Watchtower ONLINE LIBRARY
Watchtower
ONLINE LIBRARY
Nederlands
  • BIJBEL
  • PUBLICATIES
  • VERGADERINGEN
  • w69 1/3 blz. 131-136
  • Uw ziel, uw geest en het hiernamaals

Voor dit gedeelte is geen video beschikbaar.

Helaas was er een fout bij het laden van de video.

  • Uw ziel, uw geest en het hiernamaals
  • De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1969
  • Onderkopjes
  • Vergelijkbare artikelen
  • HEEFT DE MENS EEN ONSTERFELIJKE ZIEL?
  • WAT IS DE GEEST IN LEVENDE SCHEPSELEN?
  • WAT IS DE HEL?
  • DE RIJKE MAN EN LAZARUS
  • GEHENNA EN HET VAGEVUUR
  • ZULLEN DE DODEN WEDEROM LEVEN?
  • Wat is de hel?
    De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 2002
  • Wat voor plaats is de hel?
    U kunt voor eeuwig in een paradijs op aarde leven
  • Hoe de opstanding alle doden in de hel tot voordeel strekt
    De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1973
  • Een koude hel
    De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1964
Meer weergeven
De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1969
w69 1/3 blz. 131-136

Uw ziel, uw geest en het hiernamaals

MISSCHIEN kent u het gevoel van leegte dat ontstaat wanneer men iemand van wie men houdt, in de dood verliest. Bij zulke gelegenheden voelen de meeste mensen zich niet alleen bedroefd, maar ook zeer hulpeloos. Het is alleen maar natuurlijk wanneer men zich afvraagt: Wat gebeurt er met iemand als hij sterft? Is hij nog steeds ergens bij bewustzijn? Bestaat er een werkelijke hoop dat de doden weer zullen leven? De bijbel bevat een vertroostend antwoord op deze vragen.

Eenvoudig gezegd, is de dood het tegenovergestelde van het leven. Toen God de eerste mens Adam wegens zijn opzettelijke ongehoorzaamheid ter dood veroordeelde, zei hij: „Gij [zult] tot de aardbodem [terugkeren], want daaruit werdt gij genomen. Want stof zijt gij en tot stof zult gij terugkeren” (Gen. 3:19, NW). Beschouw nu het volgende: Waar was Adam voordat God hem uit het stof formeerde en leven gaf? Welnu, hij bestond eenvoudig niet. Bij zijn dood keerde Adam tot dezelfde levenloze toestand van onbewustheid terug. Hij ging noch naar een vurige hel noch naar de hemelse gelukzaligheid, maar stierf — zoals God had gezegd. — Gen. 2:17.

De bijbel leert duidelijk dat de doden geen bewustzijn bezitten en zich levenloos in het graf bevinden. Merk op wat in Prediker 9:5, 10 betreffende de toestand van de doden wordt gezegd: „De levenden weten tenminste, dat zij sterven moeten, maar de doden weten niets; zij hebben geen loon meer te wachten, zelfs hun nagedachtenis is vergeten. Al wat uw hand vindt om naar uw vermogen te doen, doe dat, want er is geen werk of overleg of kennis of wijsheid in het dodenrijk, waarheen gij gaat.”

Dit betekent dat de doden niets kunnen doen en niets kunnen voelen. Het is met hun plannen gedaan, zoals de bijbel verklaart: „Vertrouwt niet op edelen, op een mensenkind, bij wien geen heil is; gaat zijn adem uit, dan keert hij weder tot zijn aarde, te dien dage vergaan zijn plannen.” — Ps. 146:3, 4.

HEEFT DE MENS EEN ONSTERFELIJKE ZIEL?

Hoe staat het echter met de ziel? Is ze niet het deel van de mens dat bij de dood van zijn lichaam wordt gescheiden en verder blijft leven? Ten einde het juiste antwoord hierop te kunnen geven, moeten wij vaststellen wat de ziel is.

