Vragen van lezers
◼ Hoe houdt dat wat Jezus in Johannes hoofdstuk 10 over schaapskooien zei, verband met het Abrahamitische verbond?
In het verbond dat Jehovah God met Abraham sloot, wordt het wonderbaarlijke, zich tot in de verre toekomst uitstrekkende voornemen van God uiteengezet om mensen uit alle natiën door bemiddeling van het zaad van Abraham te zegenen. De schaapskooien waarover Jezus in het tiende hoofdstuk van Johannes sprak, zijn facetten van de verwezenlijking van Gods in het Abrahamitische verbond onthulde voornemen.
Toen God uitweidde over het verbond zoals dit voor het eerst in Genesis 12:1-3 onder woorden werd gebracht, zei hij tot Abraham: „Ik [zal] u voorzeker . . . zegenen en uw zaad voorzeker . . . vermenigvuldigen als de sterren aan de hemel en als de zandkorrels die aan de zeeoever zijn; en uw zaad zal de poort van zijn vijanden in bezit nemen. En door bemiddeling van uw zaad zullen alle natiën der aarde zich stellig zegenen, ten gevolge van het feit dat gij naar mijn stem hebt geluisterd.” — Genesis 22:17, 18.
Maar hoe zou de geslachtslijn van dat zaad worden beschermd en zuiver worden gehouden, en hoe zou het beloofde zaad bij zijn komst worden geïdentificeerd? Jehovah God deed daartoe stappen en verschafte het Wetsverbond, waarvan Mozes de middelaar was; dit Wetsverbond deed het Abrahamitische verbond niet teniet maar werd eraan toegevoegd (Galáten 3:16-18). De vereisten van de Wet vormden een hulp om Israël tegen geestelijke, morele en fysieke besmetting door de omliggende natiën te beschermen. Aldus werden de Israëlieten als schapen binnen de beschermende muren van een deugdelijke schaapskooi. Zoals in Galáten 3:24 wordt gezegd, was de Wet bovendien een leermeester die tot het Messiaanse „zaad” leidde, zodat de Israëlieten bij zijn komst in staat zouden zijn in te zien hoe zondig zij waren en hoezeer zij hem nodig hadden.
Jezus Christus werd het primaire zaad van het Abrahamitische verbond, maar toch nam God zich voor andere mensen uit te kiezen die een secundair zaad zouden vormen. De apostel Paulus schreef dan ook dat degenen die ’Christus toebehoren, werkelijk Abrahams zaad zijn, erfgenamen met betrekking tot een belofte’ (Galáten 3:29). Hoe zou dit aspect van het Abrahamitische verbond worden verwezenlijkt?
Christus verscheen aan „de verloren schapen van het huis Israëls” en koos getrouwe volgelingen uit de schapen die zich in de schaapskooi van het Mozaïsche wetsverbond bevonden (Matthéüs 10:6). De joden die hem als de Messías erkenden, en als de herder die zij zo hard nodig hadden, leidde hij een nieuwe kooi binnen, die van het geestelijke Israël, dat opgenomen zou worden in het voorzegde „nieuwe verbond” waarvan Jezus zelf de Middelaar was (Hebreeën 8:7-13; Galáten 6:16). Later werden besneden Samaritanen en onbesneden heidenen in deze kooi gebracht, waardoor ook zij tot het secundaire zaad van Abraham gingen behoren. In Johannes 10:11 zei Jezus: „Ik ben de voortreffelijke herder.” Dat was hij beslist voor de joden en heidenen die gezalfde christenen werden en in de schaapskooi van het nieuwe verbond werden bijeengebracht.
Dit alles toont hoe zowel de schaapskooi van de Mozaïsche wet voor het natuurlijke Israël als de schaapskooi van het nieuwe verbond met het geestelijke Israël hun functie hadden in verband met het Abrahamitische verbond.
Hoe staat het echter met de „andere schapen”, die niet van „deze kooi” waren — de kooi van de geestelijke Israëlieten die het secundaire zaad van Abraham vormen? (Johannes 10:16) De andere schapen trekken ook voordeel van de verwezenlijking van het Abrahamitische verbond, want u zult u herinneren dat God Abraham had beloofd dat ’door bemiddeling van zijn zaad alle natiën der aarde zich stellig zouden zegenen’ (Genesis 22:18). Van deze andere schapen zou gezegd kunnen worden dat zij zich in een afzonderlijke kooi (een tweede kooi) onder de Voortreffelijke Herder bevinden. Zij bevinden zich beslist niet in dezelfde kooi als degenen die erfgenamen met betrekking tot de belofte aan Abraham zijn geworden. Maar zij werken gewillig met het secundaire zaad van Abraham samen en worden één kudde onder de ene herder die het primaire zaad van Abraham is. Deze andere schapen hebben het heerlijke vooruitzicht op eeuwig leven in een hersteld aards Paradijs. Niemand zal ontkennen dat zij zich aldus door bemiddeling van Abrahams zaad zegenen.
De verschillende schaapskooien uit Johannes hoofdstuk 10 — de schaapskooi van de Mozaïsche wet voor de natuurlijke Israëlieten, de kooi voor het geestelijke Israël in het nieuwe verbond en de met een kooi te vergelijken regeling voor de andere schapen die uit „alle natiën der aarde” afkomstig zijn — houden dan ook alle verband met de verwezenlijking van het grootse voornemen van God dat in het Abrahamitische verbond wordt onthuld.