Hoe respect voor de doden tonen?
MARC en Pauline, beiden ongeveer 25 jaar, hadden in hun geboorteland Frankrijk reeds diverse begrafenissen bijgewoond. Zij waren op de hoogte van bepaalde gebruiken die daarbij gewoon waren en kenden de ernstige droefheid die voor deze gebeurtenissen zo kenmerkend is.
Maar in 1975, toen zij als studenten in New York vertoefden en naar de begrafenis gingen van een kennis afkomstig van een van de eilanden in de Caribische Zee, bleek dat ze op dit gebeuren volkomen onvoorbereid waren, ook al hadden ze zich op enigszins andere gewoonten en gebruiken ingesteld. Tijdens de begrafenis barstten sommige leden van de beroofde familie uit in hartverscheurend gekerm. En een paar van de eilandbewoners trachtten zich zelfs op de kist te werpen, en wilden het deksel eraf lichten om het lichaam te kussen. Dat was op hun eiland de gewoonte.
Voor dit Franse echtpaar was het allemaal nogal schokkend, ook al waren dit in een ander deel van de wereld heel aanvaardbare gebruiken. Dit illustreert slechts dat er in diverse landen wijd uiteen lopende begrafenisgewoonten kunnen bestaan. Bepaalde gebruiken zijn ontstaan door plaatselijke omstandigheden; in de tropen is het nodig iemand onmiddellijk te begraven, en in gebieden waar grond schaars is, is crematie noodzakelijk; weer andere gewoonten zijn ontstaan uit een bepaalde godsdienstige overtuiging of uit bijgeloof. En ook zijn er louter traditionele gebruiken met een onbekende betekenis en oorsprong.
Alle begrafenisgewoonten verkeerd?
Mensen die voor het eerst kennis maken met de bijbelse wetten en beginselen, zijn soms geneigd te denken dat alle begrafenisgewoonten verkeerd zijn. Waarom?
Misschien omdat ze op de hoogte zijn geraakt met Gods specifieke verbod aan de Israëlieten om niet deel te nemen aan bepaalde begrafenis- of rouwgebruiken van de omliggende natiën. God zei: „Zij dienen op hun hoofd geen kale plek te maken, en het uiteinde van hun baard dienen zij niet af te scheren, en in hun vlees dienen zij geen insnijding te maken” (Lev. 21:5; 19:27, 28). Gods volk moest zich in religieus opzicht onderscheiden en mocht niet de uitzonderlijke rouwgebruiken van de omliggende heidense volkeren overnemen. Toen de joden dit later wel deden, was dat niet met Gods goedkeuring.
Betekent dit echter dat een christen in deze tijd onvoorwaardelijk alle plaatselijke begrafenisgebruiken die in zijn omgeving in zwang zijn, moet verwerpen? Nee, niet noodzakelijkerwijs.
De Schrift geeft te kennen dat bepaalde begrafenisgebruiken niet verwerpelijk hoeven te zijn. De bijbel vermeldt bijvoorbeeld dat nadat de discipelen van Christus het lichaam van hun meester van de paal hadden genomen, zij het ’met de specerijen in windsels bonden, zoals bij de joden gebruikelijk is ter voorbereiding voor de begrafenis’. — Joh. 19:40.
Misschien dat die gewoonte bij de joden was ontstaan om de ontbinding van het lichaam te vertragen. Maar aangezien de specerijen slechts aan de buitenzijde werden aangebracht, zou de ontbinding van het lichaam toch spoedig gaan intreden (Joh. 11:39). Vandaar dat achter deze joodse begrafenisgewoonte wellicht ook respect voor de overledene school. Maar wat gebeurde er toen eenmaal de christelijke gemeente was opgericht? Interessant is dat de eerste christenen blijkbaar bleven vasthouden aan vele joodse begrafenisgebruiken — dat zij het lichaam begroeven in plaats van het te cremeren, en daarbij geen lange wachtperiode aanhielden, maar snel tot begraven overgingen.
