Hoe reëel is God voor u?
TOEN een Amerikaanse rabbijn eens aan Einstein vroeg: „Gelooft u in God?” antwoordde hij: „Ik geloof in Spinoza’s God, die zich openbaart in de ordelijke harmonie van al het bestaande.”
Maar wat voor opvatting omtrent God had die 17de-eeuwse Joods-Nederlandse filosoof? In het kort kwam zijn zienswijze erop neer dat „alles wat bestaat, een deel van God is en dat God zich bevindt in alles wat bestaat”. Spinoza was van mening dat „wij volkomen letterlijk in God leven en ons bewegen en bestaan”. Maar hoe reëel was zo’n God voor Spinoza en Einstein?
Op zijn hoogst was Hij voor Spinoza en Einstein slechts een pantheïstische god. Een pantheïstische god? Ja, want de term „pantheïsme” komt van twee grondwoorden die „alles” en „god” betekenen en wordt daarom gedefinieerd als „een leer die God vereenzelvigt met de krachten en de wetten van het universum”.
Er is geen twijfel mogelijk: Het universum, het „boek der natuur”, onthult inderdaad veel over God. Maar wil God werkelijk reëel voor ons zijn, dan moeten wij veel meer omtrent hem weten dan slechts wat er in het universum te zien is. Wij hebben werkelijk zijn goddelijke openbaring nodig. Zoals wij in Romeinen 10:14 lezen: ’Hoe kan men geloof stellen in God zonder eerst van hem gehoord te hebben?’ In zijn liefde, wijsheid en rechtvaardigheid heeft God ons zo’n openbaring gegeven, zijn Woord, de bijbel. Daarin vernemen wij niet alleen dat hij de grote Eerste Oorzaak is, maar wij leren ook iets omtrent zijn eigenschappen: dat hij oneindig in macht en wijsheid is, volkomen rechtvaardig, en dat hij de personificatie van liefde is. Bovendien leren wij uit zijn Woord ook zijn voornemens kennen. — Gen. 18:14; Deut. 32:4; Jes. 45:23, 24; Rom. 11:33-35; 1 Joh. 4:8.
Heeft God een lichaam?
Door te leren dat God alomtegenwoordig is, heeft de christenheid in feite verwarring geschapen en het voor Gods aanbidders moeilijker gemaakt hem als werkelijk reëel te bezien. Hoe zou God op hetzelfde tijdstip overal aanwezig kunnen zijn? God is een Geest, hetgeen wil zeggen dat hij geen stoffelijk lichaam bezit, maar een geestelijk lichaam. Heeft een geest dan een lichaam? Ja, want wij lezen: „Indien er een fysiek lichaam is, dan is er ook een geestelijk lichaam” (1 Kor. 15:44; Joh. 4:24). Daar God een individu is, een Persoon met een geestelijk lichaam, heeft hij een plaats waar hij verblijft, en dus zou hij niet op hetzelfde tijdstip op een andere plaats kunnen zijn. In 1 Koningen 8:43 lezen wij dan ook dat de hemel Gods „vaste woonplaats” is. Ook wordt ons in Hebreeën 9:24 gezegd dat „Christus is . . . binnengegaan . . . in de hemel zelf, om nu ten behoeve van ons voor de persoon van God te verschijnen”.
Bovendien hadden de discipel Stéfanus en de apostel Johannes een visioen van de hemel waarin zij zowel God als Jezus Christus zagen. Jehovah God moet dus net zozeer een persoon, een individu, zijn als Jezus Christus (Hand. 7:56; Openb. 5:1, 9). De christenen die de hoop hebben uiteindelijk in de hemel te zullen leven, wordt de verzekering gegeven dat zij God zullen zien en ook aan hem gelijk zullen zijn, waaruit blijkt dat Jehovah God werkelijk een persoon is en zowel een lichaam als een bepaalde verblijfplaats heeft. — 1 Joh. 3:2.
Het is heel goed mogelijk dat sommigen in verwarring zijn geraakt door het feit dat God alziend is; ook zijn kracht is overal te voelen (2 Kron. 16:9). Wij zouden deze feiten kunnen illustreren door God te vergelijken met een elektrische centrale. De centrale bevindt zich op een bepaalde plaats aan een bepaalde straat in een stad. Maar de elektriciteit wordt over de hele stad gedistribueerd en verschaft licht en energie. Hetzelfde geldt met betrekking tot Jehovah God. Hij heeft een verblijfplaats in de hoogste hemelen, maar zijn werkzame kracht, zijn heilige geest, verschaft verlichting, en de kracht ervan is overal, in het hele universum, te voelen.
Terwijl de bijbel herhaaldelijk waarschuwt dat Gods aanbidders het zich niet moeten aanmatigen enige gelijkenis van hem te maken en zich daarvoor neer te buigen en zo’n gelijkenis te aanbidden, wordt er wel gebruik gemaakt van antropomorfisme; dit wil zeggen dat aan God menselijke kenmerken worden toegeschreven. Zo spreekt de bijbel over Gods aangezicht, zijn ogen en oren, zijn neusgaten en mond, zijn armen en voeten (Deut. 4:15-20; Ps. 27:8; 1 Petr. 3:12; Ps. 18:15; Jes. 1:20; Deut. 33:27; Jes. 41:2). Natuurlijk betekent dergelijke beschrijvende taal niet dat zijn geestelijke lichaam net zulke lichaamsdelen heeft als menselijke lichamen. Maar deze uitdrukkingen helpen ons, aangezien Jehovah God daardoor reëler voor ons wordt.
Ja, Gods Woord toont aan dat God een onderscheiden persoonlijkheid is, dat hij gevoelens heeft, dat men hem kan behagen of mishagen, dat hij kan lachen, dat hij kwaad kan zijn, dat hij barmhartig en teder in genegenheid is. Hij interesseert zich persoonlijk voor elk lid van de mensheid. In feite had hij de mensenwereld zo lief dat hij zijn eniggeboren Zoon naar de aarde heeft gezonden om als een slachtoffer te sterven, opdat al wie geloof in hem oefent, eeuwig leven kan verwerven. — Ps. 2:4, 12; Joh. 3:16; Hebr. 10:38; Jak. 5:11; 1 Petr. 5:7.
Waarom Hem vrezen?
Indien God werkelijk reëel voor ons is, zullen juist zijn eigenschappen maken dat wij vrezen hem te mishagen. De bijbel zegt: „De vrees voor Jehovah is het begin van wijsheid” en: „De vrees voor Jehovah betekent het kwade te haten” (Ps. 111:10; Spr. 8:13). Wil dit zeggen dat men slechts een eerbiedige vrees voor Jehovah moet hebben? Houdt het meer in dan eenvoudig een gezond respect voor God te bezitten? Wij kunnen een eerbiedige vrees hebben voor hen die door God in verantwoordelijke posities zijn aangesteld, en wij kunnen een gezond respect koesteren voor alle eerlijke mensen. Maar het bezitten van de vrees voor Jehovah betekent veel meer dan dat. De apostel Paulus schrijft: „Laten wij . . . onverdiende goedheid blijven hebben, waardoor wij heilige dienst voor God kunnen verrichten op een hem welgevallige wijze, met godvruchtige vrees en ontzag. Want onze God is ook een verterend vuur.” Dat feit dient ons beslist op onze hoede te doen zijn dat wij ons niet Gods misnoegen op de hals halen, want dat zou betekenen dat wij gevaar lopen door hem verteerd te worden! — Hebr. 12:28, 29.
Wij zouden de vrees voor God als volgt kunnen illustreren: Een jonge zoon heeft reden te vrezen zijn vader te mishagen. Waarom? Omdat zijn vader heel reëel voor hem is. Hij kan zijn vader zien, zijn stem horen en hij weet dat zijn vader sterker is dan hij. Meer dan dat, de vader voorziet liefdevol in alle stoffelijke behoeften van zijn zoon, in voedsel, kleding en onderdak. Ook zorgt hij ervoor dat de verstandelijke en geestelijke behoeften van zijn zoon worden bevredigd, en dat hij ontspanning heeft. Zijn zoon heeft dus niet alleen praktische redenen, maar ook een morele verplichting om zijn vader te gehoorzamen en zich erom te bekommeren hem niet te mishagen. De verstandige zoon zal ervoor zorgen dat hij zich niet het misnoegen van zijn vader op de hals haalt, en in de mate waarin hij ten volle waardeert wat zijn vader allemaal voor hem doet, in die mate zal hij zijn vader werkelijk willen behagen.
Precies zo moet het gesteld zijn met allen die God aanspreken als „onze Vader in de hemelen” (Matth. 6:9). Alle goede dingen zijn van hem afkomstig (Jak. 1:17). Als onze God werkelijk reëel voor ons is, zal dat ons een heilzame vrees inboezemen hem te mishagen. Dit blijkt uit een voorval in het leven van Jozef, de zoon van de patriarch Jakob. Toen Jozef als bediende in de huishouding van Potifar, een Egyptische hofbeambte, werkzaam was, probeerde de vrouw van Potifar de knappe jonge Jozef te verleiden. Wat stelde hem in staat weerstand te bieden aan deze grote verleiding? Het feit dat God werkelijk reëel voor hem was, zoals blijkt uit zijn woorden tot haar: „Hoe zou ik dan deze grote slechtheid kunnen begaan en in werkelijkheid zondigen tegen God?” Er is geen twijfel mogelijk: God was heel reëel voor Jozef. Als God werkelijk reëel voor ons is, zal dat ook ons helpen met succes weerstand te bieden aan verleidingen. — Gen. 39:9.
Om op onze illustratie terug te komen: Stel dat de vader af en toe voor zaken geruime tijd ver van zijn gezin vandaan zou zijn. Natuurlijk zou hij nog steeds voor zijn gezin zorgen en ongetwijfeld zou hij hun brieven sturen, ook aan zijn zoon. Zijn zoon zou die brieven, die hem van de voortdurende belangstelling van zijn vader voor hem verzekeren, gretig lezen. Maar omdat zijn vader ver weg was, zou de zoon de neiging kunnen hebben zich er niet meer om te bekommeren of hij zich het misnoegen van zijn vader op de hals haalde. Die brieven zouden hem echter steeds weer herinneren aan zijn verplichting tegenover zijn vader, niet waar?
In het geval van christenen in deze tijd zou er in zekere zin gezegd kunnen worden dat onze Vader ook ver weg is, in de hoogste hemelen. Maar trouw aan zijn belofte verschaft hij alle dingen die wij nodig hebben, en hij heeft ons brieven gezonden in de vorm van de 66 boeken van de bijbel. Als wij onze Vader in de hemel werkelijk liefhebben en waardering hebben voor alles wat hij voor ons heeft gedaan, nu doet en nog zal doen, zullen wij die geïnspireerde brieven zeer op prijs stellen. Wij zullen ze vaak en aandachtig doorlezen. Meer dan dat: moeten wij deze geïnspireerde brieven ook niet bezien als een hulp om op onze hoede te zijn dat wij ons niet misdragen, dat wij geen dingen doen waarom God kwaad op ons zou worden? Zeer zeker!
Hierbij zij opgemerkt dat er nog veel meer manieren zijn waarop wij kunnen tonen hoe reëel God voor ons is, bijvoorbeeld door vaak tot hem te spreken in gebed en door anderen over zijn prachtige eigenschappen te vertellen. Op die manieren kunnen wij bewerkstelligen dat God werkelijk reëel wordt voor anderen, terwijl hij terzelfder tijd steeds reëler voor ons zal worden.