Watchtower ONLINE LIBRARY
Watchtower
ONLINE LIBRARY
Nederlands
  • BIJBEL
  • PUBLICATIES
  • VERGADERINGEN
  • w63 1/3 blz. 156-160
  • Jakob — de zachtaardige en vredelievende man Gods

Voor dit gedeelte is geen video beschikbaar.

Helaas was er een fout bij het laden van de video.

  • Jakob — de zachtaardige en vredelievende man Gods
  • De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1963
  • Onderkopjes
  • Vergelijkbare artikelen
  • JAKOB VERWERFT ZICH EEN GROOT GEZIN
  • TERUG IN HET LAND KANAÄN
  • JAKOB IN EGYPTE
  • Jakob
    Hulp tot begrip van de bijbel
  • Jakob
    Inzicht in de Schrift, Deel 1
  • Jakob had waardering voor geestelijke waarden
    De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 2003
  • Jakob en Esau sluiten vrede
    Leer van de verhalen uit de Bijbel
Meer weergeven
De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1963
w63 1/3 blz. 156-160

Jakob — de zachtaardige en vredelievende man Gods

BENT u ooit in de verleiding het recht in eigen handen te nemen als u onjuist wordt behandeld? Voelt u ooit de neiging in u opkomen om geweld te gebruiken ten einde te nemen wat u toekomt? Hoewel dit de methode van de natiën van deze wereld is, kunnen de ware dienstknechten van Jehovah God niet zo handelen. In plaats daarvan moeten zij acht slaan op de raad: „Wreekt uzelf niet, geliefden, maar laat plaats voor den toorn, want er staat geschreven: Mij komt de wraak toe, Ik zal het vergelden, spreekt de Here.” Ja, het is onder dergelijke omstandigheden verstandig om te denken aan Jezus’ woorden: „Gelukkig zijn de zachtaardigen.” „Gelukkig zijn de vredelievenden.” — Rom. 12:19; Matth. 5:5, 9, NW.

Jakob was een getrouwe dienstknecht van God, wiens levenswijze van zachtaardigheid en vredelievendheid getuigde. Hij toonde deze hoedanigheden in de omgang met zijn vader, zijn tweelingbroer, zijn schoonvader, zijn zoons en buitenstaanders. Steeds weer gaf hij er de voorkeur aan niet voor zijn rechten te strijden, maar had hij liever vrede dan twist. Zowel geestelijk als stoffelijk werd hij rijkelijk gezegend, waardoor hij ons een voorbeeld stelde.

In antwoord op de gebeden van Jakobs vader Isaäk leidde God het zo dat Isaäks vrouw Rebekka, na bijna twintig jaar onvruchtbaar te zijn geweest, zwanger werd van een tweeling. Voordat de twee kinderen werden geboren, voorzei Jehovah dat de oudere de jongere zou dienen. Bij de geboorte van de tweeling werd de oudste, vanwege zijn behaarde huid, Esau genoemd, wat „Harig” betekent. De jongste kreeg de naam Jakob, hetgeen „Verdringer; Hij die de hiel beetpakt” betekent, doordat hij bij de geboorte de hiel van zijn broer vasthield. — Gen. 25:21-26.

In tegenstelling tot Esau die van het buitenleven hield en een handig jager was, gaf Jakob er de voorkeur aan om in tenten te leven en was hij een eerlijk en onschuldig man. Jakob stelde geestelijke dingen op prijs; zijn God Jehovah was werkelijk en nabij voor hem, zoals blijkt uit zijn belofte en gebeden. Hij stelde zeer veel vertrouwen in Gods belofte die zijn vader van Abraham had geërfd. Ongetwijfeld merkte Jakob op dat Esau deze schat niet zo’n grote waarde toekende, want anders zou hij hem nooit hebben durven voorstellen om deze voor slechts een schaal eten op te geven. Indien Esau zijn eerstgeboorterecht werkelijk op prijs had gesteld, zou hij Jakobs aanbod, ook al was hij uitgehongerd, vol verachting van de hand hebben gewezen. Maar neen, Esau was een man die op stoffelijke, vleselijke dingen was ingesteld. Jakob deed hem geen onrecht toen hij met hem over het eerstgeboorterecht onderhandelde. — Gen. 25:27-34.

