Watchtower ONLINE LIBRARY
Watchtower
ONLINE LIBRARY
Nederlands
  • BIJBEL
  • PUBLICATIES
  • VERGADERINGEN
  • w60 1/5 blz. 286-288
  • Vragen van lezers

Voor dit gedeelte is geen video beschikbaar.

Helaas was er een fout bij het laden van de video.

  • Vragen van lezers
  • De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1960
De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1960
w60 1/5 blz. 286-288

Vragen van lezers

● Welk bewijs hebben wij ervoor dat de demonen in Armageddon te zamen met Satan in de afgrond geworpen zullen worden en dat zij na Christus’ duizendjarige rijk er met hem uit te voorschijn zullen komen? — R.R., Panama.

Met het in de kop vermorzelen van de slang wordt het binden en in de afgrond werpen van de Slang, de Duivel, bedoeld. In de hof van Eden zei God tot Satan: „Ik zal vijandschap zetten tussen u en de vrouw, en tussen uw zaad en haar zaad; dit zal u den kop vermorzelen, en gij zult het den hiel vermorzelen” (Gen. 3:15). De goddeloze engelen of demonen zijn een deel van het zaad van de Slang; zij vormen het onzichtbare, geestelijke deel. Daar het Zaad van Gods vrouw, namelijk, Christus Jezus, het zaad van de Slang te zamen met de Slang zelf gevangen neemt, houdt de gevangenneming van de goddeloze demonen klaarblijkelijk ook in dat zij met de Duivel in de afgrond worden geworpen. De demonen zijn altijd al bevreesd voor de afgrond geweest. Toen Jezus op aarde rondwandelde, gebood hij demonen die bezit hadden genomen van personen, hen te verlaten, en bij een van dergelijke gelegenheden lieten de demonen blijken dat zij het vooruitzicht hadden in de afgrond te worden geworpen en dit vonnis graag wilden uitstellen, want wij lezen in het verslag: „Zij smeekten Hem, dat Hij hun niet gelasten zou in den afgrond te varen”. — Luk. 8:31.

Het is waar dat er in het twintigste hoofdstuk van Openbaring niet specifiek van de demonen melding wordt gemaakt wanneer er over het in de afgrond werpen van Satan en zijn uiteindelijke kortstondige terugkeer wordt gesproken. Aangezien er echter in Openbaring 12:9 wordt aangetoond dat Satans engelen uit de hemel naar de aarde worden geworpen, is het logisch aan te nemen dat wanneer de tegen hem ingezette verdrukking — nadat de tussenliggende predikingsperiode voorbij is — met Armageddon wordt hervat, en zijn val in die oorlog van God de Almachtige verder wordt doorgezet en voltooid, waardoor hij in de afgrond terechtkomt, de demonen dezelfde weg met hem zullen gaan. Zij maakten het eerste deel van zijn val mee en het is vanzelfsprekend dat zij die val met hem zullen beëindigen. Wij zijn ervan overtuigd dat het hun niet toegestaan zal worden gedurende de duizendjarige regering in hun huidige woonplaats en toestand te blijven, waardoor zij zich met de uitvoering van de voor die periode bestemde goddelijke voornemens zouden kunnen bemoeien. Wanneer wij daarom in Openbaring 20:3 lezen dat Satan wordt gegrepen en in de afgrond wordt geworpen opdat hij de natiën niet meer zal verleiden, mogen wij aannemen dat zijn engelen met hem gebonden zullen worden opdat zij evenmin nog iemand zullen kunnen misleiden. Alleen Satan wordt genoemd omdat hij de voornaamste is, en men dient te begrijpen dat zijn demonenhorden met hem in zijn lot delen.

Wanneer men de aangelegenheid zo bekijkt, is het niet noodzakelijk speciaal te vermelden dat de demonen te zamen met Satan de afgrond ingaan, en evenmin is het noodzakelijk er definitief melding van te maken dat zij er aan het einde van de duizend jaar met hem uitgelaten zullen worden (Openb. 20:7). Evenals het wanneer er over het in de afgrond werpen van Satan wordt gesproken, voldoende is om van de voornaamste goddeloze engel, namelijk Satan, melding te maken, en dit zijn gehele onzichtbare organisatie omvat, is het wanneer er van Satans terugkeer melding wordt gemaakt, voldoende alleen Satan te noemen om te begrijpen dat dit ook op zijn demonen betrekking heeft. Wanneer Satan aan het einde van de duizend jaar zijn laatste beproeving brengt, zal hij hierbij door zijn demonen worden ondersteund. — Zie De Wachttoren van 1 mei 1949, de bladzijden 133, 138, 139.

