Watchtower ONLINE LIBRARY
Watchtower
ONLINE LIBRARY
Nederlands
  • BIJBEL
  • PUBLICATIES
  • VERGADERINGEN
  • w70 1/1 blz. 4-17
  • De naderende vrede van duizend jaar

Voor dit gedeelte is geen video beschikbaar.

Helaas was er een fout bij het laden van de video.

  • De naderende vrede van duizend jaar
  • De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1970
  • Onderkopjes
  • Vergelijkbare artikelen
  • VAN POLITIEKE REGEERDERS AFHANKELIJK?
  • NIET AFHANKELIJK VAN DE „BELOFTEN VAN DE MENS”
  • IEMAND DIE GROTER IS DAN KONING SALOMO
  • DE DUIZENDJARIGE VREDE NADERT
  • PLOEGSCHAREN, SNOEIMESSEN VOOR HET PARADIJS
  • Wanneer God vrede uitroept over alle natiën
    De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1960
  • Zich erom bekommeren dat de mens zijn leven in een wereld van vrede voortzet
    De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1960
  • Vrede — Het bezit van christenen
    De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1966
  • Wereldheerschappij op de schouder van de Vredevorst
    De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1966
Meer weergeven
De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1970
w70 1/1 blz. 4-17

De naderende vrede van duizend jaar

„Zij . . . zullen de duizend jaren met hem als koningen regeren.” — Openb. 20:6.

1. Planetaire vrede op de maan of vrede hier op aarde — aan welke van beide geven de mensen de voorkeur, en waarom?

TOEN de drie astronauten in de kersttijd van het jaar 1968 tien maal in hun door mensen gemaakte ruimtevaartuig rond de maan cirkelden, merkten zij op dat de situatie op de maan, slechts zo’n honderd kilometer van hen verwijderd, bijzonder vredig was. Toen zij veilig naar onze aarde terugkeerden, kwamen zij opnieuw een wereld binnen waar oorlogen woedden en waar uiting werd gegeven aan de grote vrees dat er een derde wereldoorlog, een atoomoorlog, zou uitbreken. Toch waren zij dolgelukkig weer naar onze, door moeilijkheden geteisterde aarde terug te keren. En waarom niet? Wie wil er nu zo graag naar de maan om van planetaire vrede te genieten? Gewone mensen willen graag dat er hier op aarde, waar wij thuishoren, wereldvrede heerst. Dit innige verlangen van hen is niet misplaatst, want hier op aarde zullen zij een vrede van duizend jaar genieten, en deze zal heel spoedig beginnen. Hoe zou u het vinden als u dan in leven zou zijn en deze vrede zou zien beginnen? U zou zich beslist bijzonder begunstigd voelen.

2, 3. (a) Waarom hebben de mensen het vertrouwen in het vermogen van wereldleiders om blijvende wereldvrede te vestigen, verloren? (b) Wat valt er te zeggen over een bevolkingsexplosie, en hoe is deze op de vrede van invloed?

2 Met het oog op de huidige wereldtoestanden zult u ongetwijfeld vragen: „Wie zal deze duizendjarige vrede inluiden en in stand houden?” Na alle vertoon waarmee wereldleiders zich voor vredestichters en bewaarders van de vrede hebben uitgegeven, hebt u het vertrouwen in het vermogen van mensen om zo iets kolossaals te doen, terecht verloren. U bent de mening toegedaan dat de obstakels die de vestiging van een blijvende wereldvrede in de weg staan, schijnbaar onoverkomelijk zijn voor de mens. U bent zich bewust van de explosieve toename van de menselijke bevolking op aarde en misschien hebt u de advertentie gelezen die een gehele krantenpagina in beslag nam, met als kop: „De bevolkingsbom bedreigt de wereldvrede”; dergelijke advertenties worden trouwens herhaaldelijk door de Amerikaanse „Campagne tot beteugeling van de bevolkingsexplosie” gepubliceerd (New York Times, 9 februari 1969). Ook hebt u onder de schokkende kop „Brit voorziet een hel op aarde” wellicht de verklaring gelezen die op 23 november 1968 in Londen, Engeland, werd gedaan door lord Ritchie-Calder, president van de „Conservation Society”, waarin hij onder andere zei:

3 „Ik ben altijd verbijsterd wanneer ik mensen kalm over de bevolkingsexplosie hoor praten als ware dit iets toekomstigs, of over wereldhonger alsof deze dreigt, terwijl honderden miljoenen mensen kunnen getuigen dat het reeds zover is — het hijgend naar adem bevestigen. . . . Mijn belangstelling gaat ernaar uit de menselijke geest niet voor de hel in het hiernamaals, maar voor de hel op aarde te behoeden.” — New York Times van 24 november 1968.

4. Wat was volgens Huxley’s bewering ’s werelds nijpendste probleem, en welke vraag neemt thans de vrede des geestes weg?

4 Dit vormt alleen maar een bevestiging van wat J. Huxley, de voormalige directeur-generaal van de Organisatie der Verenigde Naties voor Onderwijs, Wetenschap en Cultuur, veertien jaar tevoren (7 september 1954) in dezelfde stad tot de conferentie van Parlementariërs voor Wereldregering zei, namelijk, dat „’s werelds nijpendste probleem de bevolkingsgroei was, die de voedselvoorraden dreigt te overtreffen” (New York Times, 8 september 1954). Iemand die nadenkt, zal zich derhalve afvragen: Hoe zal de bevolkings- en voedselsituatie er over nog veertien jaar uitzien? Wat wij redelijkerwijs kunnen verwachten, schenkt ons beslist geen vrede des geestes.

5. Waarom wordt door het beëindigen van betrekkelijk kleine oorlogen het totaalbeeld niet veranderd, en welke verontrustende ontwikkelingen doen zich in het Verre Oosten voor?

5 Het beëindigen van betrekkelijk kleine oorlogen, zoals in Vietnam en in het Midden-Oosten, kan het totaalbeeld niet veranderen. De vijandschap tussen de twee grote politieke groeperingen blijft nog steeds bestaan. In een bespreking van de „Agenda van de natie” zei de New York Times van 6 december 1968 (bladzijde 96, de paragrafen 4, 5): „. . . hoewel de koude oorlog sterk is veranderd, is hij verre van over. De gevaren ervan nemen niet af. Ze nemen eerder toe.” De vrees werd geuit dat verdere desintegratie van het Sovjetblok van natiën de Russen tot het treffen van nieuwe en wanhopige maatregelen zou kunnen brengen. Dit herinnert ons eraan dat de onmiddellijke buur van de Sovjet-Unie, communistisch China, een groot probleem voor Rusland vormt, ja, en voor een groot deel van de rest van de wereld. Bij de ontzagwekkendheid van de enorm grote bevolking ervan, komt nog het verontrustende feit dat communistisch China nu een atoommacht is die in staat is lange-afstandraketten te lanceren. Wanneer de communistische Chinezen succesvol blijven op het gebied van de vervaardiging van raketten en wanneer zij hun wapens in het jaar 1972 beginnen op te slaan en hier vervolgens mee doorgaan, „moeten zij omstreeks 1975 in staat zijn 15 of 20 intercontinentale ballistische projectielen te ontwikkelen”. — New York Times, 3 februari 1969.

6, 7. Wie bood zich op 20 januari 1969 aan om de problemen in verband met wereldvrede op te lossen, en met welke woorden?

