De ten doel gestelde standaard van rechtschapenheid missen
„Want allen hebben gezondigd en komen te kort aan de heerlijkheid Gods.” — Rom. 3:23, NW.
1. Wat voor soort van God is Jehovah, en met wie staat hij in verbinding?
JEHOVAH onze God is een heilige, alwijze God, een Koning die de hoogste majesteit bezit. Hij is absoluut zuiver, rein, oprecht, niet te besmetten en volledig aan rechtvaardigheid toegewijd. Onzuiverheid, onreinheid, besmetting en zij die zich hebben overgegeven aan het bedrijven van wetteloosheid, worden door hem volledig verafschuwd. Deze absoluut heilige en reine God kan alleen in verbinding staan met hen die rein en heilig zijn en die rechtschapenheid jegens hem handhaven (Ps. 41:11, 12, KJ; vs. 12, 13, Statenvert.). Hij alleen is het rechtens waardig exclusieve toewijding, liefde en dienst te ontvangen. Tot Israël zeide hij: „Want ik ben Jehovah uw God, en gij moet u heiligen en gij moet er blijk van geven heilig te zijn, want ik ben heilig.” David zeide: „Want Gij zijt geen God, wien goddeloosheid behaagt, geen boze zal bij U vertoeven.” — Lev. 11:44, NW; Ps. 5:5, NBG.
2. Is Jehovah in staat te zegenen en gelukkig te maken? Waarom antwoordt gij aldus?
2 Deze heilige God-Koning is ook de gelukkige God (1 Tim. 1:11, NW). Hij verkeert voortdurend in een staat van volledig geluk. Daarom is deze Majestueuze de bron van waar geluk. Elke zegen en elk volmaakt geschenk is van hem afkomstig. Als de „Vader der hemelse lichten” staat Jehovah altijd op het toppunt van zijn krachten om degenen die met hem zijn verbonden, geluk en zegeningen te brengen. Bij hem bestaat er niet zo iets als tot een hoogste machtspositie opbouwen en evenmin bestaat er zo iets als uit zulk een zenith-positie geraken en achteruitgaan. Deze „Vader der hemelse lichten” is anders dan onze zichtbare zon, welke een verandering van schaduw teweegbrengt op een zonnewijzer wanneer de zon van de plaats waar zij in het Oosten opkomt, stijgt tot haar hoogste of zenith-positie in de hemelen boven en dan daalt tot de plaats waar zij in het Westen ondergaat. Met betrekking tot Jehovah’s absolute zenith-macht om te zegenen en gelukkig te maken, en opdat wij alle vertrouwen in hem kunnen hebben dat hij dit zal doen, schreef Jakobus: „Elke goede gave en elk volmaakt geschenk komt van boven, want het daalt neder van de Vader der hemelse lichten, en bij hem is geen verandering van het keren van de schaduw.” — Jak. 1:17, NW.
3. Aan wie schenkt Jehovah wettelijke erkenning, en waarom?
3 De gelukkige heilige God is ook een vriendelijke God, een loyale helper. Ja, hij is werkelijk een vriend voor allen die heilig en rechtvaardig zijn wat hun verhouding tot hem betreft. Hij is de vertrouwdste vriend. Hij gaat alleen om met hen die zijn vrienden blijven. Zijn vrienden worden gekenmerkt door hun getrouwheid, exclusieve toewijding en rechtschapenheid jegens hem persoonlijk en jegens hem als koning. Aan zijn beproefde vrienden schenkt Jehovah als metgezellen in zijn gelukkige organisatie theocratische wettelijke erkenning, gunsten en zegeningen (Rom. 11:2, NW). Wij merken het geval op van Abraham, die wettelijk werd erkend als een beproefde vriend van God en aldus door geloof werd gerechtvaardigd. „’Abraham oefende geloof in Jehovah, en het werd hem als rechtvaardigheid toegerekend,’ en hij werd ’Jehovah’s vriend’ genoemd.” Israël als natie was gelukkig toen Jehovah hun vriendelijke helper was. „Gelukkig zijt gij, o Israël! Wie is er gelijk gij, een volk dat redding geniet in Jehovah? Een schild is uw helper, en hij die een zwaard is, is uw verhevene.” — Jak. 2:23; Deut. 33:29, NW.
