getroffen, gedood, vernietigd of verteerd worden, en hij gebruikt de specifieke uitdrukking „dode ziel”.a
Bovendien verbaast het wellicht velen te weten dat Jezus’ eigen discipelen zeiden dat de ziel sterft, precies het tegenovergestelde van wat op catechesaties en zondagsscholen wordt geleerd. In hun evangeliën, brieven en andere geschriften die thans tot de christelijke Griekse Geschriften behoren, komen de woorden „ziel” en „zielen” meer dan vijftig maal voor. Toch wordt het woord „onsterfelijk” er geen enkele keer mee in verband gebracht. De bijbel gebruikt de algemene uitdrukking „onsterfelijke ziel” zelfs niet éénmaal.
In plaats daarvan heeft Jezus’ discipel Jakobus aangetoond dat een ziel die zondigt, sterft. Hij schreef: „Weet dan dat hij die een zondaar van de dwaling zijns wegs doet terugkeren, diens ziel van de dood zal redden” (Jak. 5:20). In het visioen dat de apostel Johannes over Gods toorn ontving, ’stierf elke levende ziel, ja, alles wat in de zee was’. — Openb. 16:3.
Bovendien aanvaardden en geloofden Jezus en zijn apostelen de oudere bijbelboeken en deden zij er regelmatig aanhalingen uit. In die geïnspireerde boeken kunt u lezen: „De ziel die zondigt, die zal sterven” (Ezech. 18:4). Zeker, dat is anders dan de ideeën van de oude Grieken — ook anders dan de ideeën die de tegenwoordige christenheid van hen heeft geërfd en die ze thans in haar kerken onderwijst.
Bepaalde religieuze leiders erkennen dat de bijbel het woord „ziel” heel anders gebruikt dan de kerken van thans dit doen. Het bijbelse woordenboek, uitgegeven door Westphal, zegt dat de Hebreeën zich de ziel niet voorstelden „zonder een lichaam dat haar onderhoudt”.7 Deze protestantse autoriteit voegt eraan toe: „De mens is derhalve een ondeelbaar geheel, zonder het lichaam blijft de ziel ondenkbaar, en zonder de ziel is het lichaam slechts een inactieve massa.”7
Zowel oprechte katholieken als protestanten die hebben aangenomen dat de gedachte van een onsterfelijke ziel in de geschriften van Jezus’ apostelen wordt ondersteund, zijn wellicht geschokt wanneer zij lezen wat een groot nieuw katholiek naslagwerk hierover zegt. The New Catholic Encyclopedia (die de imprimatur draagt van de aartsbisschop van Washington; uitgave van 1967 door de Katholieke Universiteit van Amerika) geeft toe (Deel 13, blz. 467): „Het denkbeeld dat de ziel na de dood blijft leven, is in de bijbel niet gemakkelijk te onderscheiden.”
Aantonend hoe het Hebreeuwse woord dat de bijbel voor „ziel” gebruikt, verschilt van de hedendaagse opvatting der christenheid, zegt die encyclopedie:
„Nepes [of nèfesj] is een uitdrukking die veel meer omvat dan onze ’ziel’; ze betekent leven (Ex 21.23; Dt 19.21) en haar verschillende essentiële manifestaties: ademen (Gn 35.18; Jb 41.21), bloed [Gn 9.4; Dt 12.23; Ps 140 (141).8], begeerte (2 Sam 3.21; Spr. 23.2). De Ziel in het OT [Oude Testament] betekent niet een gedeelte van de mens, doch de gehele mens — de mens als levend wezen. In het NT [Nieuwe Testament] is de betekenis evenzo menselijk leven; het leven van een afzonderlijke, bewuste ikheid (Mt 2.20; 6.25; Lk 12.22-23; 14.26; Jn 10.11, 15, 17; 13.37).”
De Encyclopedic Dictionary of the Bible, door A. van den Born, toont aan dat in Job 13:14 (een Hebreeuwse dichterlijke passage, waarin in twee parallelle regels in verschillende bewoordingen dezelfde verklaring wordt gedaan) „mijn nefes” overeen blijkt te komen met „mijn vlees”.
Er staat dat wanneer het gedeelte van de bijbel dat vóór onze gewone tijdrekening werd geschreven „erover spreekt dat iemands nefes uit de onderwereld wordt gered of verlost (Ps 30.4 [3]; 86.13; 89.49 [48]; 116.4; Is Jes 38.17; Spr 23.14), dit niet meer betekent dan dat deze mens ervoor wordt behoed te sterven (vgl. Ps 33.19; 56.14 [13]; 78.50; Jb 33.18, 22, 28) of dat hij aan dodelijk gevaar wordt ontrukt; in al deze gevallen is zijn nefes louter een synoniem voor de mens zelf”. — Kolommen 2287, 2288.
Er staat ook dat psuchè, het woord dat in de christelijke Griekse Geschriften van de bijbel voor „ziel” wordt gebruikt „herhaaldelijk het fysieke leven betekent”. — Kolom 2288.
