Watchtower ONLINE LIBRARY
Watchtower
ONLINE LIBRARY
Nederlands
  • BIJBEL
  • PUBLICATIES
  • VERGADERINGEN
  • w63 15/6 blz. 377-379
  • Jehovah’s verandering van instrument

Voor dit gedeelte is geen video beschikbaar.

Helaas was er een fout bij het laden van de video.

  • Jehovah’s verandering van instrument
  • De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1963
  • Vergelijkbare artikelen
  • Gods verborgen wijsheid — Een heilig geheim
    De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1963
  • Instrument
    Inzicht in de Schrift, Deel 1
  • In welke verhouding staat Israël tot God?
    De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1958
  • Redenen voor nationaal geluk
    De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1969
Meer weergeven
De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1963
w63 15/6 blz. 377-379

Jehovah’s verandering van instrument

1. (a) Hoe weten wij dat Jehovah’s voornemen stellig ten uitvoer gebracht zal worden? (b) Betekent dit dat hij het instrument dat hij verkiest te gebruiken, niet kan veranderen?

„IK . . . ben God, en er is geen ander, . . . Ik, die van den beginne den afloop verkondig en vanouds wat nog niet geschied is; die zeg: Mijn raadsbesluit zal volbracht worden en Ik zal al mijn welbehagen doen” (Jes. 46:9, 10). Jehovah, die volmaakte wijsheid en voorkennis, onbeperkte macht en een onbegrensd vernuft bezit, behoeft zijn voornemen, wanneer hij dit eenmaal heeft vastgesteld, niet te veranderen. Er zou zich geen onvoorziene noodtoestand kunnen voordoen en geen sluwe vijand zou bij verrassing iets kunnen ondernemen of een aanval kunnen lanceren waardoor Jehovah ertoe gebracht zou worden zijn voornemen te wijzigen. Dit wil echter niet zeggen dat Jehovah niet het instrument dat hij voor het vervullen van zijn voornemen verkiest te gebruiken, kan veranderen. Een dergelijke verandering willen wij bij ons volgende argument ten gunste van het enkelvoudige, goddelijke Auteurschap van de bijbel aan een onderzoek onderwerpen.

2. Welke opvatting hadden de schrijvers van de Hebreeuwse Geschriften over Jehovah’s instrument?

2 Ook nu zullen wij deze aangelegenheid eerst vanuit het menselijke standpunt bekijken. Aannemend dat de Hebreeuwse Geschriften slechts het werk van toegewijde Hebreeuwse schrijvers waren, vragen wij ons af: Welke opvatting hadden zij over Jehovah’s instrument? Het antwoord is duidelijk. In hun geschriften wordt eenstemmig verklaard dat het hun eigen natie, Gods uitverkoren volk, Israël, was. Zoals de profeet Amos optekende, heeft Jehovah betreffende hen gezegd: „U alleen heb Ik gekend uit alle geslachten van het aardrijk.” — Amos 3:2.

3, 4. (a) Hoe laten deze Geschriften zien dat Israël er ten zeerste voor in aanmerking kwam Gods uitverkoren instrument te zijn? (b) Wat zouden sommigen kunnen aanvoeren ten aanzien van de inspiratie van de Hebreeuwse Geschriften?

3 De Hebreeuwse Geschriften geven ons een volledig, harmonieus beeld van de bijzondere kenmerken waardoor Israël er ten zeerste voor in aanmerking kwam een dergelijk uitverkoren instrument te zijn. Niet alleen vielen de Israëlieten onder het grote Abrahamitische verbond, met zijn beloofde zaad, de Messias, van wie voorzegd was dat hij door bemiddeling van hen zou komen, maar zij hadden ook hun eigen wetsverbond, dat door bemiddeling van hun nationale leider Mozes op de berg Sinaï was gesloten. Dit verbond in het bijzonder maakte hen tot een natie die volkomen los stond van alle andere natiën; het maakte hen tot Jehovah’s „speciale bezit”. Daarnaast hadden zij ook hun eigen priesterschap, met een ononderbroken lijn van hogepriesters. Zij hadden hun tabernakel, waarvan de Ark Jehovah’s tegenwoordigheid voorstelde, en later hun tempel, met alle voorgeschreven offers die op het altaar gebracht moesten worden. Na verloop van tijd hadden zij ook hun lijn van koningen, en alhoewel er vanaf 607 v. Chr., de tijd dat zij in ballingschap aan Babylon waren gegaan, niemand uit deze geslachtslijn over hen had geregeerd, bevatten hun Geschriften beloften van een uiteindelijk herstel. De profeet Ezechiël tekende bijvoorbeeld op dat Jehovah over Israëls troon en heerschappij had gezegd: „Ze [zal] stellig niemands bezit worden, totdat hij komt die het wettelijke recht bezit, en aan hem moet ik haar geven.” — Ex. 19:5; Ezech. 21:27, NW.