U zult wellicht verrast zijn te weten dat in de geïnspireerde Schrift zowel dieren als mensen „zielen” worden genoemd. In Numeri 31:28 (SV) wordt bijvoorbeeld gesproken over „een ziel, [Hebreeuws, nèfesj], uit de mensen, en uit de runderen, en uit de ezelen, en uit de schapen”. Merk hier op dat zowel mensen als dieren zielen worden genoemd. Als u de Statenvertaling of een vertaling met kanttekeningen bezit, kunt u ook Genesis 1:20, 30 opslaan en opmerken dat vissen, vogels en dieren tot de klasse der „levende zielen” blijken te behoren. — Zie ook Openbaring 16:3, waar het Griekse woord voor „ziel”, psuchè, voorkomt.

Wat is dan de ziel? Laten wij eens zien wat het geschreven Woord van de Schepper zelf erover zegt. In Genesis 2:7 (SV) lezen wij: „En de HERE God had den mens geformeerd uit het stof der aarde, en in zijn neusgaten geblazen den adem des levens; alzo werd de mens tot een levende ziel.”

Gelieve op te merken dat nadat God de mens had doen ademen, ’de mens tot een levende ziel werd’. Derhalve was de mens een ziel, net zoals iemand die dokter wordt, een dokter is (1 Kor. 15:45). Aangezien de menselijke ziel de mens zelf is, kan ze niet iets schimachtigs zijn dat het lichaam slechts bewoont of dat afgescheiden van de persoon kan bestaan.

In overeenstemming met dit feit maakt de bijbel duidelijk dat de menselijke ziel fysieke hoedanigheden bezit. Zo spreekt de bijbel er bijvoorbeeld over dat de ziel naar fysiek voedsel verlangt, door te zeggen dat „uw ziel lust heeft vlees te eten” (Deut. 12:20, SV; zie ook Leviticus 17:12, SV). Ook wordt erin gezegd dat er door de aderen van zielen bloed stroomt, want er wordt gesproken over „het bloed van de zielen der onschuldige nooddruftigen” (Jer. 2:34, SV). Ja werkelijk, uw ziel, dat bent u, met al uw fysieke en mentale hoedanigheden. — Spr. 2:10.

Wat valt er dan te zeggen over de teksten waarin uitdrukkingen worden gebruikt als „mijn ziel”, of waaruit men kan opmaken dat de ziel van een persoon zich binnenin hem bevindt? Deze teksten moeten natuurlijk in overeenstemming zijn met de schriftplaatsen die wij reeds hebben beschouwd, want er kan in Gods Woord geen tegenspraak zijn. Het wordt derhalve duidelijk dat het woord „ziel” in verschillende betekenissen gebruikt kan worden. Soms heeft het betrekking op de persoon zelf als een ziel. Net zoals iemand dus zegt „ikzelf”, kan hij ook zeggen „mijn ziel”, hetgeen uiteraard hetzelfde betekent. Zo schreef de psalmist: „Mijn ziel schreit van kommer.” — Ps. 119:28.

De „ziel” kan ook betrekking hebben op het leven dat men bezit als een levende ziel of persoon. Zo kunnen wij zeggen dat iemand levend is, bedoelend dat hij een levende persoon is. Of wij kunnen zeggen dat hij leven heeft, bedoelend dat hij leven heeft als een persoon. Evenzo is de mens, volgens de bijbel, een ziel; maar, zolang hij levend is, kan er ook worden gezegd dat hij „een ziel heeft”.

