Watchtower ONLINE LIBRARY
Watchtower
ONLINE LIBRARY
Nederlands
  • BIJBEL
  • PUBLICATIES
  • VERGADERINGEN
  • w70 15/9 blz. 560-568
  • Een gelukkige, voorspoedige natie onder Gods wet

Voor dit gedeelte is geen video beschikbaar.

Helaas was er een fout bij het laden van de video.

  • Een gelukkige, voorspoedige natie onder Gods wet
  • De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1970
  • Onderkopjes
  • Vergelijkbare artikelen
  • BURGERLIJK RECHT
  • CONSIDERATIE VOOR DE ARMEN
  • SLAVERNIJ EEN ZEGEN
  • DE SABBATDAG
  • HET SABBATJAAR
  • HET JUBELJAAR
  • BESCHERMING VOOR VROUWEN
  • HET STRAFRECHT
  • GEEN RELLETJES OF MISDADIGHEID
  • RESPECT VOOR EIGENDOMSRECHTEN
  • GOEDHEID TEN OPZICHTE VAN DIEREN
  • MILITAIRE WETTEN
  • IJVER VOOR WAARHEID
  • VERBODEN HUWELIJKSBETREKKINGEN
  • REINHEID
  • Een afschaduwing van toekomstige dingen
    Het leven heeft wel degelijk een doel
  • Wet
    Hulp tot begrip van de bijbel
  • Jubeljaar
    Hulp tot begrip van de bijbel
  • Jubeljaar
    Inzicht in de Schrift, Deel 1
Meer weergeven
De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1970
w70 15/9 blz. 560-568

Een gelukkige, voorspoedige natie onder Gods wet

„De rechterlijke beslissingen van Jehovah zijn waarachtig; ze zijn alle te zamen rechtvaardig gebleken.” — Ps. 19:9.

1. Waarnaar kunnen, tot in zekere mate, de juistheid en rechtvaardigheid van de wetten van een natie worden afgemeten?

WIL een wet een natie gedurende lange tijd bijeenhouden, dan moet ze rechtvaardig, juist en krachtig zijn. Zo vormt de voorspoed en duur van een regering of een natie een maatstaf met betrekking tot de juistheid en rechtvaardigheid van haar wetten. De Verenigde Staten, met hun voortreffelijke constitutie en Bill of Rights, zijn een grote en voorspoedige natie geworden, maar na minder dan tweehonderd jaar heeft ze reeds met moeilijkheden te kampen omdat ze wordt aangevallen als een natie die in veel opzichten onvolmaakt, onrechtvaardig en partijdig is. Over de gehele wereld hebben regeringen feitelijk met dezelfde moeilijkheden te kampen.

2. Wat was de enige natie die ooit een wetstelsel van God heeft ontvangen, en wat pleit voor deze Wet?

2 Deze natiën zijn gebaseerd op door mensen gemaakte wetten, waarin men af en toe een inzetting heeft overgenomen van de Mozaïsche wet die bij de berg Sinaï in Arabië aan de natie Israël werd gegeven. De enige natie die ooit een volledig stel wetten van God heeft ontvangen, was de natie Israël. Deze wet werd in 1513-1512 v.G.T. in de wildernis van Sinaï gegeven. Ook al zijn Israël veel wederwaardigheden overkomen omdat het voortdurend van die wet afweek, zijn er toch 905 jaren verstreken voordat Jeruzalem uiteindelijk als gevolg van de joodse afval in onderworpenheid werd gebracht. In Nehemía 9:36, 37 schreef de bestuurder Nehemía dan ook: „Zie! Wij zijn heden slaven; en wat het land betreft dat gij aan onze voorvaders hebt gegeven om de vrucht en het goede daarvan te eten, zie! wij zijn daarin slaven, en de opbrengst ervan is overvloedig voor de koningen die gij wegens onze zonden over ons hebt gesteld, en over ons lichaam heersen zij en over onze huisdieren, naar hun welgevallen, en wij zijn in grote benauwdheid.” Dat Israël gedurende deze lange periode als een georganiseerde natie onder zijn eigen regering is blijven bestaan, pleit voor de kracht en juistheid van die wetten.

3. Hoe zal een onderzoek van de Wet die aan Israël werd gegeven, ons tot voordeel strekken?

3 Omdat de bijbel ons laat zien dat de Wet de joden wegens hun overtreding ervan veroordeelt, zouden wij echter geneigd kunnen zijn een onjuiste zienswijze van de waarde van die Wet te krijgen en zou bij ons de mening post kunnen vatten dat ze de mensen erg beperkte en dat het moeilijk was eronder te leven. Een onderzoek brengt echter aan het licht dat ze alleszins superieur was aan welk wetstelsel maar ook dat ooit is ontworpen en dat ze in alle opzichten voor het welzijn van degenen die aan haar onderworpen waren, werkzaam was. Een beschouwing van de Wet maakt ook duidelijk hoe Jehovah aangelegenheden beziet en op grond van welke beginselen hij met zijn schepping handelt.