4. Welk voornemen heeft God voor zijn vrienden, en wilt gij het beschrijven?
4 Wat is het voornemen van de God van theocratische vriendschap? Wat deze grootste vriend zich voorneemt, is het goede, datgene wat tot eindeloos geluk en welbehagen leidt voor hem zelf als God-Koning en voor allen die in heilige eendracht en harmonie met hem zijn. De heilige God brengt zijn voornemen tot uitdrukking, namelijk, dat hij het goede voor zijn dienstknechten wil, door hun de gelegenheden te verschaffen opeenvolgende toestanden van geluk te smaken door van de ene periode van een vreugdevol bestaan in de andere te komen. De ware toestand van geluk welke men geniet, is in welke periode ook de toestand van volledige tevredenheid, verrukking en vrolijkheid met betrekking tot de overvloed van goede dingen die steeds weer opnieuw worden voortgebracht door de gelukkige God tot welbehagen en blijdschap van hen die zijn vrienden zijn in wettige eendracht met hem. „Nu weten wij dat God al zijn werken doet samenwerken voor het welzijn van degenen die God liefhebben, die volgens zijn voornemen de geroepenen zijn.” — Rom. 8:28, NW.
EEN RICHTSNOER VOOR DE VRIJE WIL
5. Hoe openbaart Jehovah zich als een liefderijke Vader, en waarom?
5 De heilige God is ook een liefderijke vader. Als de eerste en grootste vader weet hij het beste hoe hij zijn op een gezin gelijkende organisatie van vriendelijke gehoorzame kinderen moet besturen. Alle geestelijke schepselen en de eerste mens, Adam, werden zonen van Jehovah toen zij volmaakt werden geschapen. Daar zij naar het beeld en de gelijkenis van God werden geschapen, werd aan een ieder van hen de verbazingwekkende gave van een vrije wil geschonken. Dit vermogen van de vrije wil was een heilig toevertrouwd pand, dat verstandig gebruikt moest worden. Ieder schepsel, engel of mens, kon zijn vrije wil op een goede wijze gebruiken, hetgeen voortdurende heiligheid en eeuwig leven tot gevolg zou hebben, of op een verkeerde wijze, wat verdorvenheid en onreinheid tot gevolg zou hebben en er ten slotte toe zou leiden dat het de vernietiging in de dood zou ondergaan. Sedert het begin heeft de Schepper-Vader stappen gedaan om zijn met een vrije wil begaafde kinderen op de gewenste weg te leiden, welke in volmaakt geluk voortgaat. Want indien de schepselen vrijwillig hun vrije wil hadden gebruikt om een loopbaan van rechtschapenheid te volgen, zouden zij nog steeds een doel hebben en vol vreugde en nauw verwant aan de heilige God zijn gebleven, de bron van geluk en goedheid. — Ps. 25:21, AS; Spr. 11:3; Luk. 3:38; Gen. 1:26, NW.
6. Welke stappen heeft Jehovah gedaan om de juiste loopbaan van zijn inferieure schepselen te leiden?
6 Welke stap heeft de God van absolute vrijheid dan gedaan om de juiste loopbaan van zijn met een vrije wil begaafde inferieure schepselen te leiden? Hij heeft een standaard van rechtschapenheid vastgesteld, een standaard waardoor werd te kennen gegeven of iemand zijn opperste weldoener, de God-Koning, al dan niet exclusieve toewijding gaf, een standaard waardoor op bepaalde handelingen een wettelijke beperking werd geplaatst waarbuiten het voor het schepsel, zoals God te kennen had gegeven, niet raadzaam was zich te wagen door de vermogens van zijn vrije wil te gebruiken. Jehovah als de Almachtige God had stellig het absolute recht om de veilige grenzen vast te stellen van de relatieve vrijheid waarin de door hem geschapen inferieure schepselen zich verheugden. Vervolgens zouden zulke wettelijk afgekondigde beperkingen het schepsel eveneens voortdurend herinneren aan de inferieure betrekking waarin hij stond, welke er een van afhankelijkheid was, en hem er aan herinneren dat hij er steeds op diende te letten zich van de goddelijke wil van zijn souvereine superieur te vergewissen, evenals Jezus Christus dit deed toen hij op aarde was (Matth. 26:39, NW). Bovendien brachten zulke wettelijke beperkingen geen overlast teweeg voor Gods schepselen doordat hun iets zou worden ontzegd wat noodzakelijk was voor hun onmiddellijke gelukkige bestaan. Verder onthield God niet iets aan zijn kinderen waarop zij wettelijk recht hadden. En ten slotte had Jehovah het recht zijn vrienden op de proef te stellen met betrekking tot het goeddoen, evenals Abrahams vriendschap op de proef werd gesteld doordat hem werd gevraagd zijn enige zoon te offeren, waardoor het goede werd afgebeeld dat Jehovah zou doen door zijn eigen Zoon als een rantsoen te geven. — Gen. 22:1-14.