Net zoals wij zeggen dat iemand zijn leven verliest, kunnen wij dus ook zeggen dat hij zijn ziel verliest of verbeurt. Jezus zei: „Want wat voor nut zou het voor een mens hebben als hij de gehele wereld wint, maar zijn ziel verbeurt?” (Matth. 16:26). Toen Rachel een moeilijke bevalling had van Benjamin, ging haar ziel (of leven als een ziel) uit haar en zij stierf (Gen. 35:16-19). Zij was niet langer een levende persoon en werd een lijk. En toen de profeet Elia een wonder verrichtte in verband met een dood kind, keerde de ziel (of het leven als een ziel) in het kind terug, „zodat het levend werd”. Het was niet langer een lijk, maar was een levende ziel. — 1 Kon. 17:17-23.

Aangezien de ziel de persoon zelf is, wat gebeurt er dan met een ziel bij de dood? De bijbel verklaart heel duidelijk dat de ziel aan de dood onderworpen is, met de woorden: „De ziel die zondigt, die zal sterven” (Ezech. 18:4, 20). De apostel Petrus deed een aanhaling uit de geschriften van Mozes omtrent de toekomstige Profeet Jezus en zei: „Ja, elke ziel die niet naar die Profeet luistert, zal volledig worden verdelgd uit het midden van het volk.” — Hand. 3:23.

In overeenstemming met deze fundamentele waarheid staat er in de bijbel niet één maal in een van zijn verzen dat hetzij menselijke of dierlijke zielen onsterfelijk zijn en niet vernietigd kunnen worden of niet kunnen vergaan. Er zijn echter tientallen schriftplaatsen die aantonen dat de ziel kan sterven of gedood kan worden (Lev. 23:30, SV; Jak. 5:20). Zelfs over Jezus Christus staat in de bijbel: „Hij [heeft] Zijn ziel uitgestort . . . in den dood” (Jes. 53:12, SV). Wij zien dus dat de menselijke ziel de persoon zelf is, en wanneer de persoon sterft, is het de menselijke ziel die sterft.

Veel van het misverstand omtrent de dood is ontstaan doordat er in de geest van vele personen verwarring heerst over de betekenis van „ziel” en „geest”. De bijbel toont aan dat deze twee niet hetzelfde zijn, zoals wij zullen zien.

WAT IS DE GEEST IN LEVENDE SCHEPSELEN?

Uit Job 34:14, 15 leren wij dat de mens (of enig ander bewust aards schepsel) twee dingen moet hebben ten einde te kunnen bestaan en in leven te kunnen blijven: geest en adem. Daar lezen wij: „Indien Hij [God] zijn aandacht op hem richtte, zijn geest [Hebreeuws, roeach] en zijn adem [Hebreeuws, nesjamáh] tot Zich terugnam, dan zou al wat leeft tegelijk den geest geven, en de mens zou wederkeren tot stof.” Ook spreekt de bijbel over Jehovah God als degene „die aan de mensen die daarop [op de aarde] wonen, den adem gaf en den geest aan hen die daarop wandelen”. — Jes. 42:5.

Wij weten dat de eerste mens door God werd gevormd uit het „stof der aarde” dat wil zeggen, uit de elementen die uit de grond afkomstig zijn. Ten tijde van Adams schepping zorgde God ervoor dat de miljarden cellen in zijn lichaam gingen leven, zodat ze levenskracht in zich zouden hebben. Deze werkzame levenskracht wordt hier bedoeld met het woord „geest” (roeach). Maar wilde de levenskracht in elk van Adams miljarden cellen blijven, dan hadden deze zuurstof nodig, en die zou worden verschaft door te ademen. Derhalve blies God vervolgens „in zijn neusgaten . . . den adem [nesjamáh] des levens”. Toen begonnen Adams longen te functioneren en onderhielden daardoor, door de ademhaling, de levenskracht in zijn lichaamscellen. — Gen. 2:7.

Dit geleek op wat het geval is met bepaalde pasgeboren baby’s. Ofschoon er bij de geboorte leven in de baby is, begint hij soms niet direct na de geboorte te ademen. De dokter acht het dan noodzakelijk het kind klappen te geven om het te doen ademen, want zonder adem zou het kind spoedig sterven. Zo moest ook het leven in Adams lichaamscellen onderhouden worden door het ademhalingsproces, zodat Adam als een levende persoon werkzaam kon zijn.