4. Beschrijf hoe de regering van de natie Israël uit de oudheid uniek was.

4 Het bestuur van de regering van Israël was uniek doordat Jehovah Israëls oppermachtige en absolute Soeverein was. Hij was de Koning en bovendien was hij God, het Hoofd van de religie. En de staat Israël verschilde van andere regeringen, die gewoonlijk een afzonderlijk uitvoerend, wetgevend en rechterlijk lichaam hebben. Jehovah ontwierp de wetten zelf en hij was ook het rechterlijke Hoofd die de wetten interpreteerde en toepaste. Zo wordt in Jesaja 33:22 gezegd: „Jehovah is onze Rechter, Jehovah is onze Wetgever, Jehovah is onze Koning; hijzelf zal ons redden.” Afgoderij, of de aanbidding van enige andere god, was tevens majesteitsschennis. Evenzo was opstand tegen de wetten van het land opstand tegen het Hoofd van de religie, hetgeen neerkwam op afval of godslastering. Vandaar dat God tegen Israël zei: „Wie aan andere goden slachtoffers brengt dan aan Jehovah alleen, dient aan de vernietiging te worden prijsgegeven.” „En het moet geschieden dat indien gij Jehovah, uw God, toch vergeet en gij werkelijk andere goden achternaloopt en ze dient en u voor ze neerbuigt, zo leg ik heden waarlijk getuigenis tegen u af dat gijlieden absoluut zult vergaan” (Ex. 22:20; Deut. 8:19). Gehoorzaamheid aan de wetten maakte ook deel uit van ware aanbidding.

BURGERLIJK RECHT

5, 6. Waren er onder de Wet problemen op het gebied van het burgerlijk recht, en waarom was Israël geen staat met een uitgebreid stelsel van sociale verzorging?

5 Er waren onder de Wet geen problemen op het gebied van het burgerlijk recht wanneer Israëls rechters en regeerders God gehoorzaamden. De Wet beschermde de inboorling, de inwonende vreemdeling en zelfs de buitenlander die tijdelijk in het land verbleef. — Ex. 22:21; 23:9; Lev. 19:33, 34; Deut. 24:17.

6 Onder de Wet werd de arme geen recht onthouden omdat hij arm was noch de rijke omdat hij rijk was — er was geen „neem van de rijken en geef aan de armen”-ideologie (Lev. 19:15). Het was onder de Wet onmogelijk een staat te hebben met een uitgebreid stelsel van sociale verzorging. Niettemin werd er ruimschoots voor de armen gezorgd, waarbij zij nog steeds hun zelfrespect konden bewaren, aangezien zij moesten werken voor wat zij kregen. Vergelijk dit met Genesis 3:19 en met 2 Thessalonicenzen 3:10, waar wij lezen: „Als iemand niet wil werken, laat hij dan ook niet eten.”

CONSIDERATIE VOOR DE ARMEN

7. Welke voorziening werd er voor de armen getroffen, en strekte dit zowel de arme als de landeigenaar tot voordeel?

7 De economie van Israël was voornamelijk agrarisch, waarbij elkeen zijn eigen land-erfdeel had. Door slecht beheer of door financiële tegenslagen zouden sommige Israëlieten arm kunnen worden en gedwongen kunnen worden hun land te verkopen; sommige inwonende vreemdelingen zouden in slechte omstandigheden kunnen geraken. Uit vriendelijkheid jegens hen was de regeling getroffen dat elke boer bij het oogsten niet de randen van het veld moest afoogsten; hij diende ook elke schoof graan die eventueel door de oogsters was achtergelaten, te laten liggen (Lev. 19:9; Deut. 24:19-21). Dit werd als een nalezing voor de armen achtergelaten (Ruth 2:3, 7). Er was van zijn zijde natuurlijk werk voor nodig, want aren lezen was niet gemakkelijk. Er waren dus geen werkloze armen die ten laste van de regering kwamen. En deze voortreffelijke regeling strekte de eigenaar van het veld tot voordeel, want ze vereiste niet alleen zijn edelmoedigheid, maar ook zijn gehoorzaamheid jegens God. Er werden broederschap en eenheid door bevorderd. — Lev. 25:35-43; Deut. 15:11; Ruth 2:15, 16.

SLAVERNIJ EEN ZEGEN

8. Als een man in slechte financiële omstandigheden geraakte, welke voorziening werd er dan getroffen zodat er voor zijn gezin werd gezorgd, en hoe werden zulke personen behandeld?

8 Dan was er de kwestie van slavernij, welk woord in onze tijd een slechte klank heeft. Wanneer wij evenwel de wetten betreffende slavernij onderzoeken, bemerken wij dat ze voor Israël een zegen was. Indien een man wegens financiële omstandigheden gedwongen was zijn erfdeel te verkopen en er geen rijke bloedverwant was om deze voor hem los te kopen, werden hij en zijn gezin niet aan hun lot overgelaten om de hongerdood te sterven. In zo’n geval kon hij zichzelf en zijn gezin in slavernij verkopen (Lev. 25:47). Israëlieten die aldus slaven werden, moesten niet behandeld worden als iemand van een lagere „kaste” maar als loonarbeiders. In Leviticus 25:53 stond derhalve geschreven: „Hij dient als een loonarbeider van jaar tot jaar bij hem te blijven. Hij mag hem niet met tirannie voor uw ogen vertrappen.”