6 De problemen die opgelost moeten worden om door menselijke middelen wereldvrede tot stand te brengen, zijn werkelijk ontzagwekkend groot, en toch zijn er mensen die zich aanbieden om zulke problemen ter hand te nemen. De zevenendertigste president van de Verenigde Staten van Amerika schijnt tot hen te behoren. In zijn inaugurele rede op 20 januari 1969 zei hij:

7 „Ik heb vandaag voor God en mijn landgenoten de eed afgelegd om de constitutie van de Verenigde Staten hoog te houden en te verdedigen. Daaraan voeg ik nu deze heilige verbintenis toe: ik zal mijn ambt, mijn energie en al de wijsheid waarover ik kan beschikken wijden aan de vrede . . . De grootste eer die de geschiedenis kan verlenen, is de titel van vredestichter. Deze eer wenkt voor Amerika — de kans om de wereld eindelijk te helpen uit de droesem van beroering en verwarring te komen en het hoge terrein van de vrede te bereiken, waarvan de mens sinds het begin van de beschaving heeft gedroomd. Indien wij daarin slagen, zullen komende generaties zeggen dat wij geholpen hebben om de wereld voor de mensheid veilig te maken. . . . Ons lot biedt niet de beker van de wanhoop, maar de kelk van de gunstige kans. Laat ons die grijpen, niet in angst, maar in vreugde, en wij ’rijders op de aarde’, laten wij voorwaarts gaan, standvastig in ons geloof, standvastig in ons doel, voorzichtig voor de gevaren, maar onwankelbaar door ons vertrouwen in de wil van God en de beloften van de mens.” — Ontleend aan Keesings Historisch Archief, 31 januari 1969.

8. Welke zaligspreking van Christus kan de pasbeëdigde president in gedachten hebben gehad, doch welke bijbelse profetie had hij ontegenzeglijk in gedachten?

8 Misschien had de president de beroemde woorden in gedachten van de Man van wie hij een volgeling beweert te zijn, zoals deze door Jezus’ biograaf Matthéüs Levi werden opgetekend: „Zalig de vredestichters, want zij zullen kinderen Gods genoemd worden” (Matth. 5:9, NBG). De president had echter op zijn minst een oude profetie uit de achtste eeuw vóór onze gewone tijdrekening in gedachten. Hoe kunnen wij hier zeker van zijn? Omdat, toen hij met opgeheven rechterhand werd beëdigd, zijn linkerhand op twee op elkaar liggende familiebijbels rustte die door zijn vrouw werden vastgehouden en die waren opengeslagen bij de profetie van Jesaja, hoofdstuk twee, vers vier, waar staat: „En Hij zal richten tussen volk en volk en recht spreken over machtige natiën. Dan zullen zij hun zwaarden tot ploegscharen omsmeden en hun speren tot snoeimessen; geen volk zal tegen een ander volk het zwaard opheffen en zij zullen den oorlog niet meer leren” (NBG) (New York Times, 20 januari 1969, voorpagina, laatste kolom). Hij hield zijn linkerhand niet toevallig bij dat bijbelvers, maar met opzet. In dat bijbelvers werd tot uitdrukking gebracht wat ruim twee millennia geleden „de wil van God” was, en nu voegde de president hier „de beloften van de mens” aan toe.

VAN POLITIEKE REGEERDERS AFHANKELIJK?

9. Is de verwezenlijking van die bijbelse profetie afhankelijk van een voorwaarde, en hoe staat het in dat geval met een wereld zonder oorlog?

9 Indien de profetische woorden van Jesaja, hoofdstuk twee vers vier, de wil van de Almachtige God tot uitdrukking brengen, zullen ze stellig zonder mankeren verwezenlijkt worden en zal er op zekere dag universele vrede zijn. Is de uiteindelijke verwezenlijking van die profetische woorden echter afhankelijk van een voorwaarde? Hangt de verwezenlijking ervan van de „beloften van de mens” af? Hangt de verwezenlijking ervan van de „beloften” van de politieke heersers van de natiën en volken af? Indien dit zo was, welnu, zou er dan ooit een wereld zonder oorlog op aarde komen?

10, 11. (a) Op welke wijze denken mensen van de wereld de door God gewilde wereldtoestand in te voeren? (b) Hoe vergelijkt God hun manier met de zijne?

10 Vooraanstaande, invloedrijke mensen van de wereld hebben misschien de uiteindelijke toestand van de wereld voor ogen zoals God die heeft gewild. Door religieuze gevoelens gedreven, kunnen zij in alle oprechtheid beloven dat zij hun politieke ambt, hun energie en al de wijsheid waarover zij kunnen beschikken, zullen gebruiken en aanwenden om die door Gods gewilde wereldtoestand te verwezenlijken. Wat valt er echter van te zeggen als zulke mensen, wanneer zij hun belofte uiten, in gedachten hebben er op hun eigen manier voor te werken, overeenkomstig de wijsheid van deze wereld en niet op Gods manier, overeenkomstig zijn wijsheid, zoals die in zijn geschreven Woord, de bijbel, is uiteengezet? Kunnen wij terecht geloven dat God hun krachtsinspanningen om hun „beloften” op hun eigen, onafhankelijke manier te vervullen, zal zegenen? Of zou het soms kunnen zijn dat zulke „beloften” uitende mensen in werkelijkheid de „wil van God” tegenwerken? Is de manier waarop de mens tot op heden heeft getracht een duurzame, universele vrede tot stand te brengen, Gods manier geweest? Dat het de mens bij zijn manier om dit tot stand te brengen, tot op heden zo duidelijk aan Gods zegen heeft ontbroken, zou voor een ontkennend antwoord pleiten! Bij monde van dezelfde profeet Jesaja beantwoordt God zelf echter deze belangrijke vraag door te zeggen:

11 „Mijn gedachten zijn niet uw gedachten en uw wegen zijn niet mijn wegen, luidt het woord des HEREN. Want zoals de hemelen hoger zijn dan de aarde zo zijn mijn wegen hoger dan uw wegen en mijn gedachten dan uw gedachten. Want . . . alzo zal mijn woord, dat uit mijn mond uitgaat, ook zijn; het zal niet ledig tot Mij wederkeren, maar het zal doen wat Mij behaagt en dat volbrengen, waartoe Ik het zend.” — Jes. 55:8-11, NBG.

12, 13. (a) Wat was na de Eerste Wereldoorlog ’s mensen manier om een volgend wereldconflict te voorkomen? (b) Hoe beval de Federale Raad van Kerken van Christus in Amerika deze manier aan als de wil van God?

12 Gods gesproken en geschreven woord zal nimmer falen. Hoe staat het echter met de „beloften” van mensen die politieke macht uitoefenen? Aan het einde van de Eerste Wereldoorlog in 1918 waren zulke mensen vastbesloten het uitbreken van een volgend wereldconflict te voorkomen. Op welke manier besloten de politieke mannen die met de opstelling van het vredesverdrag te maken hadden, dit te voorkomen? Door het zogenoemde handvest van de Volkenbond in het vredesverdrag op te nemen. Toen het vredesverdrag van kracht werd, werd dus ook de Volkenbond van kracht. Door middel van die Volkenbond deden degenen die er hun steun aan gaven, veel beloften. Ogenschijnlijk was de Volkenbond overeenkomstig de wil van God, omdat de geestelijken der christenheid de Bond steunden. De Federale Raad van de Kerken van Christus in Amerika zei, alsof de Bond een woordvoerder voor God was:

13 „Zulk een bond is niet slechts een politiek redmiddel, doch veeleer de politieke uitdrukking van het koninkrijk Gods op aarde. . . . De Kerk kan een geest van welwillendheid geven, zonder welke geen Volkenbond kan blijven bestaan. . . . De Volkenbond is in het Evangelie geworteld. Evenals het Evangelie stelt hij zich ten doel ’vrede op aarde, welwillendheid ten opzichte van de mensen’ te bewerkstelligen.” — Federal Council Bulletin, Deel II, No. 1, van januari 1919, de bladzijden 12-14.