7. Hoe moeten Gods dienstknechten zijn tweeledige ambt respecteren? Hoe spreiden zij de heerlijkheid van God ten toon?
7 Jehovah is voor allen in zijn organisatie zowel de Heilige God als de Absolute Koning. Krachtens dit tweeledige ambt heeft hij het recht exclusieve toewijding, volmaakte gehoorzaamheid en deskundige dienst te eisen. Zulk een exclusieve vervulling van plichten ten opzichte van hem is volledige rechtschapenheid. Wanneer schepselen de door de God-Koning vastgestelde standaard van rechtschapenheid respecteren, geven zij blijk van hun loyaliteit en getrouwheid jegens deze waarlijk Heilige. Wanneer zij deze vastgestelde standaard van wat door God werd beschouwd als het blijk geven van vriendschap, bereiken, hebben zij wettelijk een positie voor zijn aangezicht. Daar het Gods voornemen is schepselen voort te brengen die uit vrije wil op liefderijke wijze de wil van Jehovah wensen te doen, wordt door hen die dit door God ontworpen patroon volgen, lof en heerlijkheid voor Hem teweeggebracht. Wanneer een getrouw schepsel dus de standaard van rechtschapenheid bereikt, kan er volgens de Schrift ook worden gezegd dat dit schepsel de heerlijkheid van God ten toon spreidt door hem exclusief toegewijd te zijn (1 Kon. 9:4; Ps. 26:1-11, 12, KJ). Ter ondersteuning hiervan bracht Jozua de volgende waarheid onder woorden: „Hij is een God die exclusieve toewijding voor zich eist.” — Joz. 24:19, NW.
ZONDE
8, 9. Wat is zonde? Wat is de grondbetekenis die in het Grieks en het Hebreeuws achter het woord „zonde” schuilt?
8 Wat gebeurt er nu wanneer de ten doel gestelde standaard van exclusieve toewijding, volmaakte gehoorzaamheid en het handhaven van rechtschapenheid niet wordt aangehouden? Dit houdt in dat het doel wordt gemist. Het wordt een flagrante overtreding van Gods wet. Het gevolg is een tekortkomen aan de heerlijkheid Gods. Bovenal wordt het verraad aan de God-Koning. Dit alles wordt zonde genoemd. Op dit alles staat de doodstraf, evenals verraad binnen de natiën in deze tijd de hoogste sanctie, de dood, met zich brengt voor de verrader. Wij allen bevinden ons tegenwoordig in zulk een positie van onheiligheid. Paulus zeide terecht: „Want allen hebben gezondigd en komen te kort aan de heerlijkheid Gods.” — Rom. 3:23, NW.
9 In de Griekse taal, waarin de apostel Paulus tot de Grieks-sprekende toehoorders sprak, betekende het woord voor zonde (Grieks, hamartía) oorspronkelijk missen, zoals bijvoorbeeld, mislopen. Daarna begon het te betekenen: nalaten iets te doen, zijn doel niet bereiken, zijn doel missen, de verkeerde weg inslaan. Paulus was echter een Hebreeër, en in het Hebreeuwse gedeelte van de Bijbel dat hij las, betekende het werkwoord zondigen (Hebreeuws, חטא, hhataʹ) oorspronkelijk eveneens missen, dus falen. Richteren 20:16 (NW) luidt bijvoorbeeld: „Uit dit gehele volk waren er zevenhonderd uitverkoren mannen die links waren. Een ieder van hen was een slingeraar van stenen tot op een haarbreedte en miste niet.” Ook in Spreuken 19:2 lezen wij: „Het baat niet te handelen voordat gij denkt; haastig zijn, is, het doel missen” (Mo). Schenk verder aandacht aan Spreuken 8:36: „Maar wie mij [wijsheid] misloopt, benadeelt zichzelf; alwie mij haten hebben den dood lief” (LV). Zonde is derhalve een missen of falen de wil en wet van God te doen. „Een ieder die zonde beoefent, bedrijft ook wetteloosheid, en daarom is zonde wetteloosheid.” „Alle onrechtvaardigheid is zonde.” — 1 Joh. 3:4; 5:17, NW.
10. Is er enige aanwijzing dat engelen werden beproefd? Indien ja, wanneer en hoe?
10 Is er enige aanwijzing in de Schrift dat engelen op de proef werden gesteld op grond van een standaard van volmaakte rechtschapenheid? Ja. Petrus spreekt over engelen die in Noachs dagen hebben „gezondigd” of het doel hebben gemist en dat God zich er niet van heeft weerhouden hen voor hun wetteloosheid te straffen (2 Petr. 2:4, 5, NW). Welke handelwijze hebben deze engelen uit vrije wil gevolgd, waardoor zij een schijnbaar verbod dat hun levenswijze beperkte, zijn te buiten gegaan terwijl die handelwijze weerkaatste tegen hun exclusieve toewijding? In de Bijbel wordt ons het volgende antwoord gegeven. „Nu geschiedde het toen de mensen op de oppervlakte van de bodem in aantallen begonnen te groeien en er dochters aan hen werden geboren, dat de zonen Gods [engelen] acht gingen slaan op de dochters der mensen, dat zij mooi waren, en zij gingen zich vrouwen nemen van allen die zij hadden uitgekozen” (Gen. 6:1, 2, NW). Jaren later onthulde Jezus een gedeelte van wat de redelijke beperkingen die God de engelen had opgelegd, ingehouden moeten hebben. Jezus zeide dat getrouwe heilige engelen in de hemel niet huwen noch ten huwelijk worden gegeven (Matth. 22:30, NW). Alle engelen van voor de zondvloed van Noachs dagen die met de dochters der mensen samenwoonden, hebben dus de standaard van volmaakte gehoorzaamheid gemist. Deze boosaardige engelen bleken geen ware vrienden van God te zijn, en tezamen met hun bendeleider, Satan de Duivel, zijn zij als vijanden uit Jehovah’s hemelse huisgezin verdreven. Daardoor zijn zij uit vrije wil een loopbaan van slechtheid gaan volgen, welke hen niet gelukkig heeft gemaakt en ten slotte hun volledige vernietiging tot gevolg zal hebben. — Luk. 8:31, NW.
DE STANDAARD VAN RECHTSCHAPENHEID IN EDEN
11. Wat was de standaard van rechtschapenheid die in Eden door God werd vastgesteld?
11 Maar wat valt er te zeggen over de oorspronkelijk volmaakte mens? Wat was de wettelijke standaard van rechtschapenheid die hem werd voorgesteld opdat hij zich er in zijn loopbaan door zou laten leiden en hij verstandig voor het aangezicht van zijn Goddelijke Vriend en Weldoener, Jehovah God, kon wandelen? Het was een duidelijke specifieke wet, een schending waarvan door God beschouwd zou worden als een daad van onvriendelijkheid, verraad, en derhalve zonde, en ze werd de volmaakte Adam en zijn mooie vrouw uitdrukkelijk voorgelegd. „En Jehovah legde de mens ook het volgende gebod op: ’Van elke boom van de hof moogt gij tot verzadiging eten. Maar aangaande de boom der kennis van goed en kwaad, gij moet er niet van eten, want in de dag dat gij er van eet, zult gij volstrekt sterven.’” Er bestond geen vaagheid omtrent deze standaard. Hij was gemakkelijk te begrijpen. Hij was gemakkelijk na te komen. De gevolgen voor het missen van deze ten doel gestelde standaard werden eveneens duidelijk onder woorden gebracht, namelijk, dat de mens voor zulk een verraderlijke daad ’volstrekt zou sterven.’ — Gen. 2:16, 17, NW.
12, 13. Waarom was God gerechtigd Adam en Eva deze standaard voor ogen te stellen?
12 Jehovah God stond absoluut in zijn recht, deze standaard van rechtschapenheid in het belang van de mens te maken. Hij kende de mens beter dan de mens zichzelf kende omdat Jehovah de mens had geschapen. Jehovah wist dat het in het belang van de mens was dat hij door deze voortdurende standaard er aan herinnerd zou worden dat hij een inferieur schepsel was, hetwelk afhankelijk was van zijn Schepper-Superieur. In werkelijkheid gaf Jehovah, als de God van liefde, blijk van ware liefde door regelingen te treffen voor zulk een wegwijzer tussen God en de mens. Deze wettelijke beperking bracht geen overlast teweeg voor Adam en zijn vrouw, daar hun niets werd ontzegd wat noodzakelijk was voor hun gelukkige leven in de paradijsachtige hof. Zij hadden het wettelijke recht om de vruchten van de andere bomen te eten, maar met betrekking tot deze bepaalde boom hadden zij dit recht niet.
13 Er was voor Adam een buitengewoon waardevolle gave weggelegd indien hij zich waardig had getoond. Jehovah God had Adam en Eva op een uitgestrekt landgoed geplaatst dat was gelegen in het oostelijke gedeelte van een deel der aarde hetwelk Eden was genaamd. Dit grote landgoed was in hoge mate in cultuur gebracht, daar het zo door God was ontworpen en aangelegd dat het tot een prachtig paradijs, een hof of park was gemaakt. Bovendien bevonden zich op dit landgoed zeer vele vriendelijke dieren van elke familiesoort. Eveneens was het goed beplant met voedsel voortbrengende bomen en planten van elke beschrijving. Eigenlijk zou dit landgoed slechts de poort zijn tot een ten slotte uitgebreid bezit van de gehele aardbol met zijn talloze minerale bronnen. Hier in een omgeving van bezielende schoonheid, vrede en harmonie en te midden van grote natuurlijke rijkdom vonden Adam en Eva een gelukkig tehuis. De grote God van elke volmaakte gave stond stellig in zijn recht Adam te beproeven voordat hij zulke waardevolle rechten van blijvend bezit aan een beproefde vriend overdroeg. Wie in deze tijd zou een onschatbare gave van bezittingen zo maar aan een vijand overdoen? Niemand die bij zijn volle verstand is, zou zo iets doen. Zo is het ook in Gods geval. De mens moet eerst bewijzen dat hij een loyale, betrouwbare vriend van de God-Koning is. In overeenstemming met dit beginsel onderwierp Jehovah God later Jezus hier op aarde aan een beproeving met betrekking tot zijn geschiktheid en waardigheid om de Koning van de nieuwe wereld te zijn. — Gen. 2:8; Hebr. 2:18, NW.
14. Om welke reden nog meer stelde Jehovah Adam en zijn vrouw op de proef?
14 Adam en Eva werden oorspronkelijk op dit wonderbaarlijke landgoed geplaatst maar er werd geen levensduur voor hen vastgesteld. Het schijnt dat aan alle andere vormen van dierlijk leven, dat overvloedig op de aarde voortkwam een beperkte levensduur was gegeven (2 Petr. 2:12, NW). Elk bepaalde diersoort zou zijn aantal jaren leven om bij te dragen tot de toenemende rijkdom van de aarde en dan zijn bestaan eindigen in de dood opdat zijn nakomelingen het levenswerk zouden kunnen voortzetten dat aan dat ras of species van schepselen was toegewezen. (Terloops zij het volgende opgemerkt: Doordat Adam opmerkte hoe er een einde kwam aan het bestaan van de dieren, werd er kracht bijgezet aan het woord „dood,” dat door Jehovah werd gebruikt om aan Adam bekend te maken welke straf er stond op het in gebreke blijven de standaard van rechtschapenheid aan te houden.) Maar wat Adam betreft, Jehovah God stelde zijn levensduur niet vast. Zijn levensduur werd daarentegen opengelaten, en was er van afhankelijk of hij de wettelijke standaard van loyaliteit zou aanhouden. Het organisme van de mens werd echter oorspronkelijk zo gemaakt dat hij eeuwig zou kunnen leven. God had dus des te meer het recht om Adam en zijn nakomelingen op de proef te stellen ten einde zich er van te vergewissen dat zij het waardig waren zich te verheugen in het bezit van de grootste aller gaven, namelijk, de gave van een oneindige levensduur, eeuwig leven. Deze nog grotere gave stond nauw in verband met nog een wettelijke wegwijzer in de hof, die als „de boom des levens” bekendstond. — Gen. 3:24, NW.
GOED EN KWAAD
15, 16. (a) Van welke aard was deze standaard van rechtschapenheid blijkbaar, en waarom? (b) Welke voorbeelden zijn er van andere wettelijke symbolen?
15 Wat schijnt er door te kennen te worden gegeven dat de standaard van rechtschapenheid in verband werd gebracht met een „boom der kennis van goed en kwaad”? Het schijnt dat het letterlijk aanraken of eten van deze verboden boom geen physiek voordeel noch nadeel tot gevolg had. Het aanraken van deze boom scheen veeleer van invloed te zijn op het geweten. Wij merken op dat toen Adam en Eva later van de vruchten van deze boom aten, er in de Bijbel niets wordt vermeld over de een of andere physieke reactie maar de Bijbel toont aan dat hun geweten onmiddellijk te kennen gaf dat zij schuldig waren. „Toen werden de ogen van hen beiden geopend en zij begonnen te beseffen dat zij naakt waren” (Gen. 3:7, NW). Het openen van hun ogen kon geen betrekking hebben gehad op hun letterlijke ogen, want deze moeten volledig open zijn geweest toen zij de onwettige daad verrichtten. Het waren dus de ’ogen van hun hart’ of geweten die reageerden, en het was niet zo dat hun physieke verstand werd vergroot en met goddelijke wijsheid werd vervuld (Ef. 1:18, NW). Nog een belangwekkend feit — het is altijd een regeerder die „kent” of oordeelt tussen wat juist en verkeerd of goed en kwaad is. Dit wordt opgemerkt in de verklaring die God deed toen Adam uit de hof werd verdreven, waaruit wordt opgemaakt dat Adam had besloten zijn eigen rechter te worden om te „kennen” wat „goed” en „kwaad” is. Door aldus te handelen, had hij de hemelse Superieure Autoriteiten verworpen. „En Jehovah God zeide verder: ’Nu is de mens gelijk een van ons geworden kennend goed en kwaad.’” Deze opmerkingen dragen er toe bij de gevolgtrekking te maken dat de boom diende als een wettelijk teken of symbool, een wegwijzer, tussen de God-Koning en de mens wanneer er tussen hen regeringsaangelegenheden moesten worden geregeld. — Gen. 3:22, NW.
16 Wat de wegwijzer-aard van deze boom betreft, wij hebben iets van soortgelijke betekenis in het geval van de getuigenishoop of steenhoop die te Gal-ed werd opgericht als een wettelijk teken tussen Laban en Jakob, waardoor zij zich voor het wettelijke gedrag van de een jegens de ander lieten leiden (Gen. 31:48-53, NW). Nog een voorbeeld, een uit de tegenwoordige tijd. Wanneer een wettelijk document dat zeer belangrijk is, in een enveloppe wordt gedaan en wordt verzegeld door een officieel zegel dat in zegellak is afgedrukt, is het document niet langer exclusief wanneer een onbevoegd persoon het lakzegel verbreekt. Het letterlijke verbreken van het lakzegel is geen misdaad, maar de misdaad bestaat in de onwettige poging om voorbij het verboden zegel te komen, dat slechts een wettelijk symbool is of een barrière waardoor de inhoud van de enveloppe wordt beschermd.
17, 18. (a) Wat is de definitie van „goed” en van „kwaad”? (b) Wie bepaalt wat goed is? Waardoor wordt dit bevestigd?
17 Vervolgens vragen wij: Wat is „goed”? en Wat is „kwaad”? Goed is datgene wat juist en volledig is, en in overeenstemming met Jehovah’s regels en beginselen voor een juist gedrag is. Kwaad is precies het tegenovergestelde. Het is datgene wat verkeerd en niet in overeenstemming met regels en beginselen voor een juist gedrag is. God als Schepper verklaarde en oordeelde dat de resultaten van verscheidene scheppingsdagen „goed” waren (Gen. 1:10, 12, 18, 21, 25, NW). Kan een onvolwassene of een kind regels voor een juist gedrag maken en aldus bepalen wat goed en wat kwaad is! Neen, natuurlijk niet. Daarom moeten aardse vaders hun kinderen streng onderrichten zodat zij vasthouden aan maatstaven van goedheid die door een superieure autoriteit zijn vastgesteld (Hebr. 12:7-11, NW). Niet de inferieur bepaalt de regels van goedheid, maar de wetgevende superieur. Jehovah God is de rechter en regeerder die ten slotte werkelijk bepaalt wat goed en wat kwaad is.
