Vragen van lezers
● In Leviticus 3:17 staat: „In al uw woonplaatsen is het voor onbepaalde tijd een verordening voor uw geslachten: Gij moogt in het geheel geen vet of bloed eten.” In Nehemia 8:10 lezen wij: „Gaat heen, eet het vette en drinkt het zoete.” Hoe kunnen wij deze twee geboden met elkaar in overeenstemming brengen? — E.Z., Verenigde Staten.
Leviticus 3:17 en Nehemia 8:10 zijn niet met elkaar in tegenspraak. Leviticus verwijst naar dierlijke vetlagen welke niet gegeten mochten worden. Wanneer Nehemia het over het „vette” heeft, doelt hij op de vetrijke delen, dus niet het vel, de droge gedeeltes, maar op de malse, waartoe eveneens met plantaardige olie bereide smakelijke gerechten behoren. Herhaaldelijk wordt het woord „vet” figuurlijk gebruikt ter aanduiding van rijkdom, weelde en voorspoed, zoals bijvoorbeeld in „de vette streken der aarde,” „zijn spijze zal vet zijn,” „zij vonden ook vetten en vruchtbaren grond,” „zij hebben versterkte steden en vette grond veroverd,” „het ruime en vette land dat Gij hun ter beschikking gesteld had,” „en zullen zij in een vette weide grazen” (NBG) en „de vette plaatsen des landschaps” (SV). — Gen. 27:28, 39; 49:20; 1 Kron. 4:40; Neh. 9:25, 35; Ezech. 34:14; Dan. 11:24.
Dit gebod uit Leviticus wat het nuttigen van vet betreft, geldt ons nu niet, daar we niet onder de Mozaïsche wet staan, omdat God deze door Jezus’ dood buiten werking heeft gesteld: „Hij heeft ons in zijn goedgunstigheid al onze overtredingen vergeven en heeft het met de hand geschreven document dat tegen ons was en dat uit inzettingen bestond en ons vijandig was, uitgewist, en Hij heeft het uit de weg genomen door het aan de martelpaal te nagelen.” — Kol. 2:13, 14.
Houdt dit nu ook in dat het wettelijke verbod ten aanzien van bloed niet meer op ons van toepassing is? Neen, want het verbod op het eten of drinken van bloed werd al lang vóór het Mozaïsche wetsverbond gegeven, namelijk, in Noachs dagen, vlak na de vloed. Dit verbod lag besloten en werd opnieuw gegeven in de Mozaïsche wet om er wederom de aandacht op te vestigen, maar het Noachitische gebod inzake de heiligheid van het bloed van schepselen was nog steeds van kracht voor de mensheid. Toen het wetsverbond waaraan de joden zich moesten houden, uit de weg werd geruimd doordat Jehovah het aan Jezus Christus’ martelpaal nagelde, moesten de joden, evenals alle mensen thans, zich daarom nog steeds aan het verbond inzake het eten en drinken van bloed houden. Christenen werden speciaal opmerkzaam gemaakt op dit nog steeds van kracht zijnde verbod: „Zij . . . dienen [zich] te onthouden van datgene wat aan de afgoden is geofferd zowel als van bloed en van datgene wat is gedood zonder dat men het bloed er van heeft laten wegvloeien, en van hoererij.” — Hand. 21:25.
Het verbod op het nuttigen van vet werd echter opgeheven toen het Mozaïsche wetsverbond uit de weg werd geruimd. Het verbod op ander voedsel, dat onder het joodse wetsverbond als onrein werd beschouwd, werd door deze afschaffing eveneens opgeheven, en zowel christenen uit de joden als uit de heidenen kunnen dit voedsel dan ook met een rustig geweten eten, God er voor dankend, opdat hij het zal heiligen door het gebed.
● Soms gebruikt u voor de persoonlijke voornaamwoorden welke betrekking hebben op Jehovah God en Jezus Christus hoofdletters, maar meestal niet. Waarom niet? — W.S., Verenigde Staten.
Wanneer sommigen gewoon zijn alle op Jehovah en Jezus Christus betrekking hebbende persoonlijke voornaamwoorden met hoofdletters te schrijven is dit meer een kwestie van persoonlijke voorkeur of stijl dan van een op Gods Woord berustende stelregel. Men looft en eert Jehovah en Christus niet door de persoonlijke voornaamwoorden die op hen betrekking hebben al dan niet met een hoofdletter te beginnen, maar veeleer door studie, dienst, gehoorzaamheid en de prediking. In de oudste bijbelmanuscripten zijn alle letters gelijk. Het gebruiken van hoofdletters is van betrekkelijk recente datum. Sir Frederic Kenyon zegt in zijn boek Textual Criticism of the New Testament op de bladzijden 19, 20 en 25: „Hoofdletters, die zo nu en dan in handelsstukken voorkomen om het begin van een nieuwe passage aan te geven, treft men niet aan in literaire papyri . . .” Het is interessant dat zelfs de vertalers van de hogelijk gerespecteerde King James vertaling niet alle persoonlijke voornaamwoorden die op Jehovah en Christus slaan met hoofdletters schrijven. — Zie Genesis 15:4-13; Johannes 1:1-4.
In geen onzer publikaties gebruiken wij voor de voornaamwoorden die op Jehovah en Christus slaan hoofdletters, behalve wanneer er meerdere voornaamwoorden in de zin voorkomen, zodat de betekenis niet meer duidelijk zou zijn. Als bijvoorbeeld in één zin Jehovah en Jeremia genoemd worden en het voornaamwoord „hij” wordt gebruikt, zal de „h” met een hoofdletter worden geschreven als dit op Jehovah betrekking heeft en zonder hoofdletter wanneer het op Jeremia slaat.