De weg waardoor de mens tot volmaakte rechtschapenheid kan geraken
1. Wie zijn betrokken bij het verwerven van het herstelde paradijs op aarde?
IN HET voorgaande artikel hebben wij vernomen hoe de mens het paradijs heeft verbeurd door niet vast te houden aan zijn rechtschapenheid jegens God en aldus de ten doel gestelde standaard heeft gemist. Nu zullen wij bestuderen hoe het herstelde paradijs door de losgekochte afstammelingen van de zondaar Adam verworven zal worden. Dat zij het herstelde paradijs op aarde verwerven, betekent geen universele terugkeer van ieder lid van de familie van de eerste Adam. Wij zullen daarentegen vernemen dat hierbij alleen degenen betrokken zijn die in een nieuwe familieregeling komen onder een andere Adam, een levengevende Vader, die aan het hoofd staat van een nieuwe kudde gelijk een verstandige herder. — Jes. 9:6; Joh. 10:11-16, NW.
2, 3. Waarom heeft God geen wet aan Adam gegeven nadat deze uit Eden was verdreven, en wanneer en aan wie werd een volledig reglement van wetten gegeven waardoor alle betrekkingen van het leven werden geregeld?
2 Om te beginnen, vragen wij: Heeft Jehovah zijn standaard van volmaakte gehoorzaamheid ooit opnieuw aan Adam bekendgemaakt, nadat deze uit het paradijs van Eden was verdreven? Er is geen aanwijzing voor dat God ooit wederom tot de opstandeling Adam heeft gesproken nadat deze in de hof van Eden een gerechtelijk verhoor had ondergaan. Aangezien God zijn wet aan Adam had gegeven toen deze volmaakt was en Adam de goddelijke wet toch op zelfzuchtige wijze heeft verbroken, zou God aan de nu onvolmaakte, opstandige Adam niet opnieuw zijn wet of een nieuw stel wetten bekendmaken in de hoop dat hij de ten doel gestelde standaard van volmaakte rechtschapenheid jegens God, de opperste Wetgever, zou bereiken. Later heeft Jehovah tot Adams afstammelingen gesproken zoals Abel, Henoch, Noach en Abraham, terwijl hij deze onvolmaakte maar heilige mensen enkele openbaringen van Zijn voornemens gaf, en er is het bericht dat God Abraham verplichtingen oplegde en hem bevelen, verordeningen en wetten gaf (Gen. 26:5, NW; 2 Petr. 1:1, 21; 3:2), toch staat er nergens geschreven dat ooit aan een van hen een volledig, tot in bijzonderheden uitgewerkt reglement van wetten werd gegeven waardoor alle betrekkingen van het leven werden geregeld. Trouwens Paulus toont aan dat er tot aan de tijd van Mozes niet zulk een uitgebreid reglement van wetten door God werd gegeven. De zonde en haar metgezel, de dood als de straf die op de zonde staat, bleven echter als koning heersen, maar geen enkel mens, met inbegrip van Abel, Henoch, Noach en Abraham, kon bepalen in hoeverre hij Gods standaard van menselijke volmaaktheid miste. Zij konden niet zeggen in welke mate zij te kort kwamen aan de „heerlijkheid Gods.” Waarom niet? „Want tot aan de Wet [door bemiddeling van Mozes] was de zonde in de wereld, maar zonde wordt niemand toegerekend wanneer er geen wet is. Niettemin heeft de dood als koning geheerst van Adam tot Mozes, zelfs over hen die niet hadden gezondigd naar de gelijkheid van de overtreding welke Adam heeft begaan, die een overeenkomst vertoont met hem die zou komen.” Hier zinspeelt Paulus op de komst van iemand die gelijk Adam is, een tweede Adam. — Rom. 5:13, 14, NW; 1 Kor. 15:45.
3 Maar heeft Jehovah voor de tijd van Mozes geen andere wetten gegeven waardoor wetschenders werden gebrandmerkt? Ja. Behalve de wetten die aan Abraham werden gegeven, bestonden er zulke wetten als die waardoor het eten van bloed en moord werden verboden, welke wetten aan Noach waren gegeven (Gen. 9:4-6). Jozef, de achterkleinzoon van Abraham, zeide dat het een zonde tegen God was wanneer iemand hoererij bedreef met de vrouw van zijn meester (Gen. 39:7-9). Jehovah weerhield koning Abimelech er van tegen hem te zondigen door onwetend overspel te bedrijven met Abrahams vrouw (Gen. 20:6, 7). Deze specifieke wetten regelden bepaalde menselijke betrekkingen, maar ze vormden geen volledig reglement van wetten waardoor een natie zoals Israël zich liet leiden en waardoor een speciale loopbaan van heilige toewijding aan een God-Koning werd aangegeven. Zulk een verzameling van wetten waardoor het speciale gedrag tegenover een God-Regeerder werd geregeld in alle aangelegenheden des levens ontstond eerst toen God in 1513 v. Chr. via de middelaar Mozes de Wet aan Israël gaf.