ONSTERFELIJKHEID
Het woord „onsterfelijkheid” komt voor in het apocriefe boek Wijsheid, dat oorspronkelijk niet in het Hebreeuws doch in het Grieks werd geschreven, en is soms in de vóór-christelijke Hebreeuwse Geschriften ingevoegd. Doch zelfs dit apocriefe boek zegt niet dat de ziel onsterfelijk is. Dit katholieke woordenboek zegt duidelijk dat „het waarschijnlijk is dat onsterfelijkheid in Wijsheid het onvergankelijke leven betekent dat de uitverkorenen in hun opstandingslichaam wordt geschonken”. Er wordt aan toegevoegd: „Ook in het Nieuwe Testament wordt onsterfelijkheid alleen in de opstanding verkregen. . . . Dit is de beloning die de rechtvaardigen op de Oordeelsdag wacht.” — Kolom 854.
In werkelijkheid wordt het woord „onsterfelijkheid” in de bijbel zelden gebruikt. In de Statenvertaling komt het in totaal slechts drie maal voor. In 1 Timótheüs 6:16 wordt, behalve God, alleen Christus onsterfelijk genoemd. En de andere twee keer komt het woord „onsterfelijkheid” in 1 Korinthiërs 15:53, 54 voor, niet om iets te beschrijven wat mensen hebben, doch iets dat zij moeten ’aandoen’.
De bijbel leert dus dat de ziel het leven is dat u bezit. Uw ziel bent U. Als u leeft, bent u een levende ziel. Als u sterft, is de ziel dood.
Is er dan geen hoop voor de mens?
Jawel, er is hoop. Doch deze is niet gelegen in een ’onsterfelijke ziel’. In plaats daarvan is voor iemand die hoop erin gelegen, of het loskoopoffer van Jezus Christus zich tot hem uitstrekt zodat hij in een volmaakt aards paradijs opgewekt, of tot het leven teruggebracht wordt, nadat God het huidige goddeloze samenstel heeft vernietigd en overal op aarde rechtvaardige toestanden van blijvende vrede heeft ingevoerd. — Openb. 20:11-13; 21:1-4.
Deze opstandingshoop, die in de hedendaagse kerken zelden wordt besproken, wordt zowel in de Hebreeuwse als in de christelijke Griekse Geschriften van de bijbel onderwezen en werd door de eerste-eeuwse christenen beklemtoond. Eén hedendaagse autoriteit op het gebied van religie heeft zelfs gezegd: „Het meest verrassende kenmerk van de christelijke prediking is de nadruk die er op de opstanding werd gelegd.”8
Nu u de bijbelse waarheid betreffende de ziel kent, bent u in staat een uiterst belangrijke beslissing te nemen. Welke? Te bepalen welke religie leugenachtig is, want elke religie die de valse leerstelling van de onsterfelijkheid der ziel leert, kan niet waarachtig zijn. Wilt u, als dit het geval blijkt te zijn, niettemin met zo’n religie verbonden blijven, of wilt u zich verbinden met degenen die Gods waarheid onderwijzen?
VERWIJSBRONNEN
1 Samenspraak . . . met den Jood Trypho, Justinus Martyr, Dialoog V, Nederlandse vertaling van Dr. H.U. Meyboom, 1917.
2 Discours contre les Grecs, in Les Pères de l’Eglise, door de Genoude (Parijs; 1838), blz. 233.
3 Patrologie, B. Altaner; Freiburg, Bazel, Wenen; 1960. par. 36, blz. 163.
4 Dictionnaire Encyclopédique de la Bible, uitgegeven door A. Westphal (Valence-sur-Rhone, Frankrijk, 1956), Deel 2, blz. 557, kolom 1.
5 Ibid., kolom 2.
6 Ibid., kolom 1.
7 Ibid., kolom 2.
8 The New Bible Dictionary, uitgegeven door J.D. Douglas (Londen; 1962), blz. 1086.
[Voetnoten]
a Zie als voorbeeld Leviticus 21:11 en Numeri 6:6. Meer dan tachtig gevallen waarin de bijbel zegt dat de ziel kan sterven, worden aangehaald op de bladzijden 3558 en 3559 van de in 1963 in één band verschenen uitgave van de New World Translation of the Holy Scriptures.
Als u deze verzen in uw moderne bijbelvertaling opzoekt, bemerkt u wellicht dat het woord „ziel” vervangen is door „lichaam”, „mens”, „ik”, „persoon”, of een ander woord. Dit komt doordat vertalers die geloofden dat de bijbel leert dat de ziel onsterfelijk is, kennelijk op een gewetensprobleem zijn gestuit als zij passages tegenkwamen waarin staat dat ze sterft. In elk van de bovengenoemde gevallen echter is het woord dat in het oorspronkelijke Hebreeuws van de bijbel werd gebruikt, nèfesj, dat deze zelfde vertalers elders met „ziel” hebben weergegeven.
Het Hebreeuwse woord voor „ziel” wordt in de bijbel 750 maal gebruikt met betrekking tot 1. een persoon, een mens of een lager dier, of 2. het leven dat een mens of dier als zodanig bezit. Dit verschilt volkomen van de ideeën die de huidige christenheid van de oude Egyptenaren, Babyloniërs, Grieken en Romeinen hebben geërfd.