Merk op dat er in Openbaring 20:10 wordt gezegd dat de Duivel uiteindelijk „in den poel van vuur en zwavel, waar ook het beest en de valse profeet zijn”, wordt geworpen. De uitdrukkingen het „wilde beest” en de „valse profeet” hebben betrekking op Satans zichtbare organisatie die met Armageddon vernietigd zal worden. Er wordt echter geen melding van gemaakt dat zijn onzichtbare organisatie zich in die poel bevindt. Toch is het onzichtbare deel, de demonen, nog slechter, en wanneer er van het zichtbare deel wordt gezegd dat het zich in die poel bevindt, zou er van het onzichtbare deel, indien het zich daar bevond, stellig melding zijn gemaakt. Daar er van dit belangrijkste deel van Satans organisatie echter niet wordt gezegd dat het zich te zamen met het wilde beest en de valse profeet in deze plaats van eeuwige vernietiging bevindt, hebben wij redenen te meer te geloven dat de demonen onder Satan, wanneer hij in de eeuwige vernietiging die door „den poel van vuur en zwavel” wordt gesymboliseerd, wordt geworpen, met hem zullen zijn.

Wanneer twee legers onder tegen elkaar gekante generaals met elkaar strijden geven wij de uitslag eenvoudig weer door te zeggen dat deze generaal heeft gewonnen en die generaal werd verslagen, waarbij wij alleen de naam van de generaals noemen. Met elke generaal bedoelen wij echter zijn leger. Zo is het ook met de bewoordingen in Openbaring 20:3, 7, 10 gesteld. Wanneer die verzen er over spreken hoe Satan in de afgrond wordt geworpen, eruit wordt losgelaten en later in de vuurpoel, die de vernietiging symboliseert, terechtkomt, betekent dit dat zijn demonen met hem hetzelfde lot zullen ondergaan.

● In het drieëntwintigste hoofdstuk van het boek Handelingen, de verzen een tot en met vijf, noemt Paulus de hogepriester Ananías een „gewitte wand”. Daarna begint hij zich in feite te verontschuldigen door te zeggen: „Er staat geschreven: Van een overste uws volks zult gij geen kwaad spreken”. Hoe kunnen wij — hoewel wij net als Paulus weten dat de leiders der christenheid valse priesters zijn — de felle aanklachten in De Wachttoren aan hun adres rechtvaardigen, gezien zij nog steeds leiders over het volk zijn? — F.W., V.S.

Laten wij in de eerste plaats opmerken dat Gods Woord zichzelf nooit tegenspreekt. Hoewel het waar is dat er in Exodus 22:28 aan het volk Israël werd gezegd een leider onder hun volk Israël niet te vervloeken, is het eveneens waar dat Gods profeten herhaaldelijk het gebod ontvingen de regeerders van Israël fel aan te klagen. Buitendien zijn de Wachttorenpublikaties in het licht van Jezus’ eigen verwijzingen naar regeerders in Lukas 13:31-35; Matthéüs 23:1-37; Johannes 8:44; Openbaring 1:1 en 13:1 tot en met 18:9, gerechtvaardigd in het richten van „felle aanklachten” tot de leiders der christenheid. Aan deze verwijzingen kunnen alle krachtige terechtwijzingen worden toegevoegd die door bemiddeling van de Hebreeuwse profeten uit de oudheid werden gegeven.

Toen Paulus dus ter verontschuldiging Exodus 22:28 aanhaalde, moet hij wel naar de getrouwe regeerders van Jehovah’s volk hebben verwezen. Goddeloze heersers zijn stellig niet boven kritiek en aanklachten verheven, vooral niet wanneer het nodig is het volk tegen hen te waarschuwen. Het is zoals Jezus eens zei: „Blinden zijn zij, die blinden leiden. Indien een blinde een blinde leidt, zullen zij beiden in een put vallen” (Matth. 15:14). Paulus stond in zijn geval voor het joodse Hooggerechtshof, en hij zou stellig niet van enige geringschatting jegens het hof willen blijk geven. Toen hij derhalve bemerkte dat hij in werkelijkheid de opperrechter ervan, de hogepriester Ananías, een gewitte wand had genoemd, verontschuldigde hij zich ten einde geen vooroordeel tegen zijn zaak te scheppen. Daarom was hij later in staat een gedeelte van het hof op zijn hand te krijgen door uit te roepen: „Broeders, ik ben een Farizeeër, een zoon van Farizeeën, ik sta terecht om de hoop en de opstanding der doden”. Paulus handelde derhalve verstandig, met tact en vooral ook in overeenstemming met het in Prediker 10:20 opgetekende beginsel de koning niet te vervloeken, opdat geen woord daarvan hem ter ore zal komen.