Aangezien de menselijke ziel de levende persoon zelf is, is de geest eenvoudig de levenskracht welke die persoon in staat stelt te leven. De geest heeft geen persoonlijkheid, noch kan hij de dingen doen die een persoon kan doen. Hij kan niet denken, spreken, horen, zien of voelen. De geest zou in dit opzicht vergeleken kunnen worden met de elektrische stroom van een autoaccu. Die stroom kan de brandstof ontsteken om de motor kracht te laten produceren, kan de koplichten doen schijnen, de claxon laten klinken of de autoradio stemmen en muziek laten voortbrengen. Maar zou die stroom van de accu op zichzelf, zonder de motor, de koplichten, de claxon of de radio een van deze dingen kunnen doen? Neen, want het is slechts de kracht die de uitrusting in staat stelt te werken en dergelijke dingen te doen.

Deze geest of levenskracht wordt in alle levende schepselen aangetroffen, daar ze ten tijde van de bevruchting door de ouders aan het nageslacht wordt doorgegeven. Zo zei God aan Noach dat hij een watervloed zou brengen „om al wat leeft, waarin een levensgeest [roeach, geest] is, van onder den hemel te verdelgen”, zowel dieren als mensen. — Gen. 6:17.

Omdat de mens en de dieren allen deze zelfde levenskracht bezitten, sterven zij op dezelfde wijze. Daarom staat er in Prediker 3:19, 20: „Het lot der mensenkinderen is gelijk het lot der dieren, ja, eenzelfde lot treft hen: gelijk dezen sterven, zo sterven genen, en allen hebben enerlei adem [roeach, geest] . . . alles gaat naar één plaats, alles is geworden uit stof, en alles keert weder tot stof.”

Aangezien God de Gever van het leven is, zegt zijn Woord dat wanneer iemand sterft, „het stof wederkeert tot de aarde, zoals het geweest is, en de geest wederkeert tot God, die hem geschonken heeft” (Pred. 12:7). Bij de dood verlaat de levenskracht ten slotte alle lichaamscellen en het lichaam begint te vergaan. Alle bewuste gedachten en handelingen nemen een eind (Ps. 104:29). Hoe keert de geest dan ’weder tot God, die hem geschonken heeft’? Verlaat de levenskracht letterlijk de aarde en reist ze door de ruimte naar Gods tegenwoordigheid? Neen, maar ze keert tot God terug in de zin dat nu de toekomstige levensvooruitzichten van de persoon geheel bij God berusten. Alleen God kan de geest teruggeven en de persoon weer doen leven.

Sommige mensen leven in vrees voor de doden en brengen offers om dode voorouders gunstig te stemmen. Maar wij kunnen troost putten uit de wetenschap dat de doden geen bewustzijn bezitten en de levenden daarom geen schade kunnen berokkenen. En hoewel men misschien heel veel gehouden heeft van een persoon die gestorven is, toont Gods Woord aan dat men de dode persoon geen goed kan doen door, misschien met grote onkosten voor de overlevenden, religieuze daden of ceremoniën voor hem te laten verrichten (2 Sam. 12:21-23). De kennis omtrent de werkelijke toestand van de doden beschermt ons ook tegen de praktijk dat men met de doden tracht te spreken. De bijbel waarschuwt dat degenen die beweren met de doden te spreken, in werkelijkheid in contact komen met demonen, goddeloze geesten die ten onrechte voorgeven degene te zijn die gestorven is. — Deut. 18:10-12.

WAT IS DE HEL?

