Pacifisme en gewetensbezwaren tegen het verrichten van krijgsdienst — is er een verschil?
1. Op welke wijze geven wij er blijk van een moedig geweten te bezitten? Waarom, en evenals wie?
EEN goed geweten tegenover God hebben, maakt een persoon niet tot een zwakkeling of een lafaard. Jehova’s getuigen geven er blijk van moed genoeg te bezitten om in deze oorlogstijden overeenkomstig hun geweten te handelen. Alleen om des gewetens wil hebben zij voor dienstplichtcommissies persoonlijk en langs wettelijke weg bezwaren opgeworpen tegen deelneming in de gewapende conflicten en defensieprogramma’s van wereldse natiën. Niet omdat hun geweten een afwijking vertoont, volgen zij deze gedragslijn, maar omdat het is onderricht in wat juist is, want het is in de Schrift, Gods Woord, onderricht. Met de apostel Paulus zeggen zij: „Ik [oefen] mij voortdurend ten einde een bewustzijn te bezitten dat ik niets aanstotelijks bega tegen God en mensen” (Hand. 24:16, NW). Hun geweten is derhalve zuiver, ongeacht hoe de militaristische personen dezer wereld hen mogen critiseren.
2. In welke rede beweren overheidspersonen te geloven? Wat is de inhoud er van?
2 Welnu dan, indien zij geen pacifisten zijn, welke Schriftuurlijke redenen hebben zij dan aangevoerd op grond waarvan zij elk aandeel in internationale oorlogen weigeren? President Truman van de Verenigde Staten heeft herhaaldelijk gezegd dat hij in de „bergrede” gelooft en dat hij wil dat de wereld weet dat Amerikanen in de bergrede geloven. Jehova’s getuigen vertrouwen er op dat de Amerikaanse president en zijn collega’s de gehele rede bedoelen. Waarom? Omdat deze rede niet alleen de zogenaamde „Gouden Regel” bevat, maar ook Jezus’ woorden: „Gij hebt gehoord dat er werd gezegd: ’Oog om oog en tand om tand.’ Ik zeg u echter: Biedt geen weerstand aan hem die goddeloos is; maar al wie u een klap geeft op uw rechterwang, keert hem ook de andere toