„Uw woord is waarheid”
Geen beelden in verband met de aanbidding
IN HET oude Babylon, waar de getrouwe patriarch Abraham opgroeide, heerste beeldenaanbidding. Ook in het oude Egypte, waar zijn nakomelingen meer dan tweehonderd jaar hebben gewoond, werd op uitgebreide schaal van beelden gebruik gemaakt. Toen Jehovah God de zonen van Israël echter zijn wet gaf, verbood hij uitdrukkelijk de aanbidding van beelden in het Tweede van de Tien Geboden, die ook bekend zijn onder de naam Decaloog.
Wij lezen aldus: „Gij moogt u geen gesneden beeld maken, noch enige gedaante gelijkend op iets wat in de hemel boven of wat op de aarde beneden of wat in de wateren onder de aarde is. Gij moogt u voor die niet buigen, noch u ertoe laten bewegen ze te dienen, want ik, Jehovah, uw God, ben een God die exclusieve toewijding eis, die straf voor de dwaling van vaders breng over zonen, over het derde geslacht en over het vierde geslacht, wanneer het hen betreft die mij haten, maar die liefderijke goedheid oefen jegens het duizendste geslacht wanneer het hen betreft die mij liefhebben en mijn geboden onderhouden.” — Ex. 20:4-6.
Herhaaldelijk overtrad de natie Israël het Tweede Gebod, tot grote schade van henzelf, waardoor aldus werd bewezen dat Gods waarschuwende woorden waar waren. Telkens weer waarschuwden Jehovah’s profeten tegen de aanbidding van beelden (Jes. 42:17). De koperen slang die Mozes op bevel van God had gemaakt, werd later een voorwerp van aanbidding, om welke reden koning Hizkía haar liet vernietigen. — Num. 21:7-9; 2 Kon. 18:4.
Hoewel christenen niet onder de Mozaïsche wet staan, is het beginsel van het Tweede Gebod niettemin ook op hen van toepassing. Wat zegt de apostel Johannes? „Kindertjes, wacht u voor de afgoden.” Dat geldt zowel voor afgoden waarvan wordt beweerd dat ze God vertegenwoordigen als alle andere beelden die voorwerpen van aanbidding worden. Wist u dat de apostel Paulus de aanbidding van afgoden te zamen met zulke „werken van het vlees” als hoererij en spiritisme vermeldde? Hij waarschuwde ook dat wie zulke dingen beoefenen, „Gods koninkrijk niet zullen beërven”. — 1 Joh. 5:21; Gal. 5:19-21.
Om deze reden kon de apostel Paulus aan de christenen te Thessaloníka schrijven: „Gij [hebt] u van uw afgoden tot God . . . gekeerd om een levende en waarachtige God als slaven te dienen.” Hij gaf de christenen te Korinthe de raad: „Ontvliedt de afgoderij.” Van iets te vluchten, betekent er zo snel mogelijk en zo ver mogelijk vandaan te gaan. — 1 Thess. 1:9; 1 Kor. 10:14.
Vaak wordt de bewering gedaan dat de religieuze beelden die in de christenheid worden gebruikt, niet worden aanbeden. Men zegt dat er alleen maar relatieve eer aan beelden wordt geschonken als hulp bij de aanbidding van God. Dat mag in theorie dan al zo zijn, doch wat zijn de feiten? Hebben niet talloze vrome mensen een afbeelding van een „heilige” in hun auto in de hoop daardoor enige bescherming te krijgen en de waarschijnlijkheid van een auto-ongeluk te verkleinen? Het feit bestaat dat vrome Italiaanse katholieken naar hun „heiligen”-beelden hebben opgezien om de lavastroom tegen te houden en in één geval een beeld zelfs helemaal tot aan de rand van de naderende lavastroom hebben gebracht in de hoop deze te stuiten. En in bepaalde Latijns-Amerikaanse landen zetten katholieken tot op deze dag nog voedsel en drankoffers voor de beelden van hun „heiligen” neer.
Is niet het feit op zich dat men afbeeldingen en beelden als heilig beschouwt, hetzelfde als het verrichten van „heilige dienst” ervoor? Jezus Christus, de Zoon van God, heeft evenwel gezegd: „Jehovah, uw God, moet gij aanbidden en voor hem alleen heilige dienst verrichten.” — Matth. 4:10.