9. (a) Wat verschafte de slavernij aan de arme? (b) Kon hij ooit uit slavernij geraken, en had hij ook gunstige gelegenheden terwijl hij slaaf was?

9 Slavernij was tot voordeel van de arme doordat hij en zijn gezin hierdoor van voedsel, kleding en onderdak werden voorzien, terwijl zij terzelfder tijd eerbaar werk verrichtten om in hun levensonderhoud te voorzien. Een Israëlitische slaaf kon door een bloedverwant worden teruggekocht, waarna hij vrij was (Lev. 25:48, 49). Gebeurde dit niet, dan moest hij in het zevende jaar van zijn dienstbaarheid automatisch worden vrijgelaten, evenwel niet in behoeftige omstandigheden. Hem moest graan, olie en wijn worden gegeven, naarmate de meester welstand genoot (Ex. 21:2; Deut. 15:12-14). Aldus werd de slaaf een begin gegeven totdat hij door middel van werk of handel in zijn eigen onderhoud kon voorzien. Slaven hadden ook gunstige gelegenheden. Sommigen werden behoorlijk welgesteld, want hun werd toegestaan hun geld te investeren (Lev. 25:49). Ten gevolge van ijver en eerlijkheid verwierven veel slaven een positie van grote eer, terwijl zij in sommige gevallen alle zaken van de meester behartigden. — Vergelijk Genesis 15:2; 24:2; 39:5, 6.

DE SABBATDAG

10. Op welke wijze bevorderde de sabbatwet arbeidzaamheid, en hoe moest de dag worden doorgebracht?

10 De sabbatdag was werkelijk een zegen. Hij verschafte zowel mens als huisdier één rustdag op een periode van zeven dagen. De andere zes dagen waren er om te werken, niet om te luieren. In Exodus 20:9 gebood Jehovah God: „Zes dagen [dient gij] dienst te verrichten en moet gij daarop al uw werk doen.” De zes werkdagen waren nuttig doordat ze arbeidzaamheid bevorderden en tot de nationale voorspoed bijdroegen. In onze tijd heeft men bemerkt dat de vijfdaagse werkweek tot moreel verval heeft bijgedragen, aangezien de mensen geneigd zijn vrije tijd verkeerd door te brengen. In Israël was dit niet het geval. De ene dag waarop zij niet hoefden te werken, was een dag die terzijde gesteld kon worden voor geestelijke zaken. Het werd een „heilige” dag genoemd (Ex. 20:8, 10, 11) en deze mocht derhalve niet ontheiligd worden maar moest voor heilige dingen worden gebruikt. Ze kon gebruikt worden als een dag waarop Gods wet werd besproken en aan de kinderen werd onderwezen, waarbij allen dichter tot hun Koning en Schepper werden getrokken. In dit verband kan terecht worden aangehaald wat God in Deuteronomium 5:15 en 6:6-8 zei, waar wij lezen: „En gij moet eraan denken dat gij slaaf werdt in het land Egypte en dat Jehovah, uw God, u toen met sterke hand en uitgestrekte arm vandaar heeft uitgeleid. Daarom heeft Jehovah, uw God u geboden de sabbatdag te vieren.” „En deze woorden, die ik u heden gebied, moeten op uw hart blijken te zijn; en gij moet ze uw zoon inscherpen en erover spreken wanneer gij in uw huis zit en wanneer gij op de weg gaat en wanneer gij neerligt en wanneer gij opstaat. En gij moet ze als een teken op uw hand binden, en ze moeten tot een voorhoofdsband tussen uw ogen dienen.”

HET SABBATJAAR

11. Welke prachtige voordelen genoot men gedurende het sabbatjaar?

11 Het zevende jaar was een sabbatjaar. Het land moest braak liggen, zodat het niet werd bebouwd en er niet werd geoogst. Bodemkundigen zeggen hoe waardevol deze gewoonte was (Lev. 25:1-4). De eigenaar kon zoveel als hij nodig had eten van wat dat jaar uit zichzelf opgroeide. De armen van het land konden ook komen en eten. Er werd in dit verband zorgzaam rekening gehouden met zelfs de dieren van het veld, want het werd deze dieren toegestaan van het land te eten (Lev. 25:5-7). Aangezien de meeste Israëlieten boeren waren, zouden de bewoners van het land gedurende het sabbatjaar niet zo heel erg veel te doen hebben. Wederom diende de vrijheid die aldus werd verschaft, niet misbruikt te worden, maar zou ze tot gevolg moeten hebben dat er meer tijd werd besteed aan geestelijke omgang, waarbij het gezin door het lezen van de wet van God werd opgebouwd. In elk zevende jaar, gedurende het loofhuttenfeest, werd de gehele wet van God door de priesters aan de natie voorgelezen. Wij lezen hierover in Deuteronomium 31:10-13: „Mozes gebood hun verder, zeggende: ’Na verloop van elke zeven jaar, op de bestemde tijd van het jaar der kwijtschelding, op het loofhuttenfeest, wanneer heel Israël het aangezicht van Jehovah, uw God, komt zien op de plaats die hij zal uitkiezen, zult gij deze wet in het bijzijn van heel Israël en ten aanhoren van hen voorlezen. Verzamel het volk, de mannen en de vrouwen en de kleinen en uw inwonende vreemdeling, die binnen uw poorten is, opdat zij mogen luisteren en opdat zij mogen leren, daar zij Jehovah uw God moeten vrezen en er zorg voor moeten dragen alle woorden van deze wet te volbrengen. En hun zonen, die het niet geweten hebben, dienen te luisteren, en zij moeten Jehovah, uw God, leren vrezen, al de dagen dat gij leeft op de bodem die gij aan de overzijde van de Jordaan in bezit gaat nemen.’”