Wanneer wij voor regeerders en rechters van het land staan, zullen wij ons ten opzichte van deze vertegenwoordigers van de wet en het land eveneens beleefd gedragen. Wij kunnen hen tot wie wij ons wenden, moeilijk in de scherpe bewoordingen aanspreken die in de verschillende publikaties welke wij onder de mensen brengen, worden gebezigd. Wij zullen dat tenminste niet doen wanneer wij niet onmiddellijk als martelaren behandeld willen worden, zoals Stéfanus toen hij volgens Handelingen 7:51-53 tot het Hooggerechtshof het Sanhedrin te Jeruzalem zei: „Hardnekkigen en onbesnedenen van hart en oren, gij verzet u altijd tegen den Heiligen Geest; gelijk uw vaderen, zo ook gij. Wien van de profeten hebben uw vaderen niet vervolgd? Zelfs hebben zij hen gedood, die geprofeteerd hebben van de komst van den Rechtvaardige, van wien gij nu verraders en moordenaars geworden zijt, gij, die de wet ontvangen hebt op beschikking van engelen, doch haar niet hebt gehouden”. Stéfanus had het recht deze woorden te spreken, hetgeen bleek uit het feit dat hij ten tijde van zijn steniging van Jehovah God een hemels visioen ontving.

Samengevat kan er dus worden gezegd dat het gebod in Exodus 22:28 tot de Israëlieten persoonlijk was gericht en dat het, in overeenstemming met Prediker 10:20, een algemene regel vastlegde welke voornamelijk op getrouwe regeerders betrekking had. Dit gebod kan niet worden gebruikt om de vele andere geboden te negeren welke Jehovah’s getuigen gehoorzamen en op grond waarvan zij tegen de regeerders die thans dezelfde hoge posities bekleden als de regeerders van het Israël uit de oudheid, als klasse „felle aanklachten” publiceren. Wijsheid en tact geven echter te kennen dat het wenselijk is dat wij, wanneer wij voor zulke regeerders verschijnen, ons niet aan een persoonlijke onbeleefdheid schuldig maken. Wij behoeven niet altijd van die speciale persoon het ergste te denken, hoewel soms de door Stéfanus gevolgde handelwijze door Gods geest als de beste aangegeven kan worden.

● In De Wachttoren van 1 mei 1959, over het onderwerp „Het Paradijs”, staat in de laatste paragraaf van het eerste artikel: „Wanneer Henoch uit de doden wordt opgewekt, zal hij in het hier op deze aarde herstelde Paradijs worden opgewekt”. Hoe dienen wij dit, daar ons is geleerd dat Henoch, te zamen met andere getrouwen uit de oudheid, een vroege opstanding zal krijgen, op te vatten? — G.G., V.S.

Wanneer er in de publikaties van het Genootschap over een vroege opstanding wordt gesproken, betekent dit niet onmiddellijk na Armageddon. Er zouden zelfs een aantal jaren kunnen verstrijken. Wij dienen in gedachten te houden dat het duizendjarige rijk van Jezus Christus onmiddellijk nadat Satan en zijn demonen in de oorlog van Armageddon zijn gebonden, begint. Er zou dus een aanzienlijk aantal jaren van die duizendjarige regering van Christus kunnen verstrijken terwijl het dan nog steeds vroeg in dat millennium is. Vroeg zou daarom kunnen betekenen, nadat de overlevenden van Armageddon de beenderen en het puin hebben opgeruimd en er onder Jehovah’s zegen mee zijn begonnen de aarde door bemiddeling van Christus in een paradijs te veranderen.

Adam leefde in een paradijs, hoewel dit zich nog niet over de gehele aarde uitstrekte. Wanneer de getrouwe voorchristelijke getuigen in een vroege opstanding terugkomen, zullen zij ongetwijfeld in delen van de aarde opstaan waar overlevenden van Armageddon wonen die dat gedeelte plaatselijk al in een paradijs hebben veranderd. Verder zal de geestelijke paradijstoestand eveneens door Armageddon heen blijven bestaan en zullen allen die een vroege opstanding ontvangen ook die toestand binnengaan. Het letterlijke paradijs behoeft zich dus nog niet over de gehele aarde uit te strekken en elk gedeelte van de aardbol te bedekken voordat zij die een vroege opstanding ontvangen, in een paradijs kunnen terugkeren. Wanneer later de algemene opstanding der mensheid plaatsvindt, zal het paradijs zich ongetwijfeld in zulk een vergevorderd stadium bevinden dat het bijna de gehele aarde omvat. In welke mate zij die dan te voorschijn gebracht zullen worden, een aandeel aan het uitbreiden van het paradijs zullen hebben zodat het de gehele aarde omvat, is echter niet bekend.

    Nederlandse publicaties (1950-2025)
    Afmelden
    Inloggen
    • Nederlands
    • Delen
    • Instellingen
    • Copyright © 2025 Watch Tower Bible and Tract Society of Pennsylvania
    • Gebruiksvoorwaarden
    • Privacybeleid
    • Privacyinstellingen
    • JW.ORG
    • Inloggen
    Delen