Vele religieuze organisaties leren dat de goddelozen voor altijd in een hellevuur worden gepijnigd. Enkele jaren geleden bevestigde de Rooms-Katholieke Kerk op haar oecumenische concilie het geloof in de werkelijkheid van de hel als een plaats van eeuwige pijniging. Wordt deze geloofsovertuiging echter in Gods Woord geleerd? U kent misschien de betekenis die uw eigen kerkorganisatie aan het woord „hel” geeft, maar hebt u ooit een onderzoek ingesteld om te zien welke betekenis er in de Schrift aan wordt gegeven? Wat is de hel volgens de bijbel?

In de Hebreeuwse Geschriften van de bijbel is het woord „hel” de vertaling van het Hebreeuwse woord sjeool. Dit woord komt in totaal 65 maal voor. In de Statenvertaling is sjeool echter 32 maal met „graf” of afleidingen ervan vertaald en 33 maal met „hel”. In de katholieke Petrus Canisius Vertaling is sjeool 33 maal met „dodenrijk” vertaald en verder met „rijk der doden”, „graf” of „ten grave”, „onderwereld”, „dood” en „afgrond”. In de christelijke Griekse Geschriften wordt het woord „hel” soms vertaald uit het Griekse woord hades. In de Statenvertaling wordt hades op al de tien plaatsen waar dit woord voorkomt, met „hel” vertaald. De Petrus Canisius Vertaling bezigt hier de woorden „hel”, „dodenrijk” en „onderwereld”.

Is de hel een hete plaats? Hebben sjeool en hades betrekking op de een of andere plaats waar de goddelozen na de dood lijden? Het is duidelijk dat dit niet zo is, want wij hebben reeds vernomen dat de doden geen bewustzijn bezitten en daarom niet kunnen lijden. De bijbel spreekt zichzelf niet tegen met betrekking tot de toestand van degenen die in de hel zijn. Dit wordt bewezen door het feit dat de bijbel zegt dat Jezus in de hel was (Hand. 2:31, SV). Toen de apostel Petrus dit op de dag van het pinksterfeest verklaarde, bedoelde hij duidelijk dat Jezus in het graf was geweest, niet in een plaats van vurige pijniging (1 Kor. 15:3, 4). Toen de apostel dit zei, deed hij een aanhaling uit Psalm 16:10. In deze tekst werd het Hebreeuwse woord sjeool gebruikt, en in Handelingen 2:31 wordt dit woord met het Griekse woord hades vertaald. Hieruit blijkt dat sjeool en hades hetzelfde beduiden. De bijbelse „hel” is in werkelijkheid het graf van de mensheid.

Beschouw als een verder bewijs hiervan wat er gebeurde nadat de profeet Jona door de grote vis was opgeslokt. De bijbel zegt: „En Jona bad tot den HERE, zijn God, uit het ingewand van den vis. Hij zeide: „Ik riep uit mijn nood tot den HERE en Hij antwoordde mij: uit den schoot van het dodenrijk [sjeool; de hel, Authorized Version] schreeuwde ik, Gij hoordet mijn stem” (Jona 2:1, 2). Waar was Jona? In een vurige plaats? Neen. Jona was in de buik van de vis, die zijn graf zou zijn geweest als God hem er niet uit bevrijd had. Daarom is het woord sjeool in vele vertalingen met „graf” weergegeven.

Beschouw ook eens het geval van de rechtvaardige man Jakob. Toen hij over zijn zoon Jozef rouw droeg, zei hij: „Rouw dragend zal ik tot mijn zoon in het dodenrijk [sjeool; het graf, SV; de hel, Douay] neerdalen” (Gen. 37:35). Denk nu eens na: Geloofde Jakob dat zijn goede zoon Jozef zich in een vurig hete plaats bevond en koesterde hij zelf de wens zich daar bij hem te voegen? Het is duidelijk dat Jakob alleen maar dacht dat zijn zoon dood en in het graf was, en in zijn droefheid gaf Jakob er zelf de voorkeur aan dood te zijn.