HET JUBELJAAR

12. In welk opzicht was er voor het onderhouden van het jubeljaar geloof nodig?

12 Elk vijftigste jaar was een jubeljaar, waarin het land wederom onbebouwd moest blijven (Lev. 25:8, 9, 11, 12). Gedurende dat jaar waren dezelfde beginselen van toepassing met betrekking tot het eten van de opbrengst van het land. Zij moesten op Jehovah vertrouwen dat hij in het achtenveertigste jaar van elke vijftig-jaarcyclus voldoende voedsel zou verschaffen dat dit genoeg zou zijn tot de oogst van het eenenvijftigste jaar, het jaar na het jubeljaar. — Lev. 25:20-22.

13. (a) Wat gebeurde er gedurende het jubeljaar? (b) In welk opzicht vormde het jubeljaar een bescherming voor het volk, en hoe werd, met het oog op het jubeljaar, de prijs van het land berekend?

13 Het jubeljaar was in zeker opzicht een geheel feestjaar, een jaar van vrijheid, van geluk en dankzegging voor Jehovah’s voorzieningen. Alle door erfenis verkregen landerijen en bezittingen die waren verkocht, werden teruggegeven. Iedereen keerde naar zijn gezin en zijn ouderlijke bezittingen terug (Lev. 25:13). Alle Hebreeuwse slaven werden vrijgemaakt (Lev. 25:10). Door middel van deze regeling kon geen enkel gezin tot de diepten van blijvende armoede vervallen. Elk gezin had zijn eer en zelfrespect. Zelfs als een man zijn vermogen verkwistte, kon hij zijn erfdeel niet voor altijd voor zijn nageslacht verbeuren, waardoor hun naam oneer werd aangedaan in het land. Op grond van de jubeljaarwet kon niemand van het land voor altijd worden verkocht (Lev. 25:23, 24). In werkelijkheid kwam het kopen van een stuk land slechts neer op een pachtovereenkomst, aangezien de waarde van het land werd berekend naar de waarde van de gewassen tot het volgende jubeljaar. — Lev. 25:14-16.

14. Welke schitterende voordelen bracht het jubeljaar vanuit een nationaal standpunt bezien?

14 De schitterende voorziening van het jubeljaar kan beter worden beseft wanneer men niet alleen de heilzame resultaten voor de individuele Israëliet beschouwt, maar meer in het bijzonder de uitwerking op de natie als een geheel. Goed beschouwd blijkt het jubeljaar een herstel te zijn tot de volledige en juiste theocratische toestand die God aan het begin in het Beloofde Land vestigde. De nationale economie werd daardoor stabiel gehouden. Indien Israël gehoorzaam zou zijn, gold voor hen Gods belofte: „Gij zult stellig aan vele natiën op onderpand lenen, terwijl gijzelf van niemand zult lenen” (Deut. 15:6). Het jubeljaar had ook tot gevolg dat de waarde van het land stabiel bleef, terwijl tevens werd voorkomen dat er een grote interne schuld ontstond, met een schijnbare voorspoed en de daaruit voortvloeiende inflatie, deflatie en depressie in het zakenleven. Het jubeljaar voorkwam ook de noodzaak van drukkende belastingen.

15. Hoe voorkwam het jubeljaar de toestand die wij thans in veel landen waarnemen?

15 Wanneer de wet van het jubeljaar werd gehoorzaamd, werd hierdoor ook voorkomen dat de natie zo erg afzakte, dat ze het droeve beeld te zien gaf dat wij thans in veel landen waarnemen waar goed beschouwd slechts twee klassen bestaan, de buitengewoon rijken en de buitengewoon armen — lijfeigenen, halfbouwers en dergelijke. De voordelen die de afzonderlijke persoon ontving, versterkten de natie, want niemand zou worden achtergesteld in voorrechten en tot onproduktiviteit worden gedwongen door slechte economische situaties. In deze tijd kunnen veel waardevolle burgers hun talenten niet ontplooien doordat zij als gevolg van de economische toestanden gedwongen zijn een saaie baan voor hele dagen aan te nemen om in hun levensonderhoud te kunnen voorzien. In Israël kon de ijverige burger evenwel al zijn talenten en bekwaamheden ten behoeve van het nationale welzijn gebruiken.