4, 5. Wie werden door het wetsverbond wettelijk gebonden, welke verhouding deed het ontstaan, en hoe hield het heiligheid in?
4 Ook al was het wetsverbond alleen van kracht voor de Joodse natie, toch zou het onderricht dat zij onder dit wetsverbond ontvingen en de dingen waarnaar het vooruitwees, ten slotte mensen uit alle natiën tot voordeel strekken. Het wetsverbond was één verzameling van wetten, die was samengesteld uit de Tien Geboden en ongeveer zeshonderd bijkomende wetten. Het volledige wettelijke reglement diende als een Grondwet waardoor de Israëlieten tot een heilige natie werden georganiseerd, die wat de regering betrof, in een verhouding tot de God-Koning, Jehovah, stond. Met betrekking hiertoe zeide Jehovah tot Israël: „Indien gij mijn stem nu strikt zult gehoorzamen en mijn verbond werkelijk zult houden, zult gij stellig mijn speciale bezit worden uit alle andere volken, want de gehele aarde behoort mij toe. En gij zelf zult mij een koninkrijk van priesters en een heilige natie worden.” — Ex. 19:5, 6, NW.
5 Dit wetsreglement dat door bemiddeling van Mozes werd gegeven, was volmaakt. Het was juist. Het was goed. En het was heilig (Ps. 19:8; Rom. 7:12; 1 Tim. 1:8, NW). Het onthulde een hoge standaard van heiligheid. De woorden „heilig” en „heiligheid” worden meer dan 130 maal gebruikt in verband met dit wetsverbond. Het reglement bevatte wetten waarin voorzieningen waren getroffen voor heilige sabbatdagen, heilige klederen voor de dienstdoende priesters op die dagen, een heilige plaats waar de God-Koning en zijn heilige dienstknechten elkaar konden ontmoeten, heilige zalfolie, een hogepriesterlijke kroon met een inschrift „Heiligheid behoort Jehovah toe,” heilige dingen, heilige samenkomsten en heilige bijdragen. Verder werd er door de Wet voorgeschreven dat het volk zich ceremonieel rein zou houden voor het aangezicht van hun heilige God-Koning door rein voedsel te eten, door verscheidene wassingen van het lichaam, door offers te brengen voor de zonden en door van dode dingen af te blijven. — Ex. 16:23; 28:2; 29:29; 30:25; 39:30; Lev. 5:15; 23:3; Num. 18:19, NW.
VERRAAD
6, 7. Waarom stond er op het overtreden van het Eerste en Tweede Gebod zulk een zware straf?
6 Sommige modernen oefenen op aanmatigende wijze kritiek uit op de Levende God omdat hij heeft bepaald dat degenen die het Eerste en het Tweede Gebod zouden overtreden, welke geboden volgens de bewering van deze modernen slechts morele wetten zijn, de doodstraf zouden ondergaan (Deut. 13:6-10; Lev. 20:2, NW). Zulke personen zijn onwetend van het feit dat deze twee geboden niet alleen de inleiding vormden van een moreel reglement maar een deel waren van de geschreven wettelijke standaarden van de natie, in werkelijkheid de preambule van haar Grondwet, en, meer dan dat, ze regelden de persoonlijke getrouwheid van iedere Israëliet aan zijn Souvereine Koning, Jehovah. Neem nota van de exclusieve getrouwheid welke door het Tweede Gebod wordt geëist. „Gij moet u voor hen niet nederbuigen noch er toe worden bewogen hen [beelden] te dienen, want ik, Jehovah uw God, ben een God die exclusieve toewijding eis” (Ex. 20:5; 34:14, NW). Wanneer een Israëliet daarom de reine aanbidding de rug toekeerde en een andere god dan Jehovah ging dienen of afgoderij begon te beoefenen door beelden te dienen, beging hij door aldus het Eerste en het Tweede Gebod te overtreden, de grootste misdaad in het land en verdiende de zwaarste straf.