14. (a) Hoe blijken de kerken het met betrekking tot de Volkenbond bij het verkeerde eind gehad te hebben? (b) Welk standpunt nemen godsdienstige ijveraars thans ten aanzien van de Verenigde Naties in, en verschaft dat enige waarborg dat deze organisatie zal blijven voortbestaan?

14 Die kerken van de christenheid hadden het op dit punt kennelijk bij het verkeerde eind, want die Volkenbond is niet blijven bestaan. Juist door datgene wat hij, volgens de bestemming die menselijke wijsheid eraan had gegeven, had moeten verhinderen, werd hij buiten werking gesteld, namelijk de Tweede Wereldoorlog. De Bond droeg zijn werkzaamheden over aan de Verenigde Naties, de wereld-vredesorganisatie die op 24 oktober 1945 werd opgericht. Deze internationale organisatie voor wereldvrede en zekerheid heeft wederom de schijn overeenkomstig de „wil van God” te zijn, aangezien de geestelijken van de christenheid er trouw hun steun aan geven. Zelfs de pausen van Vaticaanstad hebben er openlijk hun steun aan verleend, terwijl paus Paulus VI deze organisatie bij een zekere gelegenheid persoonlijk in het hoofdkwartier ervan te New York heeft toegesproken. Op het ogenblik zijn honderd zesentwintig natiën er lid van, met inbegrip van de natie die onlangs haar zevenendertigste president installeerde. De nieuwe president heeft te kennen gegeven hoe hij de „beloften van de mens” zal vervullen, namelijk door met de Verenigde Naties alsmede met andere maar kleinere internationale bondgenootschappen, samen te werken. Maar de zegen van de geestelijken der christenheid waarborgt evenmin dat deze Verenigde Naties zullen blijven bestaan, als ze dit voor de Volkenbond heeft gewaarborgd.

15. Heeft de geschiedenis er reden toe de Volkenbond en de Verenigde Naties de titel van Vredestichter te geven, en wordt de bijbelse profetie die in de muur van het plein is gegraveerd, door de V.N. vervuld?

15 De geschiedenis kan de Volkenbond niet de eretitel van Vredestichter geven. De geschiedenis heeft evenmin reden de organisatie der Verenigde Naties met de titel van Vredestichtster te vereren. Terwijl de organisatie der Verenigde Naties luidkeels over vrede spreekt en onderhandelingen voert om de vrede in verschillende gebieden van de aarde te herstellen of te bewaren, bereiden haar ledenstaten zich op oorlog voor. De machtigste leden van haar Veiligheidsraad zijn de sterkst bewapende natiën in de gehele menselijke geschiedenis. De wereldvrede zoals die thans bestaat, is een vrede gebaseerd op angst, een vrede die alleen wordt gehandhaafd wegens de angstaanjagende vrees voor een nucleaire, bacteriologische en radiologische oorlog die de ondergang van de moderne beschaving betekent. Waar is dan de vervulling van de woorden die duidelijk zichtbaar in een muur aan de 42ste Straat, tegenover het plein van de Verenigde Naties in het hartje van de stad New York, zijn gegraveerd? Welke woorden? Deze: „Zij zullen hun zwaarden tot ploegscharen omsmeden en hun speren tot snoeimessen; geen natie zal tegen een andere natie het zwaard opheffen en zij zullen de oorlog niet meer leren.”

NIET AFHANKELIJK VAN DE „BELOFTEN VAN DE MENS”

16. Welk voorafgaand vereiste dat in Jesaja 2:4 werd voorzegd, doen de natiën die vredestichters beweren te zijn niet in vervulling gaan?

16 Ongeacht wat de menselijke geschiedenis, zoals deze door ongeïnspireerde mensen wordt opgetekend, ook mag doen met betrekking tot het verlenen van eretitels aan mensen en natiën, is God zelf niet voornemens de „grootste eer” van de titel van Vredestichter aan een politicus van de laatste helft van deze twintigste eeuw te schenken. Deze door Hem geschonken eer wenkt thans niet voor een lid van de Verenigde Naties of voor een natie daarbuiten. Geen van de natiën en volken van deze wereld aanvaardt uit Gods mond wat er volgens de profetie van Jesaja 2:4 zou gebeuren voordat zwaarden tot ploegscharen en speren tot snoeimessen zouden worden omgesmeed en de natiën geen oorlog meer zouden leren. De beginwoorden van dit profetische vers luiden: „En Hij zal richten tussen volk en volk en recht spreken over machtige natiën.” — NBG.

17, 18. (a) In welke overeenkomstige profetie wordt dat vereiste herhaald? (b) Hoe handelen de natiën ten aanzien van dat vereiste, en welke titel zal de goddelijke geschiedenis hun niet verlenen?

17 Een profetie uit diezelfde oude tijd welke met die van Jesaja 2:4 overeenkomt, de profetie in Micha 4:3, luidt: „En Hij zal richten tussen vele volkeren en recht spreken over machtige natiën tot in verre landen [en sterke natiën . . . terechtwijzen, LV]. Dan zullen zij hun zwaarden tot ploegscharen omsmeden en hun speren tot snoeimessen; geen volk zal tegen een ander volk het zwaard opheffen, en zij zullen den oorlog niet meer leren.” — NBG.

18 De natiën laten zich niet door de Here God richten. Zij leggen hun problemen voor aan de Algemene Vergadering of de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties of aan het Internationale Gerechtshof te ’s-Gravenhage. Zij richten zich niet naar de rechterlijke uitspraken die in Gods geschreven Woord, de bijbel, staan opgetekend. De natiën, ook niet de „machtige natiën” . . . „in verre landen”, ver van waar de profeten Jesaja en Micha woonden, nemen geen terechtwijzingen van de Here God aan, zoals deze in zijn geschreven Woord zijn uiteengezet of door zijn woordvoerders uit dat geschreven Woord worden aangehaald. Indien zij zijn rechterlijke uitspraken en terechtwijzingen zouden aanvaarden en er acht op zouden slaan, zouden zij hun zwaarden tot ploegscharen en hun speren tot snoeimessen omsmeden en het zwaard van de oorlog niet tegen elkaar opheffen of zelfs helemaal geen oorlog meer leren. Iedereen weet echter dat ze dit niet doen. Vandaar dat er, ongeacht de „beloften van de mens”, geen duurzame wereldvrede verwacht kan worden van de natiën, noch van een verenigde organisatie van natiën noch van een afzonderlijke natie. Er zal ook in de toekomst geen politieke regeerder of natie op de voorgrond treden die in de goddelijke geschiedenis met de eretitel van Vredestichter zal worden verheerlijkt.

19. Is Jesaja 2:4 afhankelijk van de „beloften van de mens”, en uit welk feit kunnen mensen die naar vrede hunkeren troost putten?