BESCHERMING VOOR VROUWEN

16. Vermeld in hoeverre de Wet vrouwen in Israël beschermde.

16 Vrouwen werden door de huwelijkswetten beschermd. Hoewel polygamie werd beoefend en God nog niet handelend optrad om de oorspronkelijke toestand van monogamie te herstellen (Gen. 2:23, 24), was deze gereglementeerd. Zo kon het eerstgeboorterecht de eerstgeboren zoon die de minder beminde vrouw haar echtgenoot had geschonken, niet worden onthouden (Deut. 21:15-17). Een man diende een deugdelijke reden te hebben om van zijn vrouw te scheiden, terwijl hij haar bovendien een echtscheidingscertificaat moest geven (Deut. 24:1). Dit beschermde haar ervoor later mogelijk van overspel of prostitutie beschuldigd te worden. Wanneer een Hebreeuwse slavin tot vrouw werd genomen, werd haar onderhoud, kleding en de huwelijksplicht gegarandeerd, zelfs als de man meer gaf om nog een andere vrouw van hem (Ex. 21:7-11). Iemand die een maagdelijk meisje vóór het huwelijk verleidde, kon nooit van haar scheiden (Deut. 22:28, 29). De soldaat die met een gevangen genomen maagdelijk meisje trouwde, kon haar later nooit in slavernij verkopen. — Deut. 21:10-14.

HET STRAFRECHT

17. Noem enkele voordelen van het feit dat er onder de Wet geen voorzieningen waren getroffen voor gevangenissen.

17 Het strafrecht was veel beter dan de strafwetgeving in deze tijd. Er waren onder de Wet geen voorzieningen getroffen voor gevangenissen. Pas later, gedurende de regering van de koningen, werden er ten onrechte gevangenissen in Israël ingesteld (Jer. 37:15, 16; 38:6, 28). Dat er voor geen enkele misdaad gevangenisstraffen werden voorgeschreven, betekende dat er geen misdadigers ten koste van de hardwerkende mensen die de Wet gehoorzaamden, werden gevoed en van onderdak werden voorzien. Wanneer een man van zijn medemens had gestolen, werd hij niet in de gevangenis geworpen, waardoor het hem onmogelijk werd gemaakt datgene wat hij had gestolen, terug te betalen, en zijn slachtoffer met de strop bleef zitten. Neen, er werd van hem verlangd dat hij het dubbele zou terugbetalen van wat hij had gestolen, of nog meer, hetgeen afhing van wat hij had gestolen en wat hij ermee had gedaan (Ex. 22:1, 4, 7). Als hij niet betaalde, werd hij in slavernij verkocht, hetgeen betekende dat hij zou werken totdat hij overeenkomstig de rechterlijke uitspraak had terugbetaald wat hij had gestolen (Ex. 22:3). Deze wet hielp niet alleen het slachtoffer van de dief, maar vormde ook een krachtig afschrikwekkend middel tegen diefstal.

18. Hoe beklemtoonde de Wet dat het leven heilig is?

18 Het leven werd onder de Wet heilig geacht. Een opzettelijke moordenaar kon in geen enkel opzicht worden verontschuldigd. Hij moest zonder mankeren ter dood gebracht worden. In Numeri 35:30-33 lezen wij in dit verband met betrekking tot hen die naar de toevluchtssteden waren gevlucht: „Al wie een ziel doodslaat, dient op de verklaring van getuigen als een moordenaar te worden gedood, en één getuige mag niet tegen een ziel getuigen om hem te doen sterven. En gij moogt geen losprijs aannemen voor de ziel van een moordenaar, die verdient te sterven, want hij dient zonder mankeren ter dood gebracht te worden. En gij moogt geen losprijs aannemen voor iemand die naar zijn toevluchtsstad gevlucht is, om hem voor de dood van de hogepriester weer in het land te laten wonen. En gij moogt het land waarin gij zijt, niet bezoedelen, want bloed, dát bezoedelt het land, en voor het land is geen verzoening mogelijk ten aanzien van het bloed dat daarop vergoten is dan door het bloed van hem die het vergoten heeft.” Op deze wijze werd zo’n goddeloze persoon uit de Israëlitische maatschappij verwijderd. De onopzettelijke doodslager kon barmhartigheid ontvangen. (Zie Numeri 35:9-15, 26-29.) Zelfs de onopgeloste moord mocht niet voorbijgezien worden zonder dat er verzoening voor was gedaan. De stad die het dichtst gelegen was bij de plaats waar de verslagene was aangetroffen, werd als schuldig en onder een vloek beschouwd, tenzij de bewoners de vereiste ceremonie verrichtten ten einde voor het aangezicht van God vrijgesteld te worden van gemeenschappelijke bloedschuld. — Deut. 21:1-9.

19. Hoe voorzag de Wet in persoonlijke bescherming?

19 Iemands persoon werd onschendbaar geacht. Vrouwen werden beschermd tegen aanranding (Deut. 22:25-27). Kidnappen was een halsmisdaad. De kidnapper in wiens hand de persoon werd aangetroffen of die de gekidnapte persoon in slavernij had verkocht, moest zonder mankeren ter dood gebracht worden. — Ex. 21:16; Deut. 24:7.