7 Hier volgt wat een autoriteit op het gebied van de Bijbel, George Bush, heeft te zeggen over deze kwestie in zijn Notes, Critical and Practical on Exodus, Deel II, bladzijde 4: „Afgoderij werd niet alleen de overtreding van een moreel voorschrift van de ernstigste aard, maar ook een daad van verraad tegen de staat. Het was in werkelijkheid een verwerping van de autoriteit van hun erkende Regeerder. Het was een breuk met de oorspronkelijke overeenkomst, een openlijke opstand tegen God, een positieve verwerping van gezworen trouw, en daarom verdiende ze, op grond van de vastgestelde beginselen van alle regeringen, terecht de doodstraf.”
8. (a) Hoe zouden de wetten van de natiën in deze tijd een daad beschrijven welke tegen de majesteit van de souverein wordt bedreven? (b) Wat nemen Jehovah’s getuigen in deze tijd ernstig ter harte, en waarom?
8 In werkelijkheid zou de bovengenoemde daad tegen de majesteit van de souvereine macht, overeenkomstig de wetten van de natiën in deze tijd als hoogverraad worden beschouwd. Zulk een misdaad zou lèse-majesté worden genoemd. De wettelijke definitie van lèse-majesté is, elke daad welke wordt bedreven tegen de souvereine macht of, dikwijls op specifieke wijze, elk der verscheidene overtredingen waardoor de majesteit van een souvereine regeerder wordt geschonden. Bouvier’s Law Dictionary (1934), bladzijde 689, definieert deze misdaad als „hoogverraad.” De overtreding die Adam dus in Eden tegen de souvereine majesteit van Jehovah heeft begaan, en de overtreding welke de vele Israëlieten hebben begaan door hun trouw te breken met hun God-Koning Souverein, kwamen neer op ernstig laakbare misdaden zelfs overeenkomstig tegenwoordige wettelijke maatstaven. Wij bemerken derhalve dat Israël, hetwelk onder een wet stond waardoor zonde werd gedefinieerd en heiligheid werd voorgestaan, zichzelf grote mogelijkheden verschafte om zegeningen te ontvangen of verschrikkelijke gevolgen te ondervinden wanneer zij de ten doel gestelde standaard miste door te kort te schieten in het houden van de wet en deze te overtreden (Deut. 28:1-68). Laten kleinzielige smaders er nota van nemen dat Jehovah’s getuigen van tegenwoordig de beginselen die aan het Eerste en het Tweede Gebod ten grondslag liggen, nog steeds ernstig ter harte nemen doordat zij weigeren de vlag van welke natie ook te groeten of afgoderij te bedrijven, opdat hun exclusieve toewijding aan Jehovah God zo rein mogelijk moge blijven.
9. Konden de Joden zichzelf op succesvolle wijze door middel van de Wet rechtvaardigen? Waarom antwoordt gij aldus?
9 Konden de onvolmaakte Israëlieten deze wet volmaakt houden en aldus zichzelf opheffen tot Gods hoge, geopenbaarde maatstaf van exclusieve heiligheid en rechtvaardigheid? Het antwoord is een beslist neen, zoals wordt aangetroffen in het Bijbelse verslag van de Joodse natie gedurende de ongeveer vijftienhonderd jaar waarin het wetsverbond in werking was. Vele Joden die in hun eigen ogen rechtvaardig waren, dachten dat zij door werken der wet zo heilig konden worden dat zij Gods hoge maatstaf van heiligheid konden bereiken en dat God hen rechtvaardig zou moeten verklaren of hen zou moeten rechtvaardigen door middel van de wet. Maar Paulus toont nadrukkelijk aan: „Daarom zal door de werken der wet geen vlees rechtvaardig worden verklaard voor hem.” — Rom. 3:9-20, NW.
