-
De schriftuurlijke zijde van de psycho-somatische geneeskundeDe Wachttoren 1954 | 1 augustus
-
-
heeft vergeven en niet ons zelf voortdurend straffen door in het verleden gedane fouten weer op te halen. — Matth. 6:4; 1 Joh. 1:7; Fil. 3:13, NW.
Ambitie of wedijver is een vorm van vijandigheid, het verlangen om iemand anders vóór te komen. Het maakt dat men tot uitersten gaat en berooft iemand van de vrede des geestes. Aldus raakt de inwendige harmonie van het lichaam van streek, er worden spanningen geschapen en men wordt vatbaarder voor ziekten. Zoals een zeker iemand het eens uitdrukte: „Het is beter arm te zijn en levend dan te sterven van dyspepsie.”
De Bijbel staat vol met raadgevingen dat wij geen zelfzuchtige ambitie moeten hebben. „Want wat zal het een mens baten indien hij de gehele wereld verwerft maar zijn ziel [of leven] verbeurt? of wat zal een mens in ruil voor zijn ziel geven?” Rijkdommen hebben vleugels; de roest verteert ze en dieven stelen ze. Wij kunnen niet terzelfder tijd God en Rijkdommen dienen. Het verlangen naar zelfzuchtig gewin is een wortel van alle soorten van schadelijke dingen, maar godsvrucht met zelfgenoegzaamheid is een middel van groot gewin. Laat er in ons leven daarom geen zelfzuchtige ambitie zijn, terwijl wij tevreden zijn met datgene wat wij hebben. — Matth. 16:26; 6:24, 34; 1 Tim. 6:6, 10; Hebr. 13:5, NW.
Afgunst is iemand anders diens zegeningen misgunnen. Koning Achab misgunde Naboth diens wijngaard, en de werklieden die de gehele dag in de wijngaard hadden gewerkt, waren afgunstig op de milddadigheid welke werd betoond jegens hen die slechts een uur hadden gewerkt. Afgunst schaadt het lichaam omdat het iemand berooft van de vrede des geestes; ze maakt iemand ongelukkig wegens het geluk van een ander; en daarom is ze een manifestatie van vijandigheid, daar ze de kijk op het leven verduistert, evenals Jezus te kennen gaf: ’Indien uw oog oprecht is (dat wil zeggen, „eenvoudig,” op één punt gericht, scherp en milddadig, zal uw gehele lichaam helder zijn; maar indien uw oog slecht is (dat wil zeggen, goddeloos of afgunstig), zal uw gehele lichaam duister zijn’ (Matth. 6:22, 23, NW). Het tegenmiddel voor afgunst is daarom milddadigheid en uw naaste lief te hebben gelijk u zelf.
Het is duidelijk dat wij met behulp van de Schrift de schadelijke uitwerking welke deze acht meest schadelijke emoties op ons lichaam kunnen hebben, kunnen tegenwerken door ze uit onze geest en aard te verwijderen, en aldus onze oude persoonlijkheid weg te doen en een nieuwe persoonlijkheid aan te doen. Wij moeten dit echter niet in de eerste plaats doen omdat het psycho-somatische beginsel er bij betrokken is en het een heilzame uitwerking op ons lichaam heeft, want slechts tot zo ver gaan de meeste psychologen en psychiaters; wij moeten dit doen omdat het juist is en omdat wij Jehovah God liefhebben met geheel ons hart, onze geest, ziel en sterkte en omdat wij onze naaste liefhebben gelijk ons zelf. — Ef. 4:22; Matth. 22:37-39, NW.
-
-
Vragen van lezersDe Wachttoren 1954 | 1 augustus
-
-
Vragen van lezers
● Hoe kunnen wij Ezechiël 18:20, waar staat dat de zoon de ongerechtigheid van de vader niet zal dragen, in overeenstemming brengen met Exodus 20:5, waar staat dat God de misdaad of de ongerechtigheid van de vaderen zal bezoeken aan de kinderen, aan het derde en aan het vierde geslacht? — M.L., Duitsland.