Hoewel Esau de koop met een eed had bezegeld, trof hij toch voorbereidingen om de zegen die met het eerstgeboorterecht gepaard ging, uit zijn vaders handen in ontvangst te nemen. Jakob was er klaarblijkelijk tegen gekant om deze kwestie door te drijven door er met Esau of met zijn vader Isaäk over te redeneren. Rebekka moest Jakob overhalen tot de noodzakelijke stappen — hetgeen hij deed door zich als Esau voor te doen — ten einde de zegen die met het eerstgeboorterecht waar hij nu recht op had, was verbonden, te verkrijgen. Had God bovendien niet, door te voorzeggen dat de oudere de jongere zou dienen, te kennen gegeven dat Jakob het eerstgeboorterecht zou ontvangen? — Gen. 27:1-40.

Toch leveren de meeste bijbelcommentators kritiek op Jakob. Zij spreken over zijn „listigheid en bedrog”, en van de „bedrieglijke wijze waarop hij zich Esau’s geboorterecht toeëigende”, enzovoorts. Al deze kritiek op Jakob is echter ongepast. Esau is veeleer degene op wie men aanmerkingen kan maken, want hij probeerde de zegen van het eerstgeboorterecht te krijgen nadat hij dit had verkocht. Isaäk koesterde absoluut geen wrok tegen Jakob, want wanneer hij Jakob kort hierna naar zijn moeders familie stuurt om zich daar een vrouw te zoeken, zegent hij hem nogmaals. Voorts berispt Gods Woord Esau in plaats van Jakob: „Zo verachtte Esau het eerstgeboorterecht.” „Jakob heb Ik liefgehad, maar Ezau heb Ik gehaat.” „Iemand die geen waardering heeft voor heilige dingen, zoals Esau, die in ruil voor één maaltijd zijn rechten als eerstgeborene weggaf.” — Gen. 28:1-4; 25:34; Rom. 9:13; Hebr. 12:16, NW.

JAKOB VERWERFT ZICH EEN GROOT GEZIN

Tegen deze tijd was Jakob reeds de zeventig gepasseerd en zijn bestemming, Paddan-Aram, lag ongeveer achthonderd kilometer verder. Onderweg verscheen Jehovah in een droom aan hem, herhaalde de Abrahamitische belofte tegenover hem en verzekerde Jakob dat hij hem zou vergezellen en dat hij veilig zou terugkeren. Toen hij wakker was geworden, aanbad Jakob Jehovah en deed de plechtige belofte Jehovah bij zijn veilige terugkeer een tiende te geven van alles wat hij zou hebben verworven. — Gen. 28:13-22.

Toen Jakob bij zijn oom Laban was aangekomen, ging hij van zijn mooie nicht Rachel houden. Hij kwam met haar vader overeen zeven jaar voor haar te werken, welke zeven jaren hem door zijn liefde en waardering voor Rachel, slechts enkele dagen leken. Toen de zeven jaren waren verstreken, gaf Laban hem in het donker op bedrieglijke wijze zijn oudere en minder mooie dochter Lea. Jakob had vanwege dit overduidelijke bedrog gewapenderhand tegen zijn oom kunnen optreden, maar dit deed hij niet. In plaats daarvan kwam hij met hem overeen hem nog zeven jaar te dienen, waarbij Rachel hem de volgende week zou worden gegeven. Door aldus vrede boven strijd te verkiezen, leed Jakob geen schade. Was hij op zijn standpunt alleen Rachel te willen hebben, blijven staan, dan zou hij slechts twee in plaats van twaalf zoons en een dochter hebben gehad. Tevens zij opgemerkt, dat Lea zowel Levi als Juda baarde, de familiehoofden van de twee meest geëerde stammen van Israël. — Gen. 29:1-35.