WAAROM HET WETSVERBOND
10. In welk opzicht had de Wet de joden moeten dienen, en wat diende ze hun te hebben getoond?
10 Waarom werd er dan een volmaakte wet van heiligheid aan de Joden gegeven? Er waren verscheidene redenen, zoals in de Schrift wordt te kennen gegeven. In de eerste plaats had de wettelijke maatstaf van heiligheid als een spiegel voor de Joden moeten dienen. Elke keer dat zij in deze spiegel keken door hun levenswijze te onderzoeken tegen de vereisten van de Wet, diende ze hun getoond te hebben wat zonde was en in hoeverre zij te kort kwamen aan de volmaakte heerlijkheid van God. Paulus betoogde terecht: „Werkelijk, ik zou de zonde niet hebben leren kennen, tenzij door de Wet.” „Want door de wet is de nauwkeurige kennis van zonde” (Rom. 7:7; 3:20, NW). Ook elke keer dat zij hun gebrek aan exclusieve toewijding beschouwden en de tekortkomingen waaraan zij zich schuldig maakten onder de wet, waarin werd geëist dat zij dierlijke slachtoffers zouden brengen ten einde hun God-Koning gunstig te stemmen, diende deze wet in hen een sterk besef te hebben verwekt dat zij een echte verlosser nodig hadden. Ze diende hen er toe te hebben gebracht naar de Christus te verlangen, in wie zij geloof konden hebben. „Voordat dit geloof kwam, werden wij behoed onder de wet, tezamen in bewaring overgeleverd, terwijl wij naar het geloof uitzagen dat er toe bestemd was geopenbaard te worden. Dientengevolge is de Wet onze leermeester geworden die tot Christus leidt, opdat wij ten gevolge van geloof rechtvaardig verklaard mochten worden.” — Gal. 3:23, 24, NW.
11. Om welke reden nog meer werd het wetsverbond gegeven, en wat tonen de feiten aan?
11 Hoe nog meer zou het wetsverbond de Joden er toe hebben gebracht Christus te aanvaarden toen hij kwam? Het diende hen in staat gesteld te hebben de tweede Adam te herkennen toen hij verscheen om een aanvang te maken met een nieuwe verhouding tot Jehovah God. Er stond in de wet geschreven: „En gij moet mijn verordeningen en mijn rechterlijke beslissingen nakomen, welke indien een mens ze zal doen, dan moet hij door middel er van leven. Ik ben Jehovah” (Lev. 18:5, NW; Rom. 10:5). Met andere woorden, een ieder die de gehele wet, welke destijds als Gods maatstaf van exclusieve heiligheid diende, volledig nakwam, zou een zondeloos mens zijn, iemand die door Jehovah rechtvaardig was verklaard waardoor hij het recht op volmaakt menselijk leven ontving. Deze persoon zou dan overeenkomen met de eerste volmaakte Adam voordat deze zondigde. Op deze wijze zou het wetsverbond de getrouwe Joden in staat stellen op de uitkijk te zijn ten einde zulk een volmaakt mens te identificeren, die geschikt zou zijn als de volmaakte verlosser. Dit was nog een vereiste waaraan hun beloofde Messias of Christus zou moeten voldoen. Heeft Jezus, de Christus, aan dit belangrijke vereiste van volmaakte heiligheid en zondeloosheid voldaan, terwijl hij exclusief aan de God-Koning, Jehovah, was toegewijd en het recht op volmaakt menselijk leven had? Het antwoord is een luidklinkend Ja. Jezus bewaarde zijn rechtschapenheid. Jezus zelf daagde de Farizeeërs van zijn tijd, die in hun eigen ogen rechtvaardig waren, uit: „Wie van u overtuigt mij van zonde?” (Joh. 8:46, NW) Paulus voegt zijn getuigenis toe aan deze kwestie met betrekking tot Jezus’ hoedanigheden. „Want zulk een hogepriester als deze was geschikt voor ons, een die goedertieren is, onschuldig, onbesmet, afgescheiden van de zondaren, en hoger dan de hemelen geworden.” — Hebr. 7:26, NW.
12. Waarom was het noodzakelijk dat er een overeenkomstig rantsoen werd gebracht, en door wie werd het gegeven?
12 „Want er is één God, en één middelaar tussen God en de mensen, een mens Christus Jezus, die zichzelf heeft gegeven als een overeenkomstig rantsoen voor allen.” Deze schriftuurplaats bevestigt dat Jezus Christus de man was die overeenkwam met de eerste volmaakte Adam en daarom als ’s mensen verlosser zijn ziel heeft gegeven in de plaats van Adams ziel, welke Adam wegens zijn ontrouw had verbeurd. Gods wet beeldde dit vereiste van gelijke wedervergelding, ziel voor ziel, af. „Maar indien er een noodlottig ongeval zou geschieden, moet gij ziel voor ziel geven.” Jezus persoonlijk getuigde dat hij zijn ziel heeft gegeven als een rantsoen voor velen van de getrouwe mensheid: „Evenals de Zoon des mensen niet is gekomen om gediend te worden, maar om te dienen en om zijn ziel te geven als een rantsoen in ruil voor velen.” — 1 Tim. 2:5, 6; Ex. 21:23; Matth. 20:28, NW.