Dat bepaalde begrafenisgewoonten niet per se verwerpelijk hoeven te zijn, kunnen we ook opmaken uit wat we over Jakob lezen. Toen hij in Egypte stierf, liet zijn zoon Jozef zijn lichaam door plaatselijke artsen balsemen. Het verslag luidt: „Zij namen volle veertig dagen voor hem, want zoveel dagen neemt men gewoonlijk voor de balseming” (Gen. 50:1-3). Door het volgen van die plaatselijke begrafenisgewoonten kon Jozef Jakobs stoffelijke overschot uit Egypte meenemen om hem in Kanaän bij zijn voorvaders te begraven. — Gen. 49:29-32; 50:12-14.
Factoren om te overwegen
Gezien echter de grote verscheidenheid van begrafenisgewoonten over de gehele aarde, zou de vraag kunnen rijzen: Van welke richtlijnen moet men uitgaan om te bepalen of men wel of niet een plaatselijke begrafenisgewoonte kan volgen?
Iemand die respect heeft voor de doden, maar bovenal respect voor God, zal moeten overwegen of een bepaalde gewoonte in strijd is met de bijbelse leer.
Onder bepaalde Koreanen was het bijvoorbeeld de gewoonte om rijst op het dak of voor de deur van het huis van de overledene te strooien, waarna een mannelijk familielid op het dak klom om daar met een kledingstuk van de overledene te zwaaien en diens naam te roepen. Dat gebruik stond bekend als de Cho-Hon-ceremonie, ofwel een „uitnodiging aan de ziel”. Men vatte het op als een uitnodiging aan de ziel om het huis te verlaten. In bepaalde andere landen gelooft men dat iemand bij de dood naar een ander leven overgaat, en dus is daar de gewoonte ontstaan om de overledene geld mee te geven, in de mond of in de kist, zodat hij in dat volgende leven over geld zal beschikken en onder andere „de veerman zal kunnen betalen die hem naar de eeuwigheid overvaart”.
Zulke gewoonten zijn gebaseerd op het geloof dat elke persoon een onsterfelijke ziel bezit die bij de dood het lichaam overleeft. De bijbel leert evenwel dat elke mens een ziel is, dat wanneer hij sterft, hij volledig dood is en dat zijn hoop voor de toekomst berust bij Gods vermogen om hem tot het leven terug te brengen (Gen. 2:7; Pred. 9:5, 10; Joh. 5:28, 29; 11:24-26). Hoe zou daarom iemand die de bijbelse waarheid over de toestand van de doden kent, aan begrafenisgewoonten kunnen meedoen die verband houden met de onschriftuurlijke leer over de onsterfelijkheid van de ziel? Het zou stellig niet van respect voor de dode getuigen om aan zijn of haar overlijden onware gedachten vast te knopen.
Een andere factor om te overwegen is, hoe een bepaalde gewoonte wordt uitgevoerd of plaatselijk zal worden opgevat.
Neem bijvoorbeeld de zogenaamde „wake”, in veel streken de gewoonte dat familieleden en vrienden één of meer nachten bij het lichaam blijven waken. De redenen daarvoor lopen sterk uiteen. Sommige mensen volgen deze gewoonte omdat ze bang zijn dat anders een demon zal trachten het lichaam te grijpen. Anderen geloven dat de ziel van de overledene de eerste nacht in huis blijft en iedereen ziek kan maken die in slaap valt. Bovendien bericht The Encyclopedia Americana dat „een wake soms gepaard gaat met scènes van wanorde en dronkenschap” waaruit „weinig respect voor de dode” spreekt.
Wat dan te doen wanneer in uw omgeving het houden van een „wake” tot de begrafenisgebruiken behoort? Het zou dan verstandig zijn te overwegen hoe deze wordt opgevat en uitgevoerd. Het woord is misschien alleen maar een aanduiding of benaming voor de gewoonte om de familieleden van de overledene overdag thuis of in de aula te bezoeken ten einde hen te troosten en te condoleren. Enkel het feit dat dit een „wake” wordt genoemd, maakt het voor u nog niet verkeerd ’de treurenden te troosten’ (Job 29:25; Matth. 2:18; 2 Kor. 1:3, 4). Maar zou het schriftuurlijk passend zijn aan een „wake” mee te doen als dit gebruik momenteel in uw omgeving in verband wordt gebracht met een valse leer of enig ongefundeerd bijgeloof? Zou het bovendien van respect voor de dode getuigen mee te doen aan „scènes van wanorde en dronkenschap”? — Rom. 13:12-14; Ef. 5:18.