Nadat Jakob Laban veertien jaar had gediend en zijn elfde zoon, Jozef, geboren was, vroeg hij hem om hem weer naar zijn eigen land te laten vertrekken. Laban maakte hier echter bezwaar tegen, omdat hij sinds het ogenblik dat Jakob bij hem was gekomen, grote voorspoed genoot. Jakob sprak met hem af dat hij zou blijven, op voorwaarde dat hij alle gespikkelde en gevlekte schapen, de donkerbruine jonge rammen en de gevlekte en gespikkelde geiten zou krijgen. Hij begon nu zijn eigen belangen te behartigen, hoewel hij Labans kudden niet verwaarloosde; Jehovah schonk ook hem grote voorspoed. Laban en zijn zoons werden nu zeer afgunstig op Jakob. Toen deze dit merkte, koos hij een gunstig ogenblik uit om naar zijn eigen land te vertrekken. — Gen. 30:25–31:18, NW.

Nadat Laban had ontdekt dat Jakob van hem was weggetrokken, ging hij hem achterna en haalde Jakob na zeven dagen in. Tevoren was Jehovah echter aan Laban verschenen en had hem gewaarschuwd geen kwade woorden tot Jakob te spreken. Toen Laban Jakob ontmoette, begon hij met hem te twisten, maar Jakob hield voet bij stuk. Hij wees op zijn getrouwe bericht van twintig jaren hard werk, en hoe Laban hem oneerlijk had behandeld door zijn loon tien keer te veranderen. Zelfzuchtig, oneerlijk en huichelachtig beweerde Laban dat alles wat Jakob had, in werkelijkheid aan Laban behoorde, waardoor hij Jakobs twintig jaren van harde arbeid buiten beschouwing liet. Tenslotte sloot hij echter een verbond met Jakob voor vredige betrekkingen tussen de twee families. Ter herinnering hieraan bouwden zij een monument van stenen, dat zij „Getuigenishoop” en „De Wachttoren” noemden. Toen ging Laban terug en vervolgde Jakob zijn weg. — Gen. 31:19-55, NW.

Met het vooruitzicht om Esau te ontmoeten geconfronteerd, stuurde Jakob boodschappers vooruit om een verzoening te bepleiten. Toen dezen terugkeerden met het nieuws dat zijn wraakzuchtige broer hem met vierhonderd man tegemoet kwam, smeekte Jakob Jehovah vurig om hulp. Terzelfder tijd stuurde hij Esau een uitermate overvloedige gift, bestaande uit schapen, geiten, kamelen, runderen, ezels, alles bij elkaar meer dan vijfhonderd dieren.

Nadat hij dit geschenk gezonden had, ontmoette Jakob een vreemdeling die met hem begon te worstelen en die een engel van God bleek te zijn. De gehele nacht duurde deze worsteling en in de morgen liet Jakob hem gaan onder voorwaarde dat hij hem zou zegenen. De engel zegende Jakob toen en zei hem dat zijn naam niet meer Jakob, maar Israël zou zijn, daar hij op succesvolle wijze met God had gestreden. — Gen. 32:22-31.

Het ergste vrezend, had Jakob zijn kamp in twee delen verdeeld, zodat, wanneer het ene deel zou worden aangevallen, het andere zou kunnen ontkomen. Toen Esau echter bij Jakob aankwam, omhelsde en kuste hij hem en barstten beiden in tranen uit. Hoewel Esau Jakob verzekerde dat hij zelf vele bezittingen had, drong Jakob er toch op aan dat hij zijn geschenk zou accepteren, hetgeen hij toen ook deed. Jakobs gebeden en zijn daden in overeenstemming met deze gebeden, bleken vruchten af te werpen. — Gen. 33:1-16.