In Ezechiël 18:20 wordt aangetoond dat iedere persoon, nadat hij de leeftijd van verantwoordelijkheid heeft bereikt, wordt geoordeeld op grond van zijn eigen houding en gedrag. Opleiding in de vroege jaren en gezinsomgeving kunnen voor de nakomelingen een grote hulp of belemmering zijn, en in de regel blijven kinderen de voorbeelden van gedrag volgen welke gedurende hun vormingsjaren zijn vastgelegd (Spr. 22:6). Toch is dit niet altijd of onveranderlijk het geval, en wanneer de nakomeling de leeftijd van verantwoordelijkheid bereikt, handelt hij overeenkomstig zijn eigen keuze, ongeacht hoe weinig of hoe veel invloed opleiding in de vroege jaren en omgeving op zulke beslissingen mogen hebben. Hij kiest een bepaalde loopbaan in het leven, en hij wordt geoordeeld overeenkomstig zijn eigen daden. „God is niet iemand die men kan bespotten. Want al wat een mens zaait, zal hij ook maaien.” „Hij zal een ieder vergelden naar zijn werken.” Jezus toonde aan dat er wegens hem verdeeldheid in de gezinnen zou komen, enkelen zouden hem verkiezen te volgen in Jehovah’s dienst en anderen van het gezin zouden tegenstanders worden: „Ik ben gekomen om verdeeldheid te veroorzaken, waarbij een man tegen zijn vader verdeeld is, en een dochter tegen haar moeder.” De Christelijke zoon van een vader die tegen de waarheid gekant is, zou de ongerechtigheid van zijn vader niet dragen, maar zou gunstig worden geoordeeld op grond van zijn eigen Christelijke werken. — Gal. 6:7; Rom. 2:6; Matth. 10:35, NW.
Ezechiël 18:20 houdt de uiterst strenge doodstraf in: „De ziel, die zondigt, die zal sterven.” Indien de goddeloze zich tot rechtvaardigheid keert, „zal hij voorzeker leven; hij zal niet sterven.” Indien de rechtvaardige zich tot goddeloosheid keert, zal hij „in zijn overtreding, waardoor hij overtreden heeft, en in zijn zonde, die hij gezondigd heeft,” sterven. Daarom roept Jehovah uit, wanneer hij tot het hoogtepunt van zijn betoog is gekomen: „Waarom zoudt gij sterven, o huis Israëls? . . . bekeert u en leeft” (Ezech. 18:21, NBG; 18:24, 31, 32). Ezechiël 18:20 komt derhalve overeen met Deuteronomium 24:16, met betrekking tot wie de doodstraf ondergaan: „De vaders zullen niet gedood worden voor de kinderen, en de kinderen zullen niet gedood worden voor de vaders; een ieder zal om zijn zonde gedood worden.”
Het geval van Exodus 20:5 is anders. Bij monde van Mozes zeide Jehovah tot Israël: „Indien gij mijn stem strikt zult gehoorzamen en mijn verbond werkelijk zult houden, zult gij stellig mijn speciale bezit worden uit alle andere volken, want de gehele aarde behoort mij toe. En gij zelf zult mij een koninkrijk van priesters en een heilige natie worden.” De oudere mannen, die de natie vertegenwoordigden, brachten Mozes het antwoord dat de natie aan God gaf: „Alles wat Jehovah heeft gesproken, zijn wij bereid te doen.” Het verbond werd met de natie gesloten, niet met afzonderlijke personen. De eerste woorden van dit verbond kwamen er op neer, dat Jehovah hun God was, dat zij geen andere goden in strijd met hem mochten hebben en dat zij nimmer beelden mochten maken om die te aanbidden. Vervolgens gaf Jehovah, in verband met dit gebod waarin afgoderij werd verboden, zijn reden voor dit gebod: „Want ik, Jehovah, uw God, ben een God die exclusieve toewijding eis, terwijl ik bestraffing breng voor de ongerechtigheid van de vaders op de zoons tot de kleinzoons en de achterkleinzoons toe in het geval van hen die mij haten, maar goedertierenheid oefen jegens duizenden van hen die mij liefhebben en mijn geboden houden.” — Ex. 19:3-8; 20:1-6, NW.