En wanneer er nog andere gebruiken zijn in verband waarmee men van u verwacht dat u er „uit respect voor de dood” aan meedoet, ga dan altijd na wat voor betekenis ze hebben in de omgeving waar u woont.
Misschien is het bijvoorbeeld de gewoonte naar een begrafenis bloemen te sturen of mee te nemen, Hoe wordt dit thans opgevat? In sommige streken bezag men zulke bloemen, vooral in het verleden, als onderdeel van een offer aan de goden, zoals men thans op een Japanse, boeddhistische begrafenis nog verwacht dat de bezoekers een snuifje wierook voor de goden branden. Natuurlijk kunt u zulke gewoonten niet volgen wanneer u gelooft dat u ’Jehovah, uw God, moet aanbidden, en voor hem alleen heilige dienst moet verrichten’ (Matth. 4:10). Op andere plaatsen echter wordt het geven van bloemen in deze tijd niet meer als een daad van aanbidding beschouwd of als zodanig opgevat. Misschien dat ze eenvoudig worden gegeven als een uiting van sympathie of om de begrafenis een bepaalde vredige schoonheid te verlenen.
Ook wat de kleding betreft kan men rekening houden met de plaatselijke gevoelens. En die lopen soms sterk uiteen. In gedeelten van het Midden- en Verre Oosten wordt van mannen en vrouwen verwacht dat ze zich in vaalwitte kleding van ongebleekt katoen steken en sandalen dragen van wit stro. Maar in Japan en in vele katholieke landen is het de gewoonte geheel in het zwart gekleed te gaan of op de begrafenis een zwarte band om de arm te dragen. Moet deze gewoonte uit respect voor de dode strikt worden nagevolgd?
Natuurlijk zal de dode niet zien wat een levende draagt. Maar andere levenden zullen dat wel zien. De vraag is derhalve: Wat zullen zij denken wanneer u die gewoonte volgt? Wordt de gewoonte algemeen beschouwd als een vast gebruik voor mensen die in de onsterfelijkheid van de ziel en het hellevuur geloven, of voor mensen die tot een bepaalde kerk behoren? Zo ja, dan zal het star volgen van die gewoonte, de gedachte wekken dat ook u dat plaatselijke geloof omtrent de ziel bent toegedaan of dat u lid bent van die kerk. Aan de andere kant is er natuurlijk de kwestie van goede smaak, en dat u niet onnodig aanstoot wilt geven. Wellicht dat u daarom besluit onopvallende kleding te dragen die wat stemmiger van kleur is, ten einde rekening te houden met de stemmigheid van „het huis van rouw” in plaats van de helkleurige kleding te dragen die normaal met „het huis van verheuging” in verband wordt gebracht. — Pred. 7:1-4.
Het is beslist niet verkeerd wanneer anderen zien dat een christen bedroefd is of rouw bedrijft. De joden van vroeger rouwden bij de dood van een geliefde, ook al vervielen ze daarbij niet in de extreme rouwgebruiken van de heidenen door zichzelf bijvoorbeeld insnijdingen te maken. Wanneer zij rouwden was hun wijze van rouw kenbaar aan hun haardracht en kleding. — 2 Sam. 13:18, 19; 19:4; vergelijk Job 1:20; 2:11, 12.
Er is nog een overweging die tot evenwicht maant. Jezus was bekend met het rouwbeklag dat bij de dood gebruikelijk was (Mark. 5:38, 39). En hoewel hij weende en zuchtte in de geest vanwege het overlijden van zijn vriend Lazarus, is er geen enkele aanwijzing dat Jezus’ rouwbeklag verder ging dan dat (Joh. 11:33, 35). Zo wordt ook bij Jezus’ volgelingen het verdriet dat men bij het verlies van een geliefd persoon in de dood voelt — met inbegrip van de wijze waarop en de mate waarin dat verdriet wordt getoond — getemperd door de kracht-verlenende vreugde en hoop van de opstanding. De apostel Paulus schreef: „Broeders, [wij] willen . . . niet dat gij onwetend zijt betreffende hen die in de dood slapen, opdat gij niet treurt gelijk de overigen, die geen hoop hebben.” — 1 Thess. 4:13.
Het spreekt vanzelf dat deze evenwichtige christelijke zienswijze ook ten aanzien van begrafenisgebruiken geldt.