TERUG IN HET LAND KANAÄN

Na verloop van tijd vestigde Jakob zich bij Sichem in Kanaän. Op een dag bracht zijn dochter Dina, die er niet goed op lette met wie zij omging, een bezoek aan de heidense dochters van het land. Een van de stamhoofden van het land merkte haar op en verkrachtte haar. Jakob was klaarblijkelijk van plan om net zo te handelen als zijn vader en grootvader onder ongeveer soortgelijke omstandigheden hadden gedaan, namelijk op een vredelievende wijze. Zijn zoons echter niet. Zij voltrokken een bloedige wraak aan de gehele stad, ten einde de vernedering van hun zuster te wreken. Dit bracht Jakob tot de klacht: „Gij hebt mij in het ongeluk gestort door mij in een kwaden reuk te brengen bij de inwoners van dit land, . . . terwijl ik slechts met weinige lieden ben; als zij tegen mij samenspannen, zullen zij mij verslaan, en ik zal verdelgd worden, ik en mijn huis.” Ongetwijfeld om deze mogelijkheid te vermijden, gaf Jehovah Jakob de instructie om het gebied te verlaten en naar Bethel te gaan. Bovendien maakte God de mensen van het land bevreesd, zodat zij Jakob en zijn gezin niet achtervolgden. — Gen. 33:18 tot en met 35:7.

Gedurende de daarop volgende reis verscheen Jehovah nogmaals aan Jakob en herhaalde zijn kostbare belofte aan hem; Jakobs vrouw Rachel stierf bij de geboorte van haar tweede zoon Benjamin; zijn eerstgeboren zoon Ruben bedroog zijn vader door gemeenschap te hebben met een van zijn vaders bijvrouwen, Bilha; niet lang nadat Jakob Hebron bereikte, waar zijn bejaarde vader Isaäk woonde, stierf zijn vader in de ouderdom van 180 jaar. — Gen. 35:9-29.

Jakob en zijn gezin vestigden zich nogmaals in het land Kanaän. Daar Jakob zijn geliefde vrouw Rachel had verloren, was het alleen maar natuurlijk dat hij een speciale genegenheid toonde voor haar eerstgeboren zoon Jozef. Dit wekte, te zamen met het feit dat Jozef bepaalde dromen vertelde waarin zijn verheffing werd voorzegd, zo’n wrevel bij zijn broers op, dat zij hem besloten te doden; Juda haalde hen er evenwel toe over om hem in plaats daarvan als slaaf te verkopen. Zij gaven zijn vader toen te kennen, dat Jozef door wilde dieren was gedood. Een hongersnood bracht Jakob ertoe om zijn zoons, behalve Benjamin, de jongste, voor voedsel naar Egypte te zenden, waar, zonder dat hij het wist, Jozef thans minister-president was. Toen Jakob dit vernam, liep hij zo over van vreugde, dat hij er niet aan dacht om zijn zoons een verklaring te vragen. Hij aanvaardde Jozefs uitnodiging om naar Egypte te komen, en onderweg verzekerde Jehovah hem dat dit in overeenstemming was met zijn wil en dat Jakob een grote natie zou worden. — Gen. 46:1-4.

JAKOB IN EGYPTE

Jakob was nu 130 jaren oud, en deze jaren waren, zoals hij Farao zei, weinig in getal en kwaad geweest, weinig in getal vergeleken met de jaren van zijn vader en grootvader, die beiden ongeveer dertig jaar ouder dan Jakob waren geworden. Zijn oude dag zou echter met vreugde worden bekroond. Hij en zijn gezin kregen het gebied in Egypte toegewezen dat het meest geschikt was voor hun kudden. En hij zag niet alleen Jozef terug, maar aanschouwde eveneens Jozefs zoons Efraïm en Manasse, zegende hen en sprak een profetie over hen uit die later in vervulling ging. — Gen. 47:3-12; 48:8-16.