19 Er kan op het gebied van een ontwapenende en vrede-lerende wereld niets verwacht worden van de „beloften van de mens”, waarbij de weg en de wijsheid van de mens worden gevolgd, en niet Gods weg en wijsheid, welke hemelhoog boven die van de mens verheven zijn. De Almachtige God, de Schepper van hemel en aarde, is niet van de „beloften van de mens” afhankelijk. Zijn voorzegging van de toekomst hangt er beslist niet van af. Zijn uitspraak in Jesaja 2:4 is een onvoorwaardelijke profetie. Ook al beramen de volken en machtige natiën van thans er plannen tegen en werken zij ze tegen, toch zal die glorierijke profetie verwezenlijkt worden. God zal hier op toezien, en welk mens, welk volk, welke machtige natie kan het van Hem winnen? Laten alle mensen die naar eeuwige, universele vrede hunkeren, zoals deze in Gods Woord is voorzegd, uit dit zekere feit troost putten.

20, 21. (a) Waarom is God niet veranderd met betrekking tot zijn bekendgemaakte voornemen? (b) Met welke woorden van Jesaja 9:5, 6 heeft Jehovah zijn Vredestichter voorzegd?

20 God verandert niet met betrekking tot zijn bekendgemaakte voornemen. Het is nu al bijna twee millennia geleden dat hij degene die als Vredestichter voor de gehele mensheid zal dienen, heeft gezalfd of gewijd. Bij monde van de profeet Jesaja heeft God voorzegd dat de aardbewoners zich zouden ontwapenen en de oorlog niet meer zouden leren. Bij monde van dezelfde profeet heeft God deze Vredestichter voorzegd. Wij hebben Jesaja, hoofdstuk twee, vers vier, reeds beschouwd. Slaat u nu hoofdstuk negen, de verzen vijf en zes, eens op, en lees wat daar staat over de geboorte en het werk van deze Vredestichter:

21 „Want een Kind is ons geboren, een Zoon is ons gegeven, en de heerschappij rust op zijn schouder en men noemt hem Wonderbare Raadsman, Sterke God, Eeuwige Vader Vredevorst. Groot zal de heerschappij zijn en eindeloos de vrede op den troon van David en over zijn koninkrijk, doordat hij het sticht en grondvest met recht en gerechtigheid, van nu aan tot in eeuwigheid. De ijver van den HERE der heerscharen zal dit doen.” — NBG; 9 vs. 6, 7, NW.

22. Hoe wordt in deze profetie naar degene verwezen naar wie wij voor een vreedzame regering van duizend jaar moeten opzien?

22 Luistert u nog eens naar die profetische woorden: „Groot zal de heerschappij zijn en eindeloos de vrede.” In die woorden ligt Gods onverbrekelijke belofte opgesloten van een nimmer eindigende regering van eindeloze vrede. Het is de regering van een kind dat in de geslachtslijn van koning David geboren zou worden, de zoon wiens naam „Vredevorst” zou luiden. Zijn leven zal even lang moeten zijn als zijn vreedzame regering — eindeloos, onsterfelijk. Dit wordt te kennen gegeven door het feit dat hij ook „Eeuwige Vader” zou heten. Als gevolg hiervan zou hij de Blijvende Erfgenaam van koning David zijn, aangezien de goddelijke profetie zegt dat deze vreedzame, eindeloze regering „op den troon van David” zou zijn „en over zijn koninkrijk, doordat hij het sticht en grondvest met recht en gerechtigheid, van nu aan tot in eeuwigheid”. Naar de regering van deze Blijvende Erfgenaam van koning David als de Vredevorst moeten wij voor de naderende vrede van duizend jaar uitzien. Hij is degene die de Here God eert door hem de titel van Vredestichter te geven, en niet de een of andere politicus of natie van deze twintigste eeuw.

23. Waarom dienen wij het geloof in de verwezenlijking van Jesaja’s profetie, ook al werd ze lang geleden verschaft, niet te verliezen?

23 Het is waar dat er sinds die profetie door Gods profeet Jesaja werd uitgesproken en opgetekend, meer dan twee en een half millennium zijn voorbijgegaan, en thans bevinden wij ons in een tijd waarin natiën de wereldoorlog trachten af te wenden die de grootste en ergste van de gehele menselijke geschiedenis zou zijn. Wij moeten ons geloof in de verwezenlijking van Jesaja’s profetie over de Vredestichter en over eeuwige vrede op aarde echter niet verliezen. De ijver van de Here der heerscharen staat achter deze profetie, die hijzelf, door middel van zijn heilige geest, heeft geïnspireerd. De profetie eindigt met te zeggen: „De ijver van den HERE der heerscharen zal dit doen.” Zijn ijver met betrekking tot de profetie is tegen deze tijd niet verkoeld, want zijn eigen naam en reputatie staan hierbij op het spel. Hij heeft nog nooit met betrekking tot iets anders gelogen; hij zal ook met betrekking tot deze profetie geen leugenaar blijken te zijn. Hij is de „God, Die niet liegen kan”. — Tit. 1:2; Hebr. 6:18, SV.

IEMAND DIE GROTER IS DAN KONING SALOMO

24. Wat toont de geschiedenis aan met betrekking tot de vraag of er vanaf Jesaja’s tijd een koning van Jeruzalem is geweest die de beloofde Vredevorst bleek te zijn?

24 Gods woordvoerder, de profeet Jesaja, bleef tot in de regering van koning Hizkía van Jeruzalem profeteren, maar Hizkía bleek niet het beloofde „Kind” of de beloofde „Zoon” te zijn aan wie de eer te beurt zou vallen de titel van Vredestichter, Vredevorst te dragen. Ook de zeven koningen die Hizkía op de „troon van David” te Jeruzalem opvolgden, tot aan de laatste koning, Zedekía, bleken niet de beloofde Vredevorst te zijn. In het elfde jaar van de regering van koning Zedekía werden de heilige stad Jeruzalem en haar tempel, die door de vroegere koning Salomo was gebouwd, zelfs door de legers van het heidense Babylon verwoest, terwijl de overwonnen inwoners als bannelingen naar het verre Babylon werden weggevoerd. Pas zeventig jaar later werd er door de vrijgelaten bannelingen een begin mee gemaakt de stad Jeruzalem en een tempel voor Gods aanbidding te bouwen.

25. Wanneer en waar begon Jesaja’s profetie door de geboorte van het „Kind”, de „Zoon”, Davids Blijvende Erfgenaam, in vervulling te gaan?

25 Welnu, was de „ijver van den HERE der heerscharen” verijdeld of verkoeld? Beslist niet! Ondanks deze ogenschijnlijke mislukking van Jesaja’s profetie was Gods ijver om de profetie te verwezenlijken vuriger dan ooit. De „troon van David” werd nooit meer in Jeruzalem gevestigd, maar dat hinderde niet. De lijn van het koninklijke geslacht van koning David werd niet uitgewist maar bleef bestaan. Vijfhonderd vijfendertig jaar nadat er een begin werd gemaakt met de herbouw van Jeruzalem, begon Jesaja’s profetie in vervulling te gaan doordat het beloofde „Kind”, de „Zoon” die de Blijvende Erfgenaam van koning David zou zijn, werd geboren. Dit gebeurde in het tweede jaar vóór het begin van onze gewone tijdrekening, met andere woorden, in het jaar 2 v.G.T. Het gebeurde in de geboorteplaats van koning David, namelijk Bethlehem-Juda, als een vervulling van Micha’s profetie (5:2).

26, 27. Wie maakte God, volgens Lukas, in de nacht dat het kind geboren werd, tot getuigen van de gebeurtenis?