18 Een zeker persoon ging naar Jezus toe en vroeg hem wat goed is. Jezus gaf hem het juiste antwoord en hij toonde aan dat Jehovah God de enige is die bepaalt wat goed is en schepselen moeten datgene navolgen wat God gebiedt omdat God altijd gebiedt wat juist is. „Nu, ziet! een zeker persoon ging naar hem toe en zeide: ’Leraar, wat voor goed moet ik doen om eeuwig leven te verkrijgen?’ Hij zeide tot hem: ’Waarom vraagt gij mij over wat goed is? Eén is er die goed is. Indien gij echter het leven wilt ingaan, komt de geboden voortdurend na.’” — Matth. 19:16, 17, NW.
19, 20. (a) Hoe werd de zonde op deze aarde binnengebracht? (b) Waarom betrof de oorspronkelijke zonde geen onwettige geslachtelijke betrekkingen?
19 Het recht dat Jehovah God bezit om te bepalen wat goed is, werd ongeveer zesduizend jaar geleden in Eden op lage wijze door Satan de Duivel betwist. Hij bracht een verkeerde denkwijze op Eva over en wekte in haar als een inferieur schepsel een verkeerd verlangen op om zich tegen haar souvereine regeerder Jehovah te kanten en in plaats daarvan voor haar zelf te oordelen wat goed en kwaad was. „Want God weet dat in dezelfde dag dat gij er van eet, uw ogen geopend moeten worden en gij gelijk God moet zijn, kennend goed en kwaad.” Dit boze verlangen in Eva werd vruchtbaar en zij ging over tot de daad om van de verboden boom te eten. „Dientengevolge zag de vrouw dat de vruchten van de boon goed waren tot voedsel en dat ze een behagen waren voor de ogen, ja, de boom was begeerlijk om aan te zien. Daarom begon zij van zijn vruchten te nemen en die te eten. Daarna gaf zij ook enige vruchten aan haar echtgenoot toen deze bij haar was en hij begon ze te eten.” Op dit ogenblik misten Adam en Eva tot hun eeuwige schande Gods standaard van volmaakte gehoorzaamheid en rechtschapenheid. Van die tijd af gingen zij een loopbaan van ongeluk, wetteloosheid en onreinheid bewandelen, welke eindigde in de dood. Zij hadden zich tegen de regering en het woord van de Souvereine Majesteit zelf gekant en hadden aldus een daad van hoogverraad bedreven. — Gen. 3:5, 6; Jak. 1:14, 15, NW.
20 Nu wij met de bespreking op dit punt zijn aangeland, moet er worden opgemerkt dat Adams oorspronkelijke zonde geen onwettige geslachtsgemeenschap betrof, zoals door enkele sekten der Christenheid wordt beweerd. Geslachtsgemeenschap was niet het punt waar het om ging, deze daad vormde niet de ten doel gestelde standaard voor de mens, want reeds door een vroeger gegeven gebod was het voor een man en een vrouw wettig geworden om geslachtelijke betrekkingen te hebben. (Zie Genesis 1:28.) Adams oorspronkelijke zonde bestond in de kwade daad dat hij het vastgestelde doel miste, hij zondigde omdat hij op verraderlijke wijze de God-Koning, Jehovah, had verworpen door een andere vorm van regering te aanvaarden met betrekking tot wat goed en kwaad was.
ONHEILIGE GEVOLGEN
21, 22. Wat waren de gevolgen van Adams zonde? Wat is familie-onvermogen?