GEEN RELLETJES OF MISDADIGHEID

20. Hoe schakelde de Wet misdadigheid en relletjes uit?

20 Toen de natie de Wet volgde, was er geen misdadigheidsprobleem. Ook waren er geen „sit-ins”, samenscholingen van het gepeupel relletjes of een volksovername van de een of andere regeringsfunctie. In Exodus 23:2 staat: „Gij moogt de grote massa niet volgen met kwade oogmerken; en gij moogt in een geschil niet een zodanig getuigenis afleggen dat gij afwijkt met de grote massa om het recht te buigen.” Dit kwam doordat het gezin de essentiële eenheid van de natie vormde. Men werd erin onderwezen veel respect te hebben voor de heersers, alsmede voor de ouders zelf (Ex. 20:12; 22:28). Wie bijvoorbeeld zijn vader of moeder sloeg of kwaad over hen afsmeekte, moest ter dood gebracht worden (Ex. 21:15, 17; Lev. 20:9). Een zoon die onherstelbaar opstandig was en die bijvoorbeeld een veelvraat en een dronkaard werd, moest terechtgesteld worden (Deut. 21:18-21). Respect voor het huis en het gezin resulteerde in respect voor de regeerders van de natie, vooral voor de Voornaamste Regeerder, Jehovah God.

RESPECT VOOR EIGENDOMSRECHTEN

21. Hoe werd respect voor eigendomsrechten beklemtoond door de wet betreffende verloren artikelen?

21 In de tegenwoordige tijd wordt met betrekking tot verloren voorwerpen meestal de gewoonte gevolgd dat ’de vinder de houder’ is. Maar in Israël moest iedereen die een voorwerp vond, het aan de eigenaar ervan teruggeven. Indien de eigenaar ver weg woonde en onbekend was, moest het voorwerp bewaard worden totdat de eigenaar ernaar zocht (Deut. 22:1-3). Hierdoor wordt te kennen gegeven dat de vinder de kwestie officieel moest aangeven ten einde de eigenaar bij zijn speurtocht te helpen.

22. Hoe werd het huisrecht beschermd?

22 Het huisrecht werd bijzonder gerespecteerd. Een man kon geen schuld ophalen door het huis van de schuldenaar binnen te gaan om datgene te pakken wat als onderpand was beloofd. De schuldeiser moest buiten wachten en hem het beloofde artikel door de man laten aanreiken (Deut. 24:10, 11). Ook kon een schuldeiser geen beslag leggen op iemands onmiddellijke middelen voor levensonderhoud of iemands noodzakelijke kleding. Hierover staat in Deuteronomium 24:6, 12, 13 geschreven: „Niemand dient een handmolen of de bovenste molensteen daarvan tot pand te nemen, want dan neemt hij een ziel tot pand. En indien de man in moeilijkheden verkeert, moogt gij niet met zijn pand naar bed gaan. Gij dient hem het pand in elk geval terug te geven zodra de zon ondergaat, en hij moet in zijn kleed naar bed gaan, en hij moet u zegenen; en het zal voor u rechtvaardigheid betekenen voor het aangezicht van Jehovah, uw God.”

GOEDHEID TEN OPZICHTE VAN DIEREN

23. Welke voorschriften werden er ten behoeve van dieren uitgevaardigd?

23 Dieren moesten met welwillende consideratie behandeld worden. Als iemand een dier in nood zag, ook al behoorde het zijn vijand toe, was hij verplicht het te helpen (Ex. 23:5; Deut. 22:4). Lastdieren mochten niet worden uitgeput of mishandeld. De dorsende stier moest niet worden gemuilband zodat hij onder het dorsen van het graan niet van de vruchten van zijn arbeid kon genieten (Deut. 25:4). Wilde dieren moesten met goedheid bejegend worden. Men mocht niet een moedervogel en haar jongen, noch de vogel en haar eieren wegnemen, waardoor het geslacht zou worden uitgeroeid (Deut. 22:6, 7). Ook mocht men niet een stier of een schaap met zijn jongen op dezelfde dag slachten. — Lev. 22:28.

MILITAIRE WETTEN

24. (a) Wat voor soort van oorlogen waren de oorlogen van Israël, en kwam dienstplicht niettemin op de allereerste plaats? (b) Wanneer ontving men vrijstelling van dienst, gebaseerd op welke beginselen?