26 Ten einde te bewijzen dat zijn oude profetie in vervulling was gegaan, wilde de ijverige Here der heerscharen beslist getuigen van de geboorte van de beloofde Vredevorst hebben. In de eerste plaats maakte hij engelen tot getuigen van de geboorte van het kind. Vervolgens maakte hij herders in Bethlehem tot getuigen van de gebeurtenis. In de vroege herfst van het jaar 2 v.G.T. is de engel van de Here God ’s nachts aan die herders die in het veld vlak bij Bethlehem de wacht hielden over hun schapen, verschenen. Iemand die de feiten in verband met de geboorte is nagegaan, een arts, Lukas genaamd, die evenwel niet zelf bij de bevalling geassisteerd heeft, bericht: „Bij hen stond een engel des Heeren, en de heerlijkheid des Heeren omscheen hen, zoodat groote vrees hen beving. Maar de engel zeide tot hen: Vreest niet; want ik kondig u een groote blijdschap aan, bestemd voor het gansche volk: dat u heden in de stad van David, een verlosser geboren is, namelijk [messías, de Heer]. En hieraan zult gij hem herkennen: gij zult een kind vinden in doeken gewikkeld en liggend in een kribbe. En plotseling was bij den engel een schare van het hemelsche heirleger, die God prees en zeide: Eere zij God in den hooge en vrede op aarde onder de menschen in wie Hij welbehagen heeft!” — Luk. 2:8-14, LV; Moffatt.

27 Dokter Lukas vertelt ons dat de herders op weg gingen en de pasgeboren baby vonden, waardoor zij, samen met de hemelse engelen, ooggetuigen werden van de geboorte van „messías, de Heer”. Dokter Lukas besluit met te zeggen: „De herders keerden terug lovend en prijzend God over alwat zij gehoord en, juist zooals hun gezegd was, gezien hadden.” — Luk. 2:15-20, LV.

28. Wie werden veertig dagen later getuigen van de geboorte van het kind?

28 Veertig dagen later zagen en identificeerden de godvrezende man Simeon en vervolgens de profetes Anna het kind toen het naar de tempel te Jeruzalem werd gebracht. Op deze wijze werden ook zij getuigen van de vervulling van Jesaja’s profetie betreffende de Vredevorst. — Luk. 2:22-38.

29. Met welke naam en titels werd dit kind genoemd, en wat betekent zijn naam?

29 Hoewel de engel het kind „messías, de Heer” noemde, zeiden de Grieks-sprekende joden van die tijd „Christus, de Heer”, aangezien „messías” en „Christus” hetzelfde betekenen, namelijk „gezalfde”, ofte wel Gods gezalfde. Volgens Gods instructie aan zijn maagdelijke moeder moest hem de persoonlijke naam Jesjua gegeven worden, maar de Grieks-sprekende joden, zoals dokter Lukas, noemden hem Jezus. Met zijn titel werd hij dus Jesjua Messías of Jezus Christus genoemd (Luk. 1:26-33; Matth. 1:1, 20-25). Omdat hij een nakomeling van koning David was, werd hij ook „de zoon van David” genoemd. Waarom werd hem de persoonlijke naam Jezus gegeven? De Dictionary of the Bible, door Dr. W. Smith (bladzijde 1346), uitgave van 1894, zegt dat de naam Jesjua of Jezus „Hulp van Jehovah” of „Redder” betekent. Dit komt overeen met hetgeen Gods engel aan zijn pleegvader, de timmerman Jozef te Nazareth, zei: „Gij moet hem de naam Jezus geven, want hij zal zijn volk van hun zonden redden.” — Matth. 1:18-25.

30. (a) Waarom was het niet koning Salomo die de regering van een millennium van vrede inluidde? (b) Van wie was hij, toen hij getrouw was, een voorbeeld?

30 Tot de koninklijke voorvaders behoorde de wijste man uit de oudheid, koning Salomo, de zoon van David. Zijn naam betekent „Vreedzaam” of „Vrede”. Hij regeerde heel passend in Jeruzalem, waarvan de naam „Bezit van tweevoudige vrede” betekent. Ondanks deze combinatie van namen luidde Salomo’s regering geen millennium van vrede in. Ze voerde op zijn hoogst een vrede van veertig jaar in. Ondanks zijn wijze begin als koning van Jeruzalem, bleek hij slecht te gaan handelen toen hij oud werd. Hij werd onderdrukkend voor het volk Israël. Hij zwichtte voor de druk van zijn vele buitenlandse vrouwen en sloot zich bij hen aan in de aanbidding van andere goden dan Jehovah God. Aldus verloor hij zijn vrede met de ene levende en ware God, die zijn verontwaardiging tot uitdrukking bracht door tien van de twaalf stammen van Israël van het koninkrijk van Salomo’s opvolgers af te scheuren (1 Kon. 11:7 — 12:24; Neh. 13:26, 27). Gedurende de grootste helft van Salomo’s veertigjarige regering, waarin hij trouw was aan Jehovah als God en drie boeken van de bijbel schreef, werd hij echter als een profetische voorafschaduwing van de ware Messías of Christus gebruikt.

31. (a) Waarom kon Jezus van zichzelf zeggen dat hij „méér dan Salomo” was? (b) Waarom werd hem niet Davids troon op aarde gegeven?

31 In tegenstelling tot Salomo bleek Jezus Christus, die een volmaakt mens op aarde was, nooit ontrouw aan God te zijn. Hij droeg de naam Jesjua of Jezus, hetgeen „Hulp van Jehovah” of „Redding van Jehovah” betekent, op waardige wijze. Zijn voorvader Salomo was met heilige olie gezalfd om koning over geheel Israël te zijn, maar Jezus werd met heilige geest uit de hemel gezalfd toen hij in de rivier de Jordaan in water werd gedoopt, bij welke gelegenheid Johannes de Doper Gods stem hoorde zeggen: „Deze is mijn Zoon, de geliefde, in wien Ik mijn welbehagen heb” (Matth. 3:13-17, NBG). Jezus werd daardoor, vergeleken bij Salomo, in een superieure betekenis Gods Gezalfde of Christus. Zonder egotisme of overdrijving kon Jezus van zichzelf zeggen dat hij „méér dan Salomo” was (Matth. 12:42). Door zijn getrouwheid behield hij zijn recht op de „troon van David” of de koninklijke heerschappij over geheel Israël die door deze troon werd gesymboliseerd. God heeft de gezalfde Jezus die „troon van David” echter nooit op aarde gegeven (Luk. 1:32, 33). Eerst beproefde God Jezus’ getrouwheid tot het uiterste door hem als een volmaakt menselijk slachtoffer aan een terechtstellingspaal te laten sterven, opdat Jezus aldus „zijn volk van hun zonden [zou] redden”. — Matth. 1:21.

32. (a) Waardoor wordt te kennen gegeven of Jezus tot in de nacht waarin hij werd verraden zijn vrede met God heeft bewaard? (b) Waarom heeft Jezus het koningschap niet van de Duivel of van mensen aanvaard?