Hier wordt het beginsel onder woorden gebracht, hoe God getrouwheid beloont en ontrouw vergeldt, en dit beginsel kan zowel op afzonderlijke personen als op een natie worden toegepast voor afgoderij of een andere zonde. De nationale geschiedenis van Israël die zich later ontwikkelde, was in overeenstemming met Jehovah’s waarschuwing. Toen de natie zich tot afgoderij keerde, leed ze gedurende geslachten daarna de kwade gevolgen. Er waren er altijd enkelen die hun rechtschapenheid handhaafden, en nu en dan liep het aantal van hen die God liefhadden en zijn geboden bewaarden, tot in de duizenden, ondanks de afgodische handelwijze van de natie (1 Kon. 19:14, 18). De getrouwen werden niet gestraft voor de zonden van de natie, maar alhoewel zij de gevolgen er van leden, ontvingen zij de zegeningen van Gods goedertierenheid. Alhoewel afzonderlijke personen de afgoderijen welke in de gehele natie werden bedreven, konden mijden en dit ook hebben gedaan, was het moeilijk voor hen om tegen de nationale stroom van religieuze overtredingen in te gaan.
Toen de leiders van de natie tot afgoderij vervielen, ging het volk in het algemeen met hen mee en het milieu van de natie werd geestelijk ongezond. In dit slechte milieu groeide het nieuwe geslacht op en de sterke neiging was dat zij meegesleept zouden worden in de afgodische religiën van hun vaders. Soms was het eerst geslachten later dat opeenhopende weeën ten gevolge van hun afgoderij, een nationale crisis over hen brachten, hetgeen er gewoonlijk toe leidde dat de zuivere aanbidding gedeeltelijk indien niet volledig werd hersteld.
In ieder geval leed de natie nog gedurende geslachten na haar val, indien er geen berouw was van de zijde dier latere geslachten met betrekking tot het verbond dat Jehovah God met de natie had gesloten. Het boek Richteren staat vol met verslagen over het verval van de natie en de rampzalige gevolgen (Richt. 2:11-19). Dezelfde situatie bestond gedurende de tijd dat er koningen regeerden. Jehovah besloot bijvoorbeeld om de natie te straffen voor haar afgoderij gedurende de regering van Manasse, en zelfs de daaropvolgende goede regering door Josia weerhield Jehovah er niet van dat voornemen ten uitvoer te brengen (2 Kon. 22:13-20; 23:25-27). Ondanks een tijdelijk herstel gedurende de regering van Josia verviel de natie van kwaad tot erger totdat ze gevankelijk werd weggevoerd naar Babylon en aldaar zeventig jaar verbleef. Hier was dus een geval waar de natie gedurende een periode van drie of vier of zelfs meer geslachten werd gestraft voor de misdaden der ouders. In de dagen van Jezus moest het volk, dat onder invloed van de leiders der natie stond om Jezus’ dood roepen, en toen Pilatus verklaarde dat hij onschuldig was aan het vergieten van het bloed van Jezus, antwoordde het volk: „Zijn bloed kome over ons en over onze kinderen” (Matth. 27:25, NW). De Joodse natie verwierp de Messias en keerde zich tot het afgodische Romeinse rijk, en het waren voornamelijk de kinderen van deze Joodse volwassenen die de natie vormden toen ze voor de zonden van deze ouders leed, en dit geschiedde toen in 70 n. Chr. de Romeinen tegen hen opkwamen.
De ongerechtigheid of misdaad op de afstammelingen bezoeken, behoeft niet de doodstraf te betekenen, want inden de dood werd bedoeld, hoe zouden dan de vaders die de overtredingen hadden begaan, achter-achterkleinkinderen hebben? Gevallen waar Jehovah het beginsel op afzonderlijke personen toepaste, zijn Eli, wiens ambt als hogepriester wegens zijn verzuim uit zijn familie weggenomen zou worden, en dit geschiedde met Abjathar, de achter-achterkleinzoon van Eli (1 Sam. 2:27-36; 3:11-14; 14:3; 22:20; 1 Kon. 2:26, 27); en Gehazi die met melaatsheid werd geslagen omdat hij in strijd met de wens van Elisa achter de beloning van de genezen Syrische generaal Naäman was aangegaan en tot wie Elisa zeide: „Daarom zal de melaatsheid van Naäman over u en uw nageslacht komen, voor eeuwig!” (2 Kon. 5:1-27, OB). Hierdoor werden hun kinderen of afstammelingen niet tot de dood veroordeeld maar zij zouden de nadelige gevolgen ondervinden van de ongerechtigheid van hun voorvaders. Afzonderlijke personen onder deze afstammelingen zouden zich tot Jehovah kunnen keren en in enige mate verlichting en gunst kunnen ontvangen.
-