Job, een rechtvaardige dienstknecht van God die veel lijden onderging, bad tot God: „Och, of Gij mij in het dodenrijk [sjeool; het graf, SV; de hel, Douay] wildet versteken, mij verbergen, totdat uw toorn geweken was; dat Gij mij een tijd steldet en dan weer aan mij dacht” (Job 14:13). Hoe onredelijk is het te denken dat Job naar bescherming in de hel verlangde, indien het een gloeiend hete plaats is! Het is duidelijk dat deze „hel” eenvoudig het graf is, en Job wenste daarheen te gaan zodat er een eind aan zijn lijden zou komen. Zowel goede als slechte mensen gaan naar de bijbelse „hel”, het gemeenschappelijke graf van de gehele mensheid.

DE RIJKE MAN EN LAZARUS

Er is echter één tekst waarin hades voorkomt die sommige mensen heeft doen geloven dat de bijbelse hel een plaats van fysieke pijniging is. Dat is de tekst waar Jezus over de rijke man en Lazarus sprak en zei dat de rijke man stierf en in hades in pijnigingen was (Luk. 16:22-31). Waarom is het gebruik van hades hier zo anders dan de wijze waarop het op andere plaatsen wordt gebezigd? Omdat Jezus een gelijkenis of illustratie gaf en niet over de letterlijke hades of het letterlijke graf sprak. — Matth. 13:34.

Beschouw eens het volgende: Is het redelijk of schriftuurlijk te geloven dat iemand pijnigingen ondergaat louter omdat hij rijk is, goed gekleed gaat en volop te eten heeft? Is het schriftuurlijk te geloven dat iemand met hemels leven wordt gezegend enkel omdat hij een bedelaar is? Beschouw ook het volgende: Bevindt de hel zich letterlijk op spreekafstand van de hemel, zodat er een werkelijk gesprek gevoerd zou kunnen worden? En indien de rijke man zich in een letterlijk brandend meer bevond, hoe zou Abraham dan Lazarus kunnen zenden om zijn tong te verkoelen met slechts een druppel water op de top van zijn vinger? Wat illustreerde Jezus hier dan?

In deze illustratie was de rijke man een afbeelding van de klasse der religieuze leiders, die Jezus verwierpen en later doodden. Lazarus beeldde het gewone volk af, dat Gods Zoon aanvaardde. De bijbel toont aan dat de dood gebruikt kan worden als een symbool waardoor een grote verandering in iemands leven of handelwijze wordt afgebeeld. (Vergelijk Romeinen 6:2, 11-13; 7:4-6). Er vond een dood, of verandering van vroegere toestanden, plaats toen Jezus de Lazarus-klasse geestelijk voedde, en ten slotte, tegen Pinksteren, kwam deze in de gunst van de grotere Abraham, Jehovah God. Terzelfder tijd „stierven” de vals-religieuze leiders met betrekking tot het genieten van Gods gunst. Omdat zij verworpen waren, ondergingen zij pijnigingen toen Christus’ volgelingen na Pinksteren hun boze werken op krachtige wijze aan de kaak stelden (Hand. 7:51-57). Deze illustratie leert dus niet dat sommige dode personen in een letterlijke vurige hel worden gepijnigd.

GEHENNA EN HET VAGEVUUR

Misschien zal iemand tegenwerpen dat de bijbel toch wel over het „hellevuur” of „helse vuur” spreekt (Matth. 5:22, NBG, PC). Het is waar dat sommige vertalingen deze uitdrukking gebruiken, maar in zulke gevallen is het oorspronkelijke Griekse woord dat hier voor ’hel’ wordt gebruikt, Geënna, en niet hades. Gehenna komt twaalf maal in de christelijke Griekse Geschriften voor en heeft betrekking op het dal van Hinnom, dat buiten de muren van Jeruzalem lag. Toen Jezus op aarde was, werd dit dal gebruikt als een grote vuilnisbelt waar vuren brandende werden gehouden door er zwavel aan toe te voegen ten einde het afval te verbranden. Smith’s Dictionary of the Bible, Deel I, verklaart: „Het werd de algemene vuilnishoop van de stad, waar de dode lichamen van misdadigers en de karkassen van dieren en elk ander soort van vuil werden geworpen.”