4 Velen zouden kunnen aanvoeren dat niets van al het voorgaande het noodzakelijk maakt dat het thema van die Hebreeuwse geschriften door goddelijke tussenkomst of goddelijke inspiratie werd bepaald. Zou het niet louter menselijke inspiratie geweest kunnen zijn welke die mannen, die allen Hebreeën waren, ertoe dreef in die zin over hun eigen volk te schrijven? Was het niet de natuurlijke uiting van hun nationalistische gezindheid en enthousiasme?

5. Wat kan er van de schrijvers van de christelijke Griekse Geschriften worden gezegd, en hoe kunnen wij Paulus als voorbeeld aanhalen?

5 Goed! Wij zullen ook deze theorie toetsen. Wij zullen nu niet pauzeren om, buiten de gronden welke reeds zijn genoemd, de verschillende krachtige redenen voor goddelijke leiding te vermelden die wij niet alleen in hun heilige geschriften maar ook in het werkelijke verloop van Israëls geschiedenis als natie aantreffen. In plaats daarvan gaan wij rechtstreeks over op die latere en kleinere groep van schrijvers van de christelijke Griekse Geschriften. Merk in de eerste plaats eens op dat deze christelijke schrijvers allen eveneens Hebreeërs of joden waren. Als zodanig kon er uit de aard der zaak van hen worden verwacht dat zij dezelfde nationalistische gezindheid en levensopvatting hadden als hun voorgangers. Een opmerkelijk voorbeeld ten bewijze hiervan vormt de apostel Paulus, die met de volgende woorden zijn oorspronkelijke status en positie beschreef: „Een Hebreeër uit de Hebreeën, naar de wet een Farizeeër, naar mijn ijver een vervolger van de gemeente [der christenen], naar de gerechtigheid der wet onberispelijk.” — Fil. 3:5, 6.

6. (a) Welke verandering van instrument wordt door deze christelijke schrijvers aangegeven? (b) Waaruit blijkt duidelijk dat de discipelen, toen zij bij Jezus waren, geenszins een dergelijke verandering verwachtten?

6 Nu is de vraag: Welke opvatting huldigden deze christelijke schrijvers betreffende Jehovah’s instrument? In menselijke termen gesproken zouden wij moeten zeggen dat zij een volkomen nieuw instrument voor de vervulling van het goddelijke voornemen voor het voetlicht brachten. Zij gaven een verandering van instrument aan: niet langer het vleselijke Israël onder hun middelaar Mozes, maar in plaats daarvan het geestelijke Israël, de christelijke kerk of gemeente onder haar Hoofd en Middelaar Christus Jezus. Hoe is dit te verklaren? Onze vrienden zullen zeggen: Jezus zelf was er, toen hij op aarde was, voor verantwoordelijk, want hij heeft deze nieuwe opvatting in de geest van zijn discipelen gelegd. O neen, moeten wij nu antwoorden, dat is niet waar. Het verslag onthult dat zelfs zijn meest trouwe volgelingen niet in het minst de verwachting koesterden of er ook niet het flauwste begrip van hadden dat God op het punt stond zijn instrument te veranderen. Dit wordt bewezen door twee zinspelingen erop. De eerste werd gemaakt toen Jezus na zijn opstanding aan de twee discipelen die op weg waren naar Emmaüs verscheen en zij tegen hem zeiden (zonder te weten wie hij was): „Wij . . . leefden in de hoop, dat hij [Jezus] het was, die Israël verlossen zou.” De tweede en opvallender zinspeling horen wij wanneer de opgestane Jezus voor de laatste maal aan zijn discipelen verschijnt en zij hem vragen: „Here, herstelt Gij in dezen tijd het koningschap voor Israël?” Zelfs toen vertelde Jezus hun niet dat er een verandering van instrument zou komen of dat zij hun opvatting dienden te wijzigen. Hij zei eenvoudig: „Het is niet uw zaak de tijden of gelegenheden te weten, waarover de Vader de beschikking aan Zich gehouden heeft.” Dit was toch op zijn minst wel een bevestiging van hun gedachte dat God hetzelfde instrument nog zou handhaven, maar met dien verstande dat de tijd voor het herstel ervan later zou komen dan zij hadden verwacht. — Luk. 24:21; Hand. 1:6, 7.

7. Waaruit blijkt dat wij, wanneer wij onze positie met die van Jezus’ discipelen vergelijken, het ons niet kunnen veroorloven onszelf op de borst te slaan?