32 De gezalfde Jezus bewaarde zijn vrede met Jehovah God tot aan het einde van zijn aardse leven. Kort voordat hij werd verraden en aan de terechtstellers werd overgeleverd, zei hij tot de elf getrouwen van zijn twaalf apostelen: „Vrede laat ik u, mijn vrede geef ik u. Niet zoals de wereld die geeft, geef ik hem u” (Joh. 14:27). Toen de vreedzame Jezus uren daarna voor de Romeinse bestuurder Pontius Pilatus terechtstond, zei Jezus tot hem: „Mijn koninkrijk is geen deel van deze wereld. . . . mijn koninkrijk is . . . niet uit deze bron.” Het gebeurde niet op Jezus’ verzoek dat Pontius Pilatus boven het hoofd van Jezus aan de terechtstellingspaal de aankondiging liet plaatsen: „Jezus de Nazarener, de Koning der joden” (Joh. 18:36; 19:16-22). Jezus weigerde koningschap uit de handen van de Duivel of de mens te aanvaarden. Hij stierf aan de terechtstellingspaal en wachtte totdat zijn God Jehovah hem de „troon van zijn vader David”, van wie hij de Blijvende Erfgenaam was, zou geven (Matth. 4:8-11; Luk. 1:32, 33; Joh. 6:14, 15). Hij stierf trouw en loyaal aan wat hij had gepredikt, namelijk: „Het koninkrijk Gods is nabijgekomen.” — Mark. 1:14, 15; Matth. 4:12-17.

33. Waarom kan thans van Jezus Christus, in tegenstelling tot Salomo, worden gezegd dat hij leeft, en hoe kan hij de vrede van duizend jaar inluiden?

33 Thans, na bijna drie millennia, slaapt de ontrouwe Salomo nog steeds bij zijn voorvaders in de dood (1 Kon. 11:41-43, SV). Thans, na meer dan negentienhonderd jaar sinds zijn offerandelijke dood aan de terechtstellingspaal buiten de muren van Jeruzalem, kan er van Jezus Christus worden gezegd dat hij leeft! Op de derde dag van zijn dood wekte de Almachtige God Jehovah hem uit de doden tot leven als zijn geestelijke Zoon in de hemel op, terwijl hij hem met onsterfelijkheid en onverderfelijkheid bekleedde. Toen Jezus Christus zich na zijn opstanding uit de doden gedurende veertig dagen vóór zijn hemelvaart aan zijn discipelen openbaar maakte, hebben meer dan vijfhonderd ooggetuigen de uit de doden opgewekte Jezus Christus gezien (Hand. 1:1-5; 2:22-36; 1 Kor. 15:3-9). Aangezien hij nu voor altijd levend is, kan hij inderdaad de „Eeuwige Vader” voor de stervende mensenwereld worden. Ook behoeft er aan zijn vreedzame regering over de mensheid in het geheel geen eind te komen; en ze zal „eindeloos” zijn (Jes. 9:5, 6 [6, 7], NBG). Hij is de hemelse Regeerder die in staat is de vrede van duizend jaar voor de door oorlog verscheurde mensheid in te luiden. De Verenigde Naties kunnen dit niet!

DE DUIZENDJARIGE VREDE NADERT

34. (a) Waarom schijnt het bijzonder passend voor hem te zijn om thans zijn vreedzame regering te beginnen? (b) Wie in het bijzonder moet eerst worden verwijderd, en waarom?

34 Wanneer begint de Vredevorst zijn regering van een eindeloze vrede evenwel uit te oefenen? Rechtvaardig gezinde mensen roepen thans luid om zulk een regering. Wordt door de huidige wereldsituatie niet te kennen gegeven dat het bijzonder passend zou zijn wanneer Jehovah God, volgens zijn onverbrekelijke belofte van Jesaja 9:5, 6 (6, 7), thans zo’n regering zou invoeren? Klaarblijkelijk wel. Eerst moeten echter degenen die de vrede tegenstreven, worden opgeruimd. De grootste tegenstrever is iemand over wie noch de Verenigde Naties noch afzonderlijke natiën of volken enige macht kunnen uitoefenen, want hij is bovenmenselijk. Hij is degene die Jezus Christus alle koninkrijken van deze wereld aanbood als hij zich van de aanbidding van Jehovah als God zou afkeren en in plaats daarvan de grote Verleider zou aanbidden. Deze grootste tegenstrever van de vrede wordt Satan de Duivel genoemd. Hij is de overste van legioenen van duivels of demonen (Matth. 4:8-11; 12:24-28, NBG). Jezus Christus noemde hem ook „de regeerder van deze wereld”, terwijl de christelijke apostel Paulus hem „de god van dit samenstel van dingen” noemde. De apostel Johannes zegt: „De gehele wereld ligt in de macht van de goddeloze.” — Joh. 12:31; 14:30; 2 Kor. 4:4; 1 Joh. 5:19.

35. (a) Volgens welke profetische titel kan Christus Satan zijn macht ontnemen? (b) Wie op aarde geven er blijk van tegenstrevers van de vrede te zijn, en wanneer en hoe moet Christus hen uit de weg ruimen?

35 Er zal meer voor nodig zijn dan alle mensen bij elkaar kunnen doen om die grootste tegenstrever van de vrede zijn macht over de mensheid te ontnemen. De hemelse Jezus Christus zal dit doen, want volgens de verscheidene namen waarmee hij genoemd zou worden, is hij de „Sterke God”. Hij zal dit doen na eerst de zichtbare tegenstrevers van de vrede hier op aarde verwijderd te hebben (Openb. 19:11 tot 20:3). Met het oog hierop moet hij eerst ten Strijder-Koning zijn die te midden van zijn aardse vijanden regeert en hen ten slotte, precies zoals koning David in Psalm 110:1-6 heeft voorzegd, volledig onderwerpt. Dit moet hij doen, aangezien de natiën en rijken van deze wereld sinds het einde van de „tijden der heidenen” in het jaar 1914 hebben geweigerd hun aardse koningschap vreedzaam aan hem over te dragen, hetgeen zelfs de christenheid heeft geweigerd te doen (Luk. 21:24, NBG; Ps. 2:1-6). De natiën hebben dit tot op dit jaar, na meer dan een halve eeuw, geweigerd te doen. Wat zal dit binnenkort voor de gehele mensheid betekenen? Het volgende: het uitbreken van de „oorlog van de grote dag van God de Almachtige” in de wereldsituatie die Har–mágedon of Armageddon wordt genoemd (Openb. 16:14, 16). In die oorlog zullen alle menselijke tegenstrevers van de vrede worden verwijderd.

36. Welke tijdsperiode begint na de verwijdering van deze tegenstrevers van de vrede, en hoe bracht de Amerikaanse president ons dit in zijn inaugurele rede in herinnering?

36 Nadat alle menselijke en demonische tegenstrevers van de wereldvrede zijn verwijderd, zal de regering van de Vredevorst over de gehele aarde haar intrede doen. Gods vastgestelde tijd hiervoor nadert, en daarmee de vrede van duizend jaar. Duizend jaar komt overeen met een millennium. Dit herinnert ons aan iets wat op 20 januari 1969 in de reeds eerder aangehaalde inaugurele rede van de Amerikaanse president werd gezegd. Hij merkte iets op over de nadering van dingen die zowel voor de Amerikanen als voor de gehele christenheid van belang waren. In de achtste paragraaf van zijn toespraak zei de zojuist beëdigde president: „Amerika zal over acht jaar zijn 200ste verjaardag als natie vieren. De meeste mensen die nu leven, zullen het grote nieuwe jaar, dat slechts één keer in duizend jaar voorkomt, vieren — het begin van het derde millennium.” De president doelde op A.D. 2001.a

37. Voor welk millennium hebben godvrezende bijbelonderzoekers meer belangstelling, en van wanneer af begint dat millennium te tellen?