DE NIEUWE WEG
13. Welke nieuwe weg ten behoeve van de mens was noodzakelijk, en waarom? Door bemiddeling van wie is de nieuwe weg gekomen?
13 Zoals wij reeds hebben beschouwd, werden de onvolmaakte gevallen Joden door de regeling van het wetsverbond niet opgeheven tot Gods hoge maatstaf van volmaakte heiligheid. De mens moest dus door een andere regeling tot menselijke volmaaktheid in Gods ogen worden opgeheven. „Want de Wet [het Wetsverbond] heeft niets volmaakt, maar het bovendien invoeren van een betere hoop heeft dit gedaan, waardoor wij tot God naderen.” Wat is dan die betere regeling welke er in slaagt de mensen tot God te doen naderen en hen ten slotte op te heffen tot rechtvaardigheid in Gods ogen? Het samenstel van het wetsverbond werd tot een einde gebracht toen Jehovah er wettelijk een eind aan maakte door het in 33 n. Chr. ’aan de martelpaal van Jezus te nagelen.’ Het maakte plaats voor de nieuwe regeling waardoor de mensen wel tot rechtvaardigheid voor het aangezicht van God worden opgeheven, de weg van Gods onverdiende goedgunstigheid, die door Jezus Christus, de verlosser, werd ingewijd. „Want de zonde moet geen meester over u zijn, aangezien gij niet onder de wet zijt maar onder de onverdiende goedgunstigheid.” „De wet werd door bemiddeling van Mozes gegeven, de onverdiende goedgunstigheid en de waarheid zijn door bemiddeling van Jezus Christus ontstaan.” — Hebr. 7:19; Kol. 2:14; Rom. 6:14; Joh. 1:17, NW.
14, 15. (a) Hoe werd de nieuwe weg op opzienbarende wijze ingewijd, en met welke aankondiging door een voorloper? (b) Wie is de „laatste Adam,” en waarom kon hij praktische illustraties geven met betrekking tot het nieuwe programma, dat inhield de mens op te heffen?
14 Gedurende de drie en een half jaar van Jezus’ aardse bediening bereidde hij volledig deze nieuwe weg waardoor de mensheid tot volmaaktheid opgeheven zou worden, en hij gaf demonstraties welke aantoonden hoe deze nieuwe weg tot blijvend welzijn van de getrouwe mensheid zou zijn. Ten tijde dat Jezus in de herfst van het jaar 29 n. Chr. in de wateren van de Jordaan werd gedoopt, deed de voorloper en aankondiger van de Christus de volgende indrukwekkende bekendmaking: „’Ziet, het Lam Gods, dat de zonde der wereld wegneemt! . . . de reden waarom ik in water kwam dopen, was; dat hij aan Israël geopenbaard mocht worden.’ . . . ’Ik zag de geest gelijk een duif uit de hemel neerdalen, en hij bleef op hem. . . . En ik heb het gezien en heb getuigenis afgelegd dat deze de Zoon van God is.’” Op een opzienbarende wijze kwam hier op de dag waarop Jezus zich opdroeg, de heilige werkzame kracht van Jehovah God, gemanifesteerd in de gedaante van een duif, op Jezus neer als een getuigenis dat de hemelse Vader het offer van Jezus’ volmaakte menselijke leven aanvaardde als een rantsoenoffer dat de zonde zou wegnemen. Aldus geschiedde de inwijding van het nieuwe programma van werkelijke vergeving van zonden, wonderbaarlijke genezing van de gevolgen van zonde en de hoop om voor altijd een volmaakt zondeloos leven te leiden in een nieuwe wereld van rechtvaardigheid. — Joh. 1:29-34, NW.
15 Van deze dag af waarop Jezus zich had opgedragen, werd hij in Gods ogen als een nieuw geestelijk schepsel gerekend, dat de hoop op geestelijk leven in de hemel had. „’De eerste mens Adam werd een levende ziel.’ De laatste Adam [Jezus Christus] werd een levengevende geest” (1 Kor. 15:45, NW). Alhoewel Jezus daarna nog drie en een half jaar als een volmaakte man in het vlees heeft gewandeld totdat zijn menselijke slachtoffer was voltooid in zijn dood aan de martelpaal, stond God hem toch toe hier op aarde praktische illustraties te geven met betrekking tot de wijze waarop dit nieuwe programma van menselijke opheffing in Jehovah’s bestemde tijd werkzaam zou zijn.