24 De militaire wetten hadden betrekking op oorlogen van Jehovah, op zijn bevel en onder zijn leiding. Maar toch werd de nationale verdediging niet zo belangrijk geacht dat de rechten van het gezin hierdoor werden verdrongen. Een man die verloofd was en zijn vrouw nog niet tot zich had genomen en een man die minder dan een jaar was gehuwd, waren van militaire dienst vrijgesteld totdat het huwelijk in elk afzonderlijke geval een jaar lang had geduurd. Dit was gebaseerd op het recht van een man een erfgenaam te hebben en deze erfgenaam te zien; ook op het recht van een vrouw een kind bij haar man te hebben (Deut. 20:7; 24:5). Wanneer een man een huis had gebouwd maar het nog niet had ingewijd of indien een man nog niet de vruchten van een pas geplante wijngaard had geoogst, was hij van militaire dienst vrijgesteld (Deut. 20:5, 6). De vrijstelling was gebaseerd op het beginsel dat de mens het recht heeft van de vruchten van zijn werk te genieten. De levieten waren van militaire dienst vrijgesteld omdat zij dienst verrichtten in het heiligdom. Door deze wet werd aan de aanbidding van Jehovah duidelijk een belangrijker plaats toegekend dan aan de noodzaak die op militair gebied bestond. — Num. 1:47-49; 2:33.

25. Hoe werd de religieuze en fysieke reinheid van het leger verzekerd, en in welk opzicht had dit een heilzame uitwerking in verband met de belegering van vijandige steden?

25 Aangezien oorlogen de oorlogen van Jehovah waren, werden de soldaten voor de oorlogvoering geheiligd en werd er in het kamp reinheid geëist (Deut. 23:9-14). Ook trokken er geen vrouwen met het leger mee, zoals in wereldse legers het geval is, om ervoor te zorgen dat de soldaten seksuele betrekkingen konden hebben. Dit zou op immoraliteit neerkomen. Bovendien onthield men zich gedurende een militaire veldtocht zelfs van seksuele betrekkingen met zijn eigen huwelijkspartner (1 Sam. 21:5; 2 Sam. 11:6-11). Op deze wijze werden de religieuze en fysieke reinheid van het leger verzekerd. In overeenstemming hiermee kwam het niet voor dat de vrouwen onder de gevangen genomen vijanden werden verkracht. Aangezien hieraan strikt de hand werd gehouden, had deze wet heilzame gevolgen doordat ze de vijand ertoe bewoog zich over te geven, in de wetenschap dat hun vrouwen niet gemolesteerd zouden worden. — Deut. 21:10-13.

IJVER VOOR WAARHEID

26. Welke inzettingen met betrekking tot rechtszaken bevorderde ijver voor waarheid en gerechtigheid?

26 Er werd van een getuige geëist dat hij getuigenis aflegde van wat hij wist (Lev. 5:1). Hij mocht geen meineed plegen, want door dit te doen, zou hij liegen tegenover Jehovah. Indien de beschuldigingen die tegen iemand anders werden ingebracht, opzettelijk vals bleken te zijn, zou de beschuldiger dezelfde straf moeten ondergaan die aan de beschuldigde toegediend zou worden. Wij lezen in dit verband in Deuteronomium 19:16-19: „Ingeval een getuige die gewelddaad beraamt, tegen een man optreedt om een beschuldiging van opstand tegen hem in te brengen, dan moeten de twee mannen die het geschil hebben, zich vóór Jehovah plaatsen, vóór de priesters en rechters die in die dagen dienst zullen doen. En de rechters moeten een grondig onderzoek instellen, en indien de getuige een valse getuige is en hij een valse beschuldiging tegen zijn broeder heeft ingebracht, dan moet gij hem doen net zoals hij beraamd had zijn broeder te doen, en gij moet het kwaad uit uw midden wegdoen.” Niemand kon ter dood gebracht worden op grond van aanwijzingen. Er moesten twee ooggetuigen zijn om de waarheid te bevestigen (Deut. 17:6; 19:15). De getuigen tegen een man die zich schuldig had gemaakt aan een halsmisdaad, moesten er als eersten aan deelnemen de man dood te stenigen. Deze wet bevorderde ijver voor rechtvaardigheid in Israël. Niet alleen van de rechters, maar van elke burger werd aldus verlangd dat hij blijk zou geven van zijn verlangen het land rein te houden van bloedschuld voor het aangezicht van God. Het was ook een afschrikwekkend middel tegen een vals, haastig of zorgeloos getuigenis. Er sproot goed voort uit de wet in Deuteronomium 17:7, waar staat: „De hand van de getuigen dient het eerst op hem te komen om hem ter dood te brengen, en daarna de hand van heel het volk; en gij moet het kwaad uit uw midden wegdoen.”

VERBODEN HUWELIJKSBETREKKINGEN

27. Wat waren enkele wetten met betrekking tot huwelijksbetrekkingen?

27 De wetten betreffende het huwelijk verboden een huwelijk met een naaste bloedverwant. In Leviticus 18:6 staat hierover: „Gijlieden moogt niet naderen, geen mens van u, tot enige naaste vleselijke verwant van u om naaktheid te ontbloten. Ik ben Jehovah.” Zulke betrekkingen zijn weerzinwekkend voor de menselijke aard en zijn in genetisch opzicht onverstandig. En wanneer een man zich schuldig maakte aan de onreine handeling opzettelijk seksuele betrekkingen met zijn vrouw te hebben gedurende haar menstruatieperiode, had hij hierdoor „de bron van haar bloed ontbloot”. Beide partijen moesten de doodstraf ondergaan (Lev. 20:18). De weerzinwekkende praktijken van homoseksualiteit en bestialiteit werden volgens Leviticus 20:13, 15 eveneens met de dood gestraft. Wij lezen daar: „Wanneer een man bij een manspersoon ligt zoals men bij een vrouw ligt, hebben beiden iets verfoeilijks gedaan. Zij dienen zonder mankeren ter dood gebracht te worden. Hun eigen bloed is op hen. En wanneer een man zijn zaaduitstorting aan een dier geeft, dient hij zonder mankeren ter dood gebracht te worden, en gij dient het dier te doden.”