37 Uit de daaropvolgende opmerkingen van de president bleek dat hij verwachtte dat er in het eerste jaar van dat derde millennium een Amerika zou zijn. Voor godvrezende onderzoekers van de bijbel, die zowel de oude Hebreeuwse Geschriften als de christelijke Griekse Geschriften bevat, is er echter een belangrijker millennium dat hun aandacht opeist. Dat is het zevende millennium! Neen niet het zevende millennium gerekend vanaf A.D. 1, maar het zevende millennium van ’s mensen bestaan hier op aarde, het zevende millennium gerekend vanaf Gods schepping van de volmaakte man en vrouw in de hof van Eden. Dit wordt gewoonlijk gemeten volgens de Anno-Mundi maatstaf of de „In het jaar der wereld”-kalender, waarmee hier de wereld der mensheid wordt bedoeld.

38. (a) Wat is volgens de berekening van de orthodox-joodse kalender het tijdstip waarop de Amerikaanse president zijn inaugurele rede hield? (b) Wanneer eindigen volgens Usshers chronologie de zes millennia van ’s mensen bestaan?

38 Houdt dit feit soms verband met de nadering van de vrede die duizend jaar of een millennium zal duren? Kennelijk wel! Volgens de kalender van de orthodoxe joden sprak de nieuwe Amerikaanse president zijn inaugurele rede aan het begin van de vijfde maanmaand van het jaar 5729 A.M. uit, welke datum uitsluitend op de oude Hebreeuwse Geschriften gebaseerd is. Volgens chronologen of tijdrekenkundigen die ook de geïnspireerde Griekse Geschriften in aanmerking nemen, is de joodse kalender echter meer dan tweehonderd jaar achter. In bepaalde, zowel katholieke als protestantse uitgaven van de bijbel, zijn datums verschenen volgens de chronologie van de vermaarde Ierse anglicaanse prelaat aartsbisschop J. Ussher (1581-1656 G.T.). Usshers datum voor de schepping van de mens is 4004 v.G.T. Op grond van deze berekening zouden zesduizend jaar of zes millennia van ’s mensen bestaan in de herfst van het toekomstige jaar 1996 G.T. eindigen, waarna het zevende millennium van ’s mensen bestaan zou beginnen.

39. Wanneer zouden volgens recentere onderzoekingen op het gebied van de bijbelse chronologie de zes millennia eindigen?

39 In recentere tijd zijn ernstige bijbelonderzoekers de chronologie van de bijbel opnieuw nagegaan. Volgens hun berekeningen zouden de zes millennia van ’s mensen bestaan op aarde in het midden van de jaren zeventig eindigen. Het zevende millennium van ’s mensen schepping door Jehovah God zou dus binnen nog geen tien jaar beginnen.b

40. Welke wet betreffende de sabbat heeft God, ter herdenking van zijn rust op de zevende scheppingsdag, aan zijn uitverkoren volk gegeven?

40 Afgezien van de wereldomvattende verandering die volgens de aanwijzingen van de huidige wereldtoestanden snel naderbij komt, duidt de komst van het zevende millennium van ’s mensen bestaan op aarde op een verheugende verandering voor de door oorlog gekwelde mensheid. Volgens de eerste twee hoofdstukken van de bijbel werden de man en de vrouw tegen het einde van de zesde scheppingsdag geschapen. Wij leven nu in de zevende scheppingsdag, en op deze zevende dag is Jehovah God blijven rusten van zijn aardse scheppingswerken. Ten einde in iets te voorzien dat parallel zou lopen met deze rust van God op zijn zevende scheppingsdag gaf God de Tien Geboden aan zijn profeet Mozes, en in het vierde gebood hij dat zijn uitverkoren volk op de zevende dag van de week zou rusten (Ex. 20:8-11). Die dag was derhalve de wekelijkse sabbatdag, de dag waarop men geen menselijke arbeid mocht verrichten.

41. (a) Naar welke grotere Sabbat heeft Jezus op een bepaalde sabbatdag vooruitgewezen? (b) Waarmee komt Christus’ millennium van heerschappij volgens Gods manier om de tijd te meten overeen?

41 De Heer Jezus Christus, de toekomstige Vredevorst, vestigde de aandacht op een grotere Sabbatdag. Hiernaar vooruitwijzend, zei hij op een zekere wekelijkse sabbatdag, toen hij aan kritiek blootstond: „De Zoon des mensen is Heer van de sabbat” (Matth. 12:1-8). Hij doelde op zijn vredige regering van duizend jaar. Jehovah God meet de menselijke aangelegenheden volgens een duizendjarige maatstaf. Hij inspireerde de profeet Mozes ertoe in Psalm 90:4 te schrijven „Duizend jaren zijn in uw ogen slechts als de dag van gisteren wanneer die voorbijgegaan is.” Ook inspireerde hij de christelijke apostel Petrus ertoe te schrijven: „Eén dag bij den Here is als duizend jaar en duizend jaar als één dag” (2 Petr. 3:8, NBG). In een profetisch visioen zag de apostel Johannes hoe Satan de Duivel en zijn demonen duizend jaar lang gebonden en in de afgrond opgesloten waren, gedurende welke duizendjarige periode Jezus Christus met zijn zegevierende discipelen over de gehele mensheid regeerde (Openb. 5:9, 10; 20:1-7). Volgens de manier waarop God tijd beziet, zouden die duizend jaren van zijn Zoon Jezus Christus derhalve overeenkomen met slechts „één dag”.

42. (a) In welke tijdsperiode zou, wil Jezus ’Heer van de sabbat’ zijn, zijn millenniumregering moeten vallen? (b) Waarom zou het einde van zesduizend jaar slavernij van de mens onder Satan de passende tijd zijn voor een sabbatsrust?

42 Wil de Heer Jezus Christus „Here ook van den sabbat” zijn, dan zou zijn duizendjarige regering de zevende in een reeks van duizend-jaarperioden of millennia moeten zijn (Matth. 12:8, SV). Het zou dus een sabbatregering zijn. Sedert vroeg in het bestaan van de mensheid is Satan de Duivel als een bandeloze te keer gegaan door het mensengeslacht in zware slavernij te laten zwoegen en te maken dat de aarde vóór de wereldomvattende vloed in Noachs dagen met gewelddaad vervuld was en dezelfde oude aarde thans met zelfs nog meer geweld vervuld is. Nu binnenkort zullen zes millennia van zijn goddeloze uitbuiting van de mensheid als zijn slaven eindigen, binnen de levensduur van de generatie die, volgens de profetische woorden van Jezus in Matthéüs 24:34, getuige is geweest van de wereldgebeurtenissen sinds het einde van de tijden der heidenen in 1914 tot nu toe. Zou het einde van zes millennia waarin de mensheid in slavernij onder Satan de Duivel gezwoegd heeft, derhalve niet de passende tijd zijn waarin Jehovah God een Sabbatmillennium voor al zijn menselijke schepselen zal inluiden? Ja, zeer beslist! En zijn Koning Jezus Christus zal Heer van die sabbat zijn.

43. (a) Wat voor een dag was de wekelijkse sabbatdag in de oudheid wat het verrichten van werk betreft? (b) Zal Christus gedurende zijn sabbatregering zijn tijd in ledigheid doorbrengen, en zullen zijn onderdanen op aarde dit doen?