NIEUWE FAMILIEBELONING
16, 17. (a) Hoe maakt Jehovah, overeenkomstig goddelijke rechtspleging, het programma van menselijk herstel mogelijk? (b) Welke tegenstelling laat de Schrift zien tussen de veroordeling van de menselijke familie en de rechtvaardigmaking van enkelen?
16 Dat de ’laatste Adam een levengevende geest werd,’ moet te kennen geven dat Jezus Christus, de tweede Adam, leven overdraagt onder een nieuwe familieregeling. De eerste Adam, als een patriarch of familiehoofd, werd een grote zondaar voordat hij enige tot leven leidende gevolgen op zijn nakomelingen overdroeg. Toen hij dus kinderen begon te hebben, droeg hij een groot onvermogen van zondigheid op hen over benevens ziekte en dood, welke dingen zijn afstammelingen nimmer van zich hebben kunnen afschudden. Derhalve kleeft er vanwege de eerste Adam een verschrikkelijke familieveroordeling aan het oude menselijke geslacht, en straf in de vorm van ziekte en dood blijft haar weg vervolgen. Wat wordt nu, indien Jehovah God in zijn liefderijke barmhartigheid en in een goedgunstigheid welke leden van de oude Adamietische familie geenszins verdienen, een nieuwe Adam verschaft, die nooit de standaard van rechtschapenheid heeft gemist en die de waarde van menselijke levensrechten bezit, mogelijk gemaakt overeenkomstig goddelijke rechtspleging? Welnu, het maakt een zeer wonderbaarlijk programma van redding mogelijk en de vorming van een nieuwe menselijke familie rondom een nieuw familiehoofd. Zulk een nieuw rechtvaardig familiehoofd zou de macht hebben om wettelijk en metterdaad tot leven leidende gevolgen van goedheid, genezing en ten slotte volmaaktheid wegens zijn verdienstelijke rechtvaardige bericht over te dragen op allen die worden uitgenodigd leden van zijn nieuwe familieregeling te worden. Merk op hoe Paulus de familieveroordeling van de oude Adamietische familie tegenover de beloning stelt welke de gelovigen ten deel valt door middel van de rechtvaardige rantsoenerende daad van de „laatste Adam,” Jezus Christus.
17 „Daarom dan, gelijk het er door één overtreding [van de eerste Adam] op uitliep dat mensen van alle soorten [de gehele oude Adamietische familie] werden veroordeeld, evenzo loopt het er ook voor mensen van alle soorten [die geloven en gehoorzamen] op uit dat zij door één daad van rechtvaardigmaking [van de tweede Adam, Jezus Christus] rechtvaardig worden verklaard ten leven. Want evenals door de ongehoorzaamheid van de ene man [de eerste Adam] velen zondaren werden gemaakt, evenzo zullen ook door de gehoorzaamheid van de ene mens [de tweede Adam] velen rechtvaardig worden gemaakt.” — Rom. 5:18, 19, NW.
HERSTELLINGSVOORBEELD
18. Wie werden uitgenodigd Jezus’ discipelen te worden, zijn juk te aanvaarden en werkelijk geluk te verwerven?
18 Laten wij terugkeren tot de taferelen van Jezus’ aardse bediening om te vernemen hoe hij de gevolgen en het terrein van de werkzaamheid van het herstellingsprogramma en de tijd er voor heeft gedemonstreerd wanneer aardse liefhebbers van Jehovah tot de standaard van volmaaktheid opgeheven zullen worden. Allereerst merken wij op dat Jezus het ware geluk aanbood aan hen die zich bewust waren van hun geestelijke nooddruft, degenen die met zonden beladen waren maar berouw hadden, de zachtmoedigen die God liefhadden, de oprechten, degenen die hongerden en dorstten naar rechtvaardigheid, de barmhartigen en hen die werden vervolgd. De uitnodiging om zijn discipelen te worden onder de nieuwe weg van vergeving van zonden richtte hij niet tot de huichelaars, hen die in hun eigen ogen rechtvaardig waren, en evenmin tot velen van de zogenaamde wijzen en intellectuelen. „Gelukkig zijn zij die zich bewust zijn van hun geestelijke nooddruft. . . . Gelukkig zijn zij die hongeren en dorsten naar rechtvaardigheid.” ’Gij hebt deze dingen voor de wijzen en intellectuelen verborgen en ze aan kleine kinderen geopenbaard.’ „Komt tot mij, gij allen die zwoegt en zwaar belast zijt, en ik zal u verkwikken. Neemt mijn juk op u en wordt mijn discipelen, want ik ben zachtaardig en nederig van hart, en gij zult verkwikking vinden voor uw ziel. Want mijn juk is weldadig en mijn last is licht” (Matth. 5:3-10; 11:25, 28-30, NW). Er waren vele oprechten die als mensen van goede wil Jezus’ uitnodiging „Komt tot mij” hoorden en zijn Christelijke volgelingen werden, die in zijn voetstappen traden. Velen horen in deze tijd en volgen een soortgelijke handelwijze.