Wat bedoelde Jezus dan toen hij zei dat personen wegens hun slechte daden in Gehenna geworpen zouden worden? Niet dat zij voor altijd gepijnigd zouden worden. Jezus gebruikte dat dal (Gehenna) van vuur en zwavel als een passend symbool van eeuwige vernietiging. Zo begrepen zijn toehoorders uit de eerste eeuw het. Het „meer van vuur”, waarvan in Openbaring gewag wordt gemaakt, heeft een soortgelijke betekenis, niet een bewuste pijniging, maar de „tweede dood”, de eeuwige dood of vernietiging. Het is duidelijk dat dit „meer” een symbool is, want de dood en de hel (hades) worden erin geworpen. Zulke dingen kunnen niet letterlijk verbrand worden, maar ze kunnen afgeschaft of vernietigd worden. — Openb. 20:14; 21:8.

Hoe staat het dan met het vagevuur? Dit is, naar men zegt, een plaats waar menselijke zielen bewustzijn bezitten en een vurige zuivering ondergaan na de dood. Hoe zou God, aangezien de bijbel duidelijk aantoont dat de doden geen bewustzijn bezitten, iemand in zulk een plaats kunnen pijnigen? (Ps. 146:4) In werkelijkheid komt noch het woord „vagevuur” noch de gedachte van een „vagevuur” in de bijbel voor.

ZULLEN DE DODEN WEDEROM LEVEN?

De bijbelse leer omtrent de werkelijke toestand van de doden verlost iemands geest van veel onnodige vrees en bezorgdheid met betrekking tot degenen die gestorven zijn. Te weten dat zulke mensen niet lijden, helpt ons Gods liefde, en zijn gerechtigheid, veel meer te waarderen. Toch zou men zich nog steeds kunnen afvragen: Indien de mens sterft en eenvoudig naar het graf gaat, wat voor hoop bestaat er dan voor de doden? De bijbel onthult dat er een wonderbaarlijke hoop bestaat, de hoop om wederom te leven.

Jezus Christus heeft gedurende zijn aardse bediening getoond macht over de dood te bezitten, door dode personen werkelijk tot menselijk leven terug te brengen (Luk. 7:11-16; Joh. 11:39-44). Aldus verschafte hij een voorproefje van wat hij op grote schaal in Gods nieuwe samenstel van dingen zal doen. Het hartverwarmende vooruitzicht is dat dan de hel, het gemeenschappelijke graf der mensheid, geledigd zal worden van de doden die zich daar zonder bewustzijn bevinden (Openb. 20:13). Sommigen ontvangen, net als Jezus Christus, een opstanding tot hemelse heerlijkheid als geestelijke schepselen (Rom. 6:5). De grote meerderheid der mensen zal echter worden teruggebracht om leven te genieten in een hersteld aards paradijs. — Hand. 24:15; Luk. 23:43.

In Gods nieuwe samenstel zullen de tot leven teruggebrachte doden, indien zij overeenkomstig Gods rechtvaardige wetten leven, nooit meer hoeven te sterven (Jes. 25:8). Deze grootse voorziening tot zegen van de mensheid is stellig een reden voor ons om meer kennis van Jehovah en zijn Zoon, Jezus Christus, in ons op te nemen. Dit te doen, kan eeuwig leven en eeuwige zegeningen voor ons betekenen.

    Nederlandse publicaties (1950-2025)
    Afmelden
    Inloggen
    • Nederlands
    • Delen
    • Instellingen
    • Copyright © 2025 Watch Tower Bible and Tract Society of Pennsylvania
    • Gebruiksvoorwaarden
    • Privacybeleid
    • Privacyinstellingen
    • JW.ORG
    • Inloggen
    Delen