7 Zijn enkelen van onze lezers misschien geneigd te denken dat, indien zij tijdens Jezus’ aardse bediening bij Jezus waren geweest, bij hen het denkbeeld opgekomen zou zijn dat er een verandering ophanden was? Wij willen u eraan herinneren dat, alhoewel Jehovah’s getuigen sedert 1879, toen dit tijdschrift voor het eerst werd gepubliceerd, volkomen met vele van de valse leerstellingen der christenheid hadden gebroken, pas in 1932 werd beseft dat wij met betrekking tot de natuurlijke joden een verkeerd spoor volgden. Zoals vele anderen hadden wij verwacht dat zij naar Palestina zouden terugkeren en dat zij dan in Gods gunst hersteld zouden worden en gebruikt zouden worden om tijdens de duizendjarige regering van Christus als een aards deel van zijn instrument werkzaam te zijn. Pas in 1932 begonnen wij duidelijk in te zien dat het ware „Israël Gods”, het uitverkoren instrument voor de voornaamste vervulling van de vele Hebreeuwse profetieën inzake het herstel, niet zou bestaan uit natuurlijke joden, die in het vlees waren besneden, maar uit geestelijke joden of Israëlieten, dat wil zeggen door de geest verwekte christenen. Paulus betoogt: „Híj is een Jood, die het in het verborgen is, en de ware besnijdenis is die van het hart, naar den Geest, niet naar de letter.” Daarom kunnen wij het ons net zomin als die eerste volgelingen van Jezus veroorloven onszelf op de borst te slaan. — Gal. 6:16; Rom. 2:28, 29.

8. Volgens welk patroon is Gods nieuwe instrument gevormd, maar betekent dit dat het louter op een hoger menselijk peil is gebracht?

8 Wat ontdekken wij wanneer wij dit nieuwe instrument, zoals het door de christelijke schrijvers wordt beschreven, nauwlettender bekijken? Het eerste merkwaardige punt dat ons opvalt is dat het nauwkeurig volgens hetzelfde patroon is gevormd dat door het vleselijke Israël werd gevolgd. Men kan echter geenszins beweren dat deze laatste groep van bijbelschrijvers de opvatting over Gods instrument louter op een hoger menselijk peil brengt. Wij moeten veeleer toegeven dat deze opvatting in hun geschriften op een peil wordt gebracht zoals nog nooit tevoren in de geest van de sterfelijke mens was opgekomen. In feite wordt deze opvatting, zoals wij zullen aantonen, tot op de huidige dag nog niet werkelijk begrepen, en zeker niet nagebootst of nagevolgd door mensen, zelfs niet door hen die tot de christenheid behoren en het doen voorkomen alsof zij de bijbel als Gods Woord aanvaarden. Hoe bewijzen wij dit?

9, 10. (a) Hoe werd het vleselijke Israël op speciale wijze tot een „heilige natie” gemaakt? (b) Hoe kwam Israël er afgezien daarvan voor in aanmerking een natie te worden genoemd, wat tot welke vraag ter verdere bespreking leidt?

9 Wanneer wij ons weer tot het vleselijke Israël wenden, zien wij dat in hun geval het eerste onderscheidende kenmerk was dat zij op zichzelf een afzonderlijke natie vormden, in het bijzonder sedert de tijd van het wetsverbond op de berg Sinaï. Jehovah gebood Mozes toen tot de Israëlieten te zeggen: „Indien gij mijn stem strikt zult gehoorzamen en mijn verbond inderdaad zult bewaren, . . . zult gíj mij een koninkrijk van priesters en een heilige natie worden” (Ex. 19:5, 6, NW). Natuurlijk zouden zij afgezien daarvan toch een afzonderlijke natie zijn geweest. Zij voldeden aan de fundamentele vereisten waaraan voldaan moest worden wilde de term „natie” in hun geval gebruikt kunnen worden. De Israëlieten waren van gelijke afkomst, want zij stamden via Isaäk en Jakob, wiens naam in Israël werd veranderd, van Abraham af (Gen. 32:28). Zij spraken dezelfde taal, het Hebreeuws. Hun instellingen, gewoonten en tradities hadden zij alle gemeenschappelijk. Zij waren allen onderdanen van de ene regering met haar verzameling wetten. Zelfs tijdens hun veertigjarige zwerftocht in de woestijn zijn zij nooit als nomaden uit elkaar gegaan, maar dicht bij elkaar gebleven. Uiteindelijk zijn zij hun beloofde erfdeel binnengegaan en in hun eigen land, met zijn duidelijk aangegeven grenzen, gaan wonen, zodat zij in elke aanvaarde betekenis van het woord een natie genoemd konden worden.

10 Een volk behoeft niet aan alle voorgaande kenmerken te voldoen om terecht een natie genoemd te kunnen worden. Het vleselijke Israël bezat al deze kenmerken echter wél. Hoe is het in dit verband evenwel met de christelijke kerk gesteld? Is dit nieuwe instrument een op passende wijze gevormde natie? Deze vraag zullen wij in de volgende uitgave van De Wachttoren aan een onderzoek onderwerpen.

    Nederlandse publicaties (1950-2025)
    Afmelden
    Inloggen
    • Nederlands
    • Delen
    • Instellingen
    • Copyright © 2025 Watch Tower Bible and Tract Society of Pennsylvania
    • Gebruiksvoorwaarden
    • Privacybeleid
    • Privacyinstellingen
    • JW.ORG
    • Inloggen
    Delen