43 In vroeger tijden, toen Gods uitverkoren volk onder de Tien Geboden stond die door bemiddeling van zijn profeet Mozes waren gegeven, was de wekelijkse sabbat een vredige dag. In overeenstemming met het feit dat God op zijn zevende scheppingsdag zelf geen werk ten aanzien van de aarde verrichtte, stond zijn volk onder het goddelijke gebod niet het zware werk van de voorgaande zes dagen te verrichten, hetgeen ook voor hun huisdieren gold (Ex. 20:1-11). Evenzo zal Christus’ duizendjarige sabbatregering een vredige tijd voor deze aarde en haar bewoners zijn. Het zal een tijd van rust zijn met betrekking tot alle oorlogvoering en gewelddaad van de voorgaande zes millennia. Zwaarden, die een symbool zijn van moorddadige oorlogvoering, zullen tot ploegscharen zijn omgesmeed, en speren tot snoeimessen voor de wijnstokken. Het leven zal in die rustige, duizendjarige sabbat niet saai zijn. Het zal geen tijd van ledigheid zijn. De Heer van de sabbat, de Koning Jezus Christus, zal zijn tijd niet in ledigheid doorbrengen en ook zal hij zijn aardse onderdanen niet ledig laten zijn.

44. (a) Waarom verrichtte Jezus op aarde zoveel van zijn wonderwerken op de wekelijkse sabbat? (b) Hoe stemt dit overeen met hetgeen Paulus in Hebreeën 10:1 schreef?

44 Hoe kwam het dat Jezus Christus, toen hij op aarde als jood onder de Tien Geboden stond, zoveel van zijn wonderwerken, zoals het genezen van de zieken en de kreupelen, op de wekelijkse sabbatdag deed? Niet alleen maar om aan te tonen dat het juist was op de sabbat goed te doen. Het gebeurde ook om af te schaduwen hoe hij, gedurende zijn sabbatregering, de mensheid van slavernij aan Satan de Duivel en zijn demonen zal bevrijden en hen zal verlossen van de dodelijke gevolgen van de zonde en onvolmaaktheid die zij van hun eerste menselijke ouders, Adam en Eva, hebben overgeërfd. Ten gevolge van oorlog en gewelddaad in de afgelopen zes millennia zijn miljoenen mensen ontijdig gestorven en het graf ingegaan; maar de Heer van de Sabbat, Jezus Christus, zal de miljarden van de dode mensheid uit de graven te voorschijn brengen, precies zoals hij dit heeft geprofeteerd (Joh. 5:28, 29). Het was niet slechts een holle frase toen zijn waarachtige apostel Paulus schreef dat Gods sabbatwet „een schaduw heeft van de toekomstige goede dingen”. — Hebr. 10:1; Kol. 2:16, 17.

PLOEGSCHAREN, SNOEIMESSEN VOOR HET PARADIJS

45. (a) Hoe hebben Jehovah’s getuigen hun leven reeds in overeenstemming gebracht met Jesaja 2:4? (b) Hoe zal dit onderdeel van de profetie na Armageddon en het in de afgrond opsluiten van Satan van kracht blijven?

45 Jehovah’s christelijke getuigen hebben, zelfs in deze door oorlog onveilig gemaakte tijd, hun leven reeds in overeenstemming gebracht met de profetie van Jesaja 2:4 en zwaarden tot ploegscharen en speren tot snoeimessen omgesmeed. Na de universele oorlog van Har–mágedon en het binden en in de afgrond opsluiten van Satan en zijn demonen, zal deze profetie van kracht blijven. Waarom? Opdat de menselijke overlevenden van de „oorlog van de grote dag van God de Almachtige” hun ploegscharen en snoeimessen zullen gebruiken om deze door oorlogen gehavende aarde te herscheppen in het glorierijke Paradijs waartoe de mens de aarde oorspronkelijk volgens de opdracht van Jehovah God had moeten maken (Gen. 1:26-28; 2:8-14). Gods woord zal niet ledig, onvervuld, tot hem wederkeren. Neen, maar onder de duizendjarige regering van zijn Zoon Jezus Christus zal deze gehele aarde worden bewerkt en in een eeuwig Paradijs worden veranderd dat gevuld zal zijn met bevrijde, tot volmaaktheid gebrachte schepselen. Binnen dat zevende sabbatmillennium zal de Koning en Heer van de sabbatdag al het werk van die grootste aller vredeverstoorders, Satan de Duivel, teniet doen. — Luk. 23:43.

46. Wat werd er door de wijze waarop overtreders van de sabbatwet in de oudheid werden behandeld afgeschaduwd met betrekking tot hen die tijdens of aan het einde van het sabbatmillennium de vrede zullen trachten te verstoren?

46 Evenals alle overtreders van de sabbatdag in het verleden, toen de Tien Geboden onder Gods uitverkoren volk in de oudheid van kracht waren, werden gedood, zullen degenen die de Heer van het komende sabbatmillennium niet zullen gehoorzamen en de vrede zullen verstoren, verdelgd worden (Num. 15:32-36; Ex. 31:13-17). Nadat Satan de Duivel en zijn demonen uit de afgrond worden losgelaten, waarna zij opnieuw trachten de vrede op onze aarde te verstoren, zullen zij worden verdelgd, en mèt hen allen die deze aarde weer tot een slagveld, een oorlogsarena, trachten te maken (Openb. 20:7-10, 15). Zij die vrede met God bewaren, zullen in het aardse Paradijs blijven als degenen die er eeuwig zorg voor zullen dragen.

47. Hoe lang zal volgens Psalm 72:7, waar naar Grotere Salomo wordt verwezen, de aardse vrede duren?

47 Dan zal het niet noodzakelijk zijn met een raket naar de maan te gaan om een vredige planeet te vinden, want dan zal het gebed ten behoeve van de Grotere Salomo, de Koning Jezus Christus, in vervulling zijn gegaan, zoals dit staat opgetekend in Psalm 72:7: „In zijn dagen zal de rechtvaardige uitspruiten, en overvloed van vrede, totdat de maan niet meer is.” Die vrede zal nimmer eindigen, net zomin als de maan. De aardse vrede die aldus gedurende de duizendjarige sabbat van de Messías gevestigd en in stand gehouden zal worden, zal eeuwig blijven bestaan.

48. Wie maken zich thans klaar voor dat vredige millennium, en wie worden uitgenodigd zich te zamen met hen gereed te maken?

48 Jehovah’s christelijke getuigen in deze tijd bereiden zich vreugdevol op die naderende vrede van duizend jaar voor. Allen die er vurig naar verlangen zich in die voorzegde „vrede op aarde onder de menschen in wie [God] welbehagen heeft” te verheugen, worden hartelijk uitgenodigd zich te zamen met hen gereed te maken voor dat gezegende millennium van vrede.

[Voetnoten]

a De christenheid meet de tijd volgens de Anno-Dominikalender, het tijdperk van het Jaar onzes Heren, hetgeen begon met het jaar dat als A.D. 1 wordt aangeduid.

b Zie het boek Aid to Bible Understanding, bladzijde 333 onder „Chronologie”. Ook het boek Eeuwig leven — in de vrijheid van de zonen Gods, de bladzijden 27-37, onder het onderkopje „Zesduizend jaar van menselijk bestaan lopen ten einde”, uitgegeven in 1968.

[Inzet op blz. 7]

De actuele en hartverwarmende boodschap die in dit artikel is vervat, werd in de vorm van een openbare toespraak aan in totaal 840.572 toehoorders meegedeeld die gedurende juli en augustus van dit jaar in belangrijke steden van Noord-Amerika en Europa waren bijgekomen.

[Paginagrote illustratie op blz. 5]

    Nederlandse publicaties (1950-2025)
    Afmelden
    Inloggen
    • Nederlands
    • Delen
    • Instellingen
    • Copyright © 2025 Watch Tower Bible and Tract Society of Pennsylvania
    • Gebruiksvoorwaarden
    • Privacybeleid
    • Privacyinstellingen
    • JW.ORG
    • Inloggen
    Delen