Hebt u omgang of bent u slechts een bezoeker?

MISSCHIEN hebt u gedacht dat er weinig verschil bestaat tussen het bezoeken van vergaderingen van Jehovah’s getuigen en met Jehovah’s getuigen omgaan. Eigenlijk bestaat hiertussen een heel groot verschil. Niet allen die deze vergaderingen bezoeken, hebben ook werkelijk omgang.

Ten einde te beseffen hoe men vergaderingen kan bezoeken zonder omgang te hebben, kunnen wij het bijbelse verslag in Job 1:6 beschouwen. Hieruit blijkt dat niet alleen menselijke dienstknechten van God vergaderingen bezoeken, maar dat zelfs de geestenzonen van God gezette tijden hebben waarop zij voor het aangezicht van Jehovah God komen. Het verslag luidt: „Op zekeren dag nu kwamen de zonen Gods om zich voor den HERE te stellen, en onder hen kwam ook de satan.” Satan bezocht die vergadering, maar had hij ook werkelijk omgang met Jehovah God en de getrouwe geestenzonen van God die daar bijeen waren? Stellig niet.

Bezoeken betekent „aanwezig zijn”. Dit gold met betrekking tot Satan in dit speciale geval. Het woord omgaan betekent echter meer. Het betekent „zich aansluiten als een vriend, metgezel, deelgenoot of bondgenoot”, of „zich in gezelschap verenigen, als metgezellen samen zijn of samengaan, en ook, zich verenigen in werk, zich aansluiten voor een gemeenschappelijk doel”.

Welnu, deze uitdrukkingen waren stellig niet van toepassing op Satan toen hij deze vergadering bezocht. Hij sloot zich stellig niet bij Jehovah God aan. Hij bleek geen vriend van Jehovah te zijn. Evenmin beschouwde Satan de getrouwe zonen van God als zijn vrienden of metgezellen. Hij trok zelfs de motieven waarom zij God dienden in twijfel.

Wij kunnen dus begrijpen dat de kwestie of wij werkelijk met anderen omgaan niet louter door onze aanwezigheid wordt bepaald, maar veeleer door onze houding of onze gevoelens jegens degenen die daar met ons aanwezig zijn.

WARE BROEDERS

Jehovah’s getuigen noemen elkaar „broeder” en „zuster”. Dit duidt op de nauwe band die er tussen alle dienstknechten van Jehovah God dient te bestaan. De uitdrukking „broeder” betekent letterlijk zoon van dezelfde ouders. Maar voelen wij werkelijk zo’n nauwe band met degenen die opgedragen dienstknechten van onze Vader, Jehovah God, zijn? Of gebruiken wij de uitdrukking „broeder” alleen maar omdat wij die hebben ’overgenomen’, omdat Jehovah’s getuigen elkaar nu eenmaal zo noemen?

Het is interessant op te merken dat de vleselijke broers Kaïn en Abel beleden aanbidders van Jehovah te zijn, zodat zij tevens geestelijke broers of broeders waren. Bij één gelegenheid zegt de bijbel: „Toen zeide de HERE tot Kaïn: Waar is uw broeder Abel? En hij zeide: Ik weet het niet; ben ik mijns broeders hoeder?” (Gen. 4:9) Kaïn had kort daarvoor zijn broer vermoord, maar hebt u opgemerkt dat hij niet aarzelde de uitdrukking „broeder” te gebruiken?

Hieruit blijkt dat er meer wordt vereist dan iemand anders slechts „broeder” of „zuster” te noemen. Wij dienen veeleer de innige liefde aan te kweken waaruit werkelijk blijkt dat wij een broeder of zuster voor onze christelijke metgezellen zijn. Wij moeten liefhebben „niet met het woord noch met de tong, maar met de daad en in waarheid”. Het christelijke gebod is „dat degene die God liefheeft, ook zijn broeder moet liefhebben”. — 1 Joh. 3:18; 4:21.