REINHEID

28, 29. (a) Hoe droegen de gezondheids- en voedselwetten ertoe bij Israël tot een afgescheiden natie te houden? (b) Wat waren enkele letterlijke gezondheidsvoordelen?

28 De gezondheids- en voedselwetten dienden een dubbel doel. Ze droegen ertoe bij Israël tot een afgescheiden natie te houden, tot mensen die er voortdurend aan werden herinnerd dat zij een religieus rein volk voor het aangezicht van Jehovah moesten zijn. Deze voorschriften weerhielden het volk er ook van gezellige omgang te hebben met de heidenen die hen omringden. Als u de hoofdstukken 11 tot 15 van het bijbelboek Leviticus leest, zult u zien dat de Israëlieten zowel in religieus als in fysiek opzicht angstvallig rein moesten zijn. Indien een Israëlitisch gezin een uitnodiging zou aanvaarden om in een heidens huis te gaan eten, zouden er talloze dingen kunnen zijn die hen in religieus opzicht onrein zouden kunnen maken en ook zouden zij zich er onbewust schuldig aan kunnen maken bloed te eten. Bovendien bestond er een groot gevaar betrokken te raken in de een of andere afgodische daad, terwijl natuurlijk bovendien nog het risico bestond dat zij hun kinderen ertoe brachten huwelijksbetrekkingen met de heidenen aan te gaan. Passend wordt er in Deuteronomium 7:3 tot Israël verklaard: „Gij moogt geen echtverbintenis met hen aangaan. Uw dochter moogt gij niet aan zijn zoon geven, en zijn dochter moogt gij niet voor uw zoon nemen.”

29 Van medisch standpunt uit bezien vormden de wetten op het gebied van gezondheid en quarantaine, te zamen met de morele wetten en het verbod met betrekking tot bloed bovendien een schitterende bescherming tegen tyfus, vlektyfus, builenpest, hepatitis, gonorroea en syfilis, en talloze andere ziekten.

30. Waarom dienen wij er ijverig moeite voor te doen te weten te komen wat allemaal door de Wet werd afgeschaduwd?

30 Hoewel de Wet zo voortreffelijk was, werd ze aan slechts een typologische natie van God gegeven en verschafte ze een schaduw van de goede dingen die zouden komen. Zo wordt het in Hebreeën 10:1 gezegd, waar wij lezen: „Want aangezien de Wet een schaduw heeft van de toekomstige goede dingen, maar niet het wezen van de dingen zelf, kunnen mensen nimmer met dezelfde slachtoffers die zij van jaar tot jaar voortdurend brengen, degenen die toetreden, tot volmaaktheid brengen.” Hoe ijverig dienen wij er derhalve in te zijn datgene te bestuderen wat is afgeschaduwd, namelijk de wet der vrijheid die door Jezus Christus is ingevoerd, zoals in Jakobus 1:25 wordt vermeld, waar wij lezen: „Wie daarentegen tuurt in de volmaakte wet, die tot de vrijheid behoort, en daarbij blijft, die zal, omdat hij geen vergeetachtig hoorder maar een dader van het werk is geworden, gelukkig zijn wanneer hij het doet.” En met welk een vurige verwachting kunnen wij uitzien naar het rechtvaardige bestuur over de aarde gedurende de glorierijke, duizendjarige regering van Christus die zo nabij is! Dan zullen de noodzakelijke rechtvaardige instructies aan de bewoners van de aarde worden doorgegeven, waartoe zelfs de opgestane doden zullen behoren, zoals in Openbaring 20:12, 13 wordt beschreven, waar wij lezen: „Ik zag de doden, de groten en de kleinen, staande voor de troon, en er werden boekrollen geopend. Maar er werd een andere boekrol geopend; het is de rol des levens. En de doden werden geoordeeld op grond van de dingen die in de boekrollen geschreven stonden, overeenkomstig hun daden. En de zee gaf de doden in haar op, en de dood en Hades gaven de doden in hen op, en zij werden ieder afzonderlijk geoordeeld overeenkomstig hun daden.”

[Illustratie op blz. 562]

Gods wet voorzag in een dag waarop niet gewerkt behoefde te worden. Deze kon voor heilige dingen worden gebruikt, zoals voor het onderwijzen van de kinderen in Gods geboden

    Nederlandse publicaties (1950-2025)
    Afmelden
    Inloggen
    • Nederlands
    • Delen
    • Instellingen
    • Copyright © 2025 Watch Tower Bible and Tract Society of Pennsylvania
    • Gebruiksvoorwaarden
    • Privacybeleid
    • Privacyinstellingen
    • JW.ORG
    • Inloggen
    Delen