Maak u nu eens een voorstelling van de bejaarde Jakob, 147 jaar oud, die, omringd door zijn twaalf zoons, zijn testament uitspreekt en een goddelijke profetie laat horen. Hij begint met een strenge veroordeling van zijn eerstgeboren zoon voor het ontheiligen van zijn vaders legerstede. Vervolgens laat hij zijn zoons Simeon en Levi een strenge berisping horen vanwege het feit dat zij de verkrachting van hun zuster Dina bloedig hadden gewroken. Daar de eerste drie zoons zich door hun handelwijze hadden uitgeschakeld, gaf Jakob zijn voornaamste zegen aan Juda: „De scepter zal zich niet van Juda afwenden, noch de gebiedersstaf van tussen zijn voeten, totdat Silo komt; en hem zullen de mensen gehoorzaamheid verschuldigd zijn.” (Had Juda zich niet van al Jakobs zoons bij de verdediging van zowel Jozef als Benjamin het rijpst en betrouwbaarst getoond? Beslist!) Toen volgden profetieën over Jakobs overige acht zoons en instructies betreffende het begraven van zijn overblijfselen. „Aldus eindigde Jakob het geven van bevelen aan zijn zoons . . . en hij blies de laatste adem uit.” — Gen. 49:1-33, NW.

Jakob was waarlijk een man Gods, zachtaardig en vredelievend. Hij leefde dicht bij God en maakte dikwijls gebruik van het gebed, terwijl God hem eerde door herhaaldelijk aan hem te verschijnen. Daar hij er niet snel toe overging om voor zijn rechten te strijden, leidde God de aangelegenheden zo dat Jakob het hem toekomende ontving. Hij werd op een unieke wijze gezegend, doordat hij de Abrahamitische belofte ontving en vader van de natie Israël werd. Bovenal bezat hij Jehovah’s goedkeuring en viel hem een van de hoogste eerbewijzen ten deel die een sterfelijk mens kon ontvangen: zijn naam werd verbonden met de enige, ware God Jehovah, want meermalen lezen wij dat Jehovah „Jakobs God” wordt genoemd. — 2 Sam. 23:1; Ps. 81:2, 5 1, 4.

Een verdere eer voor Jakob vormt het feit dat hij een beeld was van de christelijke gemeente van 144.000 leden. Zoals Abraham Jehovah God en Isaäk Jezus Christus afbeeldde, zo vormt Jakob een beeld van Christus’ bruid (Matth. 8:11). Speciaal op hen zijn de woorden van Jezus van toepassing: „Gelukkig zijn de zachtaardigen, want zij zullen de aarde beërven. Gelukkig zijn de vredelievenden, want zij zullen ’zonen van God’ genoemd worden” (Matth. 5:5, 9, NW). In Jeremia 30:7-11, waar de benauwende ervaringen van het overblijfsel van deze ’zonen’ die in deze tijd op aarde verblijven, in de periode gedurende en kort na de eerste Wereldoorlog worden beschreven, worden ook zij Jakob genoemd.

Jakob is een voortreffelijk voorbeeld voor al Gods dienaren in deze tijd. Ook zij moeten een grote waardering voor geestelijke dingen aan de dag leggen en zachtaardig en vredelievend zijn. Bovendien moeten zij Jakobs bereidheid om ter wille van de aan zijn zorgen toevertrouwde schapen moeilijkheden te verduren, nabootsen (Gen. 31:36-42). Inderdaad, „al wat namelijk te voren geschreven is, werd tot ons onderricht geschreven”. — Rom. 15:4.

    Nederlandse publicaties (1950-2025)
    Afmelden
    Inloggen
    • Nederlands
    • Delen
    • Instellingen
    • Copyright © 2025 Watch Tower Bible and Tract Society of Pennsylvania
    • Gebruiksvoorwaarden
    • Privacybeleid
    • Privacyinstellingen
    • JW.ORG
    • Inloggen
    Delen