WARE VRIENDEN

Zoals reeds is opgemerkt, is een van de definities van het woord omgaan „zich aansluiten als een vriend”. Jehovah’s getuigen gebruiken dikwijls de uitdrukking „vrienden” wanneer zij over hun christelijke broeders en zusters spreken. Maar een ware vriend te zijn, houdt meer in dan vergaderingen met elkaar te bezoeken of zelfs elkaar bij naam te kennen. Het betekent dat wij een genegenheid voor die persoon hebben aangekweekt.

Wat is de basis voor het aankweken van ware vriendschap? Jezus gaf dit te kennen toen hij zei: „Gij zijt mijn vrienden indien gij doet wat ik u gebied” (Joh. 15:14). Hieruit blijkt dat ware christelijke vriendschap gebaseerd is op de gemeenschappelijke belangstelling datgene te doen wat Christus gebiedt. Jezus’ vrienden zijn zij die hem gehoorzamen — het maakt voor hem geen verschil wat hun leeftijd, nationale achtergrond of ras is. Zo is het ook onder ware christenen. Ja, de gemeenschappelijke belangstelling om God te dienen, brengt hen zelfs dichter bijeen dan familiebanden.

Jezus Christus gaf te kennen dat dit zo dient te zijn. Want bij één gelegenheid, toen hem werd bericht dat zijn moeder en vleselijke broers hem wilden zien, zei Jezus: „Mijn moeder en mijn broers zijn dezen, die het woord Gods horen en doen.” — Luk. 8:21.

GEZELSCHAP

Het woord omgaan houdt ook in ’zich aansluiten als een metgezel’. En wat is een metgezel? Iemand die met een ander meegaat, iemand die samen met een ander iets doet. Als u naar vergaderingen van Jehovah’s getuigen gaat, voelt u zich dan werkelijk een metgezel van hen die aanwezig zijn, of voelt u zich er niet zo erg thuis?

Als u zich niet op uw gemak voelt of vindt dat u er niet ’bij hoort’, kan het dan zijn dat u nog niet ten volle meedoet of meegaat met wat Jehovah’s volk doet? Jehovah’s getuigen zijn volledig toegewijd aan de ’prediking van het goede nieuws van het koninkrijk op de gehele bewoonde aarde voordat het einde komt’ (Matth. 24:14). Wilt u daarom werkelijk als metgezellen met hen omgaan, dan moet u van ganser harte aan deze predikingsactiviteit meedoen. U dient een levenswandel na te streven die volkomen in overeenstemming met christelijke beginselen is.

DEELGENOOTSCHAP

Nog een definitie van het werkwoord omgaan is ’zich aansluiten als een deelgenoot’. Een deelgenoot of medestander is iemand die ’aan dezelfde zijde staat’, ’die aandeel aan iets heeft’. Voelt u zich werkelijk als een deelgenoot of medestander van hen die op de vergaderingen zijn? Voelt u werkelijk dat u allen aan dezelfde zijde staat? De psalmist schreef: „Een medestander ben ik van allen die u [Jehovah] werkelijk vrezen, en van hen die uw bevelen onderhouden” (Ps. 119:63, NW). Als u vastbesloten bent een onwrikbaar standpunt aan de zijde van Jehovah God en zijn koninkrijk in te nemen, dient u zich net als deelgenoten nauw verbonden te voelen met hen die op de vergaderingen zijn.

De psalmist David bracht de gevoelens onder woorden van hen die werkelijk met Gods volk omgaan, toen hij uitriep: „Ik was verheugd, toen men mij zeide: Laten wij naar het huis des HEREN gaan” (Ps. 122:1). Ja, David verheugde zich dat hij de gelegenheid had met het volk van God om te gaan. En let eens op de uitdrukking ’laten wij gaan’. Hij bekommerde zich niet alleen om zijn eigen aanwezigheid, maar voelde zich nauw verbonden met allen die belangstelling toonden voor Jehovah’s aanbidding. Moge dit ook met u zo zijn wanneer u een aandeel aan de vergaderingen van Jehovah’s getuigen hebt.