19. Welk voorbeeld stelde Jezus met betrekking tot daden die verricht zouden worden ten tijde van de herstelling der mensheid?
19 Onder deze Joodse mensen van goede wil verrichtte Jezus meer dan veertig verbazingwekkende wonderen. Al deze wonderen werden verricht op grond van zijn aanstonds te brengen rantsoenoffer, waardoor werd geïllustreerd welke krachten hem ter beschikking zullen staan wanneer de dag van de herstelling der mensheid komt. Hij genas een maanzieke, wierp boze geesten uit, genas gevallen van koorts, reinigde van melaatsheid, genas een verlamde, maakte een man gezond die acht en dertig jaar lang gebrekkig was geweest, genas een verdorde hand, genas een vrouw die twaalf jaar aan een bloedvloed had geleden, herstelde het gezichtsvermogen, maakte dat de stommen konden spreken, richtte een vrouw op die dubbel was gebogen, genas waterzucht, plaatste een afgehouwen oor terug, en, als laatste en grootste van alle wonderen, bewerkte hij drie opstandingen! Wat een uitgestrekt gebied van genezingen die herstel tot gevolg hadden! Er is stellig geen door de zonde voortgebrachte belemmering of aanwijzing van menselijke degeneratie die boven de macht van Jezus Christus gaat zodat hij ze in de nieuwe aardse maatschappij niet blijvend zou kunnen genezen.
20. (a) Hoe toonde Jezus aan wat voor soorten van mensen in de tegenbeeldige sabbat door hem genezen zullen worden? (b) Hoe gaf Jezus de tijd te kennen waarin dit zou geschieden?
20 Nog een vertroostend feit hetwelk in Jezus’ bediening wordt opgemerkt, is, dat hij zijn wonderbaarlijke genezing niet tot de Joden beperkte. Er waren twee gevallen waar hij niet-Joden en niet-Samaritanen genas, waardoor dus wordt aangetoond dat ten tijde van het herstellingswerk goede mensen uit alle natiën, die zijn uitgenodigd zijn onderdanen te zijn, deze grote dienst welke tot genezing leidt, zullen ontvangen (Mark. 7:24-26; Matth. 8:5-10). Eveneens is het interessant op te merken dat Jezus zo vele van zijn wonderen op de sabbatdag verrichtte. In werkelijkheid beschuldigden de Farizeeërs Jezus er van dat hij de sabbat schond door deze machtige daden te verrichten. Jezus betoogde dat het wettig was goed te doen op de sabbat en maakte ten slotte bekend dat hij de Heer van de Sabbat was. Hier is dan de sleutel wat betreft de tijd waarin hij zijn permanente herstellingsprogramma zal uitvoeren. Gedurende de duizendjarige Koninkrijksregering, welke een duizendjarige sabbat is, waarover Christus Jezus als Heer regeert, zal de getrouwe mens geholpen worden de standaard van rechtschapenheid te bereiken. — Matth. 12:1-8; 19:28, NW.
ZONDEN VERGEVEN
21. Van welke andere autoriteit gaf Jezus blijk gedurende zijn aardse bediening, en tot wat voor troost is dit voor Christenen geweest?