Persoonlijke gevoelens
Nog een andere factor die erg belangrijk kan zijn in verband met begrafenisgebruiken, is iemands persoonlijke gevoel of geweten.
In sommige landen is het bijvoorbeeld voor familieleden of zelfs bezoekers de gewoonte voor de kist neer te knielen en te bidden. Er bestaat natuurlijk geen enkel schriftuurlijk bezwaar om bij welke gelegenheid maar ook tot Jehovah God te bidden, of dit nu wel of niet op een begrafenis gebeurt. Ook Jezus bad bij het graf van Lazarus (Joh. 11:41, 42). Toch zijn er enkele maren: christenen bidden niet tot een overleden familielid en willen evenmin de indruk wekken dat hun gebed iemand uit het vagevuur zal helpen of zijn komst naar de hemel zal bespoedigen. Bovendien zien veel christenen er ook om persoonlijke redenen van af bij begrafenissen opvallende gebeden op te zenden die louter als een formeel gebruik zouden kunnen worden opgevat. — Matth. 6:1, 5, 6.
Een ander persoonlijk verlangen is wellicht dat men een begrafenis eenvoudig en vrij van ritueel wil houden.
Dit zou bijvoorbeeld van invloed kunnen zijn op de gewoonten die men bij het graf wil volgen. In bepaalde streken is het gebruikelijk dat van de dragers of familieleden wordt verwacht dat zij een bloem op de kist leggen of een bloem in het graf werpen, vlak voordat dit wordt gevuld. Velen beschouwen zulks als een laatste teken van respect of een laatste blijk van hulde aan de dode persoon. Maar de ware christen weet dat de dode zich niet van zo’n bloem bewust is. En als de overledene een ware christen is geweest, zou ook hij stellig hebben ingestemd met de raad in Romeinen 1:25, waar wordt gewaarschuwd tegen het geven van op aanbidding gelijkende eer aan schepselen. Persoonlijke gevoelens hebben bepaalde personen er daarom toe gebracht van deze gewoonte af te zien.
Een andere gewoonte aan het graf is soms het werpen van een klein beetje aarde in de kuil. De geestelijke of de persoon die de begrafenis leidt, zal dit misschien uit gewoonte doen en daarbij Genesis 3:19 citeren — dat de mens uit het stof is genomen en tot stof zal terugkeren. Die bijbelse woorden, tot Adam gericht, vormden echter alleen het vaststellen van een feit. God voorzei Adam wat er honderden jaren later met hem zou gebeuren, en gaf geen rituele formule die bij elke begrafenis herhaald moet worden.
Maar opnieuw, er is niets verkeerds aan om op een begrafenis woorden uit de bijbel aan te halen, ook niet de woorden in Genesis 3:19, maar natuurlijk zouden dan vooral bijbelse woorden over de opstandingshoop bijzonder vertroostend zijn. Die hebben blijvende heilzame waarde — meer dan een bepaalde symbolische handeling die volgens sommigen zelfs afbreuk doet aan een begrafenis.
Tja, wie is op de hoogte van alle begrafenisgebruiken die over de gehele aarde in zwang zijn; er zijn er zoveel dat niemand ze allemaal kent, laat staan hoe en waarom ze zijn ontstaan. Maar wanneer een christen voor het probleem wordt gesteld of hij een bepaalde begrafenisgewoonte in zijn omgeving wel of niet zal volgen, zal hij worden geholpen door de volgende vragen te overwegen: Is in verband met de oorsprong of de huidige betekenis van dit gebruik algemeen bekend dat het in strijd is met de bijbelse leer? Is de wijze waarop het gebruik wordt gevolgd, in strijd met de werkelijke hoop die een christen uit Gods Woord heeft? Zal het volgen of afzien van een gebruik of gewoonte aanstoot geven of nodeloze struikeling veroorzaken? Wat heeft hij waargenomen op de eenvoudige begrafenissen van andere ware christenen in zijn omgeving? En wat bevelen zijn eigen persoonlijke gevoelens en geweten hem aan?
De overweging van zulke factoren kan een christen helpen op een wijze te handelen die in overeenstemming is met zijn geloof, zijn gevoel voor wat gepast is en zijn juiste respect voor de dode.