Degenen die beelden in verband met de aanbidding gebruiken, zouden zich terecht kunnen afvragen: Kunnen deze beelden met mij spreken? Zijn ze in staat mij te helpen als ik in moeilijkheden verkeer? Merk eens op hoe de geïnspireerde psalmist deze vragen beantwoordt: „Hun afgoden zijn zilver en goud, het werk van de handen van de aardse mens. Een mond hebben ze, maar ze kunnen niet spreken; ogen hebben ze, maar ze kunnen niet zien; oren hebben ze, maar ze kunnen niet horen. . . . Voeten bezitten ze, maar ze kunnen niet lopen; ze geven geen geluid met hun keel. Degenen die ze maken, zullen net zo worden als zij, allen die erop vertrouwen.” — Ps. 115:4-8.
Zelfs al zouden zulke beelden niet worden aanbeden, dan is het nog in strijd met Gods wil als men er bij de aanbidding afhankelijk van is. Hoe dat zo? Omdat christelijke aanbidding gebaseerd is op geloof en niet op beelden die men kan zien. Sprekend namens christenen, zegt de apostel Paulus: „Wij wandelen door geloof, niet door aanschouwen.” „Wij [houden] onze ogen niet gericht . . . op de dingen die men ziet” — zoals beelden — „maar op de dingen die men niet ziet.” Daarom legde Jezus er de nadruk op dat „God . . . een Geest [is], en wie hem aanbidden, moeten hem met geest en waarheid aanbidden”. Een geest is onzichtbaar. Wil men de onzichtbare God op de juiste wijze aanbidden, dan zal men niet tot beelden zijn toevlucht hoeven te nemen. — 2 Kor. 5:7; 4:18; Joh. 4:24.
De eerste christenen gebruikten geen hulpmiddelen zoals heiligenbeelden, afbeeldingen of prenten bij hun aanbidding. Er bevinden zich weliswaar symbolen van een duif, een herder en dergelijke in de catacomben, doch geen van deze zijn van ’heilige’ aard, zoals het kruis, tot in de laatste jaren van de vierde eeuw. En als deze verschijnen, verschijnen er ook mythologische figuren, hetgeen aantoont dat er afvalligheid in de rijen van belijdende christenen was geslopen.
Autoriteiten op het gebied van religie geven toe dat er ’zo goed als niets werd geschreven over de verering van beelden in de eerste periode van het christendom’. Zelfs toen er beelden verschenen, werd jarenlang het gebruik ervan niet leerstellig verdedigd. Omdat de eerste christenen geen beelden in hun plaatsen van aanbidding hadden, beschuldigden afgodische Romeinen hen er namelijk van atheïsten te zijn. Zij konden zich geen God zonder beelden indenken. Door degenen die christelijke leerstellingen met heidense filosofie vermengden, werden geleidelijk aan beelden in de aanbidding van belijdende christenen ingevoerd.
Thans hebben sommige priesters als gevolg van het tweede rooms-katholieke concilie opdracht gegeven alle beelden uit hun kerkgebouwen te verwijderen. Zo gelastte een priester in Dominica dit te doen en de werklieden wierpen eenvoudig een touw om de beelden heen en trokken ze naar beneden waar ze in een wolk van stof op de grond in stukken kletterden. Over het algemeen blijven beelden echter in de kerken bestaan. Zelfs als zulke beelden uit zijn kerk worden verwijderd, moet een ieder die een christen belijdt te zijn en God wenst te behagen, zich afvragen: Heb ik soms voorwerpen in huis die ik vereer?
Als het op de aanbidding van beelden aankomt, is het werkelijk van belang op te merken dat The New Catholic Encyclopedia verklaart dat „beelden niet alleen prenten, iconen, afbeeldingen en symbolen, . . . maar ook . . . symbolische daden van aanbidding zoals het kruisteken kunnen omvatten”. Hebt u een religieus gevoel van verering voor een van dergelijke dingen? Zou u zich met het oog op het voorgaande dan niet met religieuze handelingen bezighouden die God mishagen? Aangezien al dergelijke dingen in werkelijkheid hun oorsprong in het heidendom vinden, zijn hierop de woorden van de apostel Paulus van toepassing: „Raakt het onreine niet langer aan.” — 2 Kor. 6:17.
Het is duidelijk dat het beginsel dat aan het Tweede Gebod ten grondslag ligt, door allen die Jehovah God willen behagen, gehoorzaamd moet worden.