21 Jezus bezat ook de autoriteit om zonden te vergeven. In werkelijkheid beschuldigden zekere schriftgeleerden Jezus van laster omdat hij beweerde deze macht te bezitten. Als antwoord toonde Jezus aan dat het net zo gemakkelijk voor hem was een wonder te verrichten als te zeggen: „Uw zonden zijn vergeven.” Het ene was net zo gemakkelijk als het andere en beide stonden in verband met het herstellingsprogramma. „’Opdat gij echter weet dat de Zoon des mensen autoriteit op aarde heeft om zonden te vergeven —’ toen zeide hij tot de verlamde: ’Sta op, neem uw bed op, en ga naar uw huis’” (Matth. 9:6, NW). Wat een grote verlichting is deze voorziening steeds geweest voor het geweten van een ware Christen, te weten dat wanneer hij in Jezus’ naam tot Jehovah zijn Vader bidt om vergeving van zonden terwijl hij tegelijkertijd berouw toont, zulk een vergeving wordt geschonken! — Mark. 11:25, NW.
22. Welk geluk kent Jehovah’s volk thans?
22 „Gelukkig zijn degenen wier wetteloze daden zijn vergeven en wier zonden zijn bedekt; gelukkig is de mens wiens zonde Jehovah geenszins in aanmerking zal nemen” (Rom. 4:7, 8, NW). Het uit het verleden daterende verslag van overgeërfde zonden van het gezalfde overblijfsel is tegenwoordig reeds uitgewist doordat zij vanwege geloof zijn gerechtvaardigd. De andere schapen hebben eveneens een zinnebeeldige vergeving gehad. Tezamen met het feit dat beide groepen een geestelijke gezondmaking hebben ondergaan door middel van Gods Woord der waarheid, betekent dit dat alle getuigen van Jehovah zich thans reeds in een grote staat van geluk verheugen. Zij veranderen hun geest en worden geestelijk reeds opgeheven tot het hoge doel van heiligheid. Ja, zij zijn vast besloten Jehovah, hun God-Koning, exclusieve toewijding te geven en absolute rechtschapenheid jegens hem te handhaven. Wij weten echter dat de mensen nog een lange weg hebben te gaan om die volmaakte maatstaf te bereiken. Maar stap voor stap verlangen wij er naar naarstig de weg te gaan die Jehovah in zijn onverdiende goedgunstigheid heeft verschaft om de mens geleidelijk aan op te heffen tot menselijke volmaaktheid naar Gods beeld.
23. Wat zal ten slotte het resultaat zijn wanneer God de mensheid heeft opgeheven door het duizendjarige koninkrijk van Jezus Christus?
23 Wij zien vol vreugde vooruit naar een nog grotere staat van geluk, na Armageddon, wanneer de physieke gezondmakingen een aanvang nemen voor de overlevenden, hun nakomelingen en degenen die worden opgewekt. Alhoewel de mensheid gedurende de afgelopen zesduizend jaar in zonde is achteruitgegaan tot een zeer laag peil, ver van Gods oorspronkelijke standaard af, zal Jezus Christus toch door middel van een vermeld programma de opheffing van de nieuwe familie van mensen in duizend jaar bewerkstelligen. Hij zal hen geheel herstellen tot volledige volmaaktheid naar lichaam en geest zodat zij gemakkelijk aan Jehovah’s opnieuw bekendgemaakte voorwaarden van volmaaktheid en rechtschapenheid kunnen voldoen. Alsdan zullen de pijnen, smarten, gebreken, fouten, zwakheden, moeilijkheden, droefheden, mismaaktheden, ziekten en nalatigheid van de tijd onder de wrede heerschappij van de zonde en koning dood in het geheel niet meer worden gedacht. Alsdan zal eveneens, gedurende het eerste gedeelte van die duizend jaar van herstel, als een parallelle onderneming de gehele aarde tot een Edens paradijs worden. Aan het einde van de duizend jaar, nadat de menigten der mensheid die zijn opgeheven, hun laatste beproeving hebben ondergaan waardoor wordt bepaald of zij de gave van een eindeloze levensduur waardig zijn, zal de in blakende welstand verkerende mensheid, die dan heilig, volmaakt en waarlijk loyaal zal zijn, in het paradijs staan aan de oever van de toekomende eeuwen. Wanneer zij de vermogens van hun vrije wil gebruiken om de heerlijkheid van hun Heilige God te behouden, zullen de van vreugde stralende onderdanen op aarde van de ene verheugende daad tot de andere overgaan en van de ene staat van geluk tot de andere, en dit tot in alle eeuwigheid (Ef. 1:21, NW). Zij zullen voor eeuwig hun rechtschapenheid jegens Jehovah God handhaven tot zijn rechtvaardiging.