21 De gevolgen van deze ene verraderlijke daad van opzettelijke zonde bleken niet alleen voor Adam verwoestend te zijn maar ook voor het geslacht dat over de gehele aarde uit Adam is voortgesproten: „Evenals door één man de zonde de wereld is binnengekomen en door de zonde de dood, en de dood zich aldus tot alle mensen heeft uitgebreid omdat zij allen hadden gezondigd” (Rom. 5:12, NW). Adam, die nu een wetschender en een vijand van zijn vroegere God-Koning was, werd door Jehovah dadelijk voor het gerecht gedaagd, schuldig bevonden tezamen met de vrouw en de door Satan beheerste slang en veroordeeld. Adam en zijn vrouw werden terstond als verraders uit Gods heilige organisatie verdreven. De mens werd uit de volmaakte hof van Eden gezonden, kreeg een beperkte levensduur terwijl hij zijn bestaan zou eindigen in de dood, en werd gedwongen zijn vaste woonplaats te zoeken op het ongecultiveerde gedeelte van de aarde om in het zweet van zijn aangezicht de kost te verdienen (Gen. 3:16-19, NW). Daar Jehovah God niet langer hun liefderijke vriend en wijze raadgever was en zij niet meer in eendracht met Gods organisatie waren, werden Adam en Eva gedwongen zichzelf te behelpen overeenkomstig hun onrijpe en onervaren oordeel. De beslommeringen en inspanningen van moeizame arbeid, de teleurstellingen en het hartzeer welke worden ondervonden van menselijke organisatie, en zelfs de grimmige tragedie, de eerste mens te zien sterven, hun eigen zoon, die door een moorddadige, krankzinnig geworden broer werd gedood — al deze beproevingen hebben er toe geleid dat de werkingen van het eens volmaakte menselijke organisme uit hun evenwicht werden gebracht. Er ontwikkelden zich ziekten en ten slotte volgde de dood. Bedenk hoe de verschrikkelijke spanning die het zenuwstelsel van de volmaakte man Jezus te verduren had toen hij aan het hout hing, zijn dood verhaastte.
22 Kinderen erven de activa en passiva van hun ouders. Aangezien Adam is gestorven als een onheilige, een verraderlijke uitgeworpene, iemand die niet de rechten had verkregen om de lieflijke hof of het landgoed van Eden te bezitten en iemand die geen enkel recht op een onbegrensde levensduur had verkregen, gingen deze onvermogens of nadelen op zijn nakomelingen over. En aldus heeft Adam als een opstandig patriarchaal hoofd familie-onvermogen gebracht over het gehele menselijke geslacht.
23, 24. (a) Wat voor soort van verslag heeft de zonde gedurende de eerste 1600 jaar opgesteld? (b) Hoe bezag Jehovah deze resultaten?
23 Daar Adam nadat hij uit de hof was verdreven, op een onheilig, onvolmaakt oordeel moest vertrouwen met betrekking tot dat wat goed en kwaad was, zou hij in de overige jaren van zijn levensduur van 930 jaren steeds verder van Gods oorspronkelijke standaard van ware rechtschapenheid af raken. Deze achteruitgaande neiging van verdorvenheid zou voor zijn kinderen geslacht na geslacht grotere degeneratie tot gevolg hebben. Ten slotte, na ongeveer 1600 jaar, werd de mens zo onheilig en ontaard, en miste hij het doel of de standaard van volmaakte rechtschapenheid in zulk een hoge mate, dat Jehovah spijt gevoelde dat hij mensen op de aarde had gemaakt en hij gevoelde zich diep gekrenkt. Alleen Noach bleek in een grote mate rechtvaardig te zijn. Noach was niet zo ontaard geworden als zijn tijdgenoten alhoewel ook hij Gods oorspronkelijke standaard van volmaaktheid miste omdat hij als een zondaar was geboren. — Ps. 51:7.
24 „Dientengevolge zag Jehovah dat de verdorvenheid van de mens groot was geworden op de aarde en elke neiging van de gedachten van zijn hart was gedurig alleen slecht. En Jehovah gevoelde spijt dat hij mensen op de aarde had gemaakt en hij gevoelde zich diep gekrenkt. Daarom zeide Jehovah: ’Ik ga de mensen die ik heb geschapen, van de oppervlakte van de bodem wegvagen, van de mens tot het huisdier, tot het kruipend gedierte en de gevleugelde schepselen van de hemelen toe, want ik gevoel spijt dat ik hen heb gemaakt.’ Maar Noach vond gunst in de ogen van Jehovah. . . . Noach was een rechtvaardig man. Hij gaf er blijk van onberispelijk te zijn te midden van zijn tijdgenoten. Noach wandelde met de God” (Gen. 6:5-9, NW). Sommigen zullen vragen: Wat zijn, aangezien God allen behalve acht goede mensen in de watervloed van Noachs dagen heeft vernietigd, de vooruitzichten voor de mens geweest om daarna tot volmaaktheid te worden opgeheven? Gelieve voor het antwoord op deze vraag het volgende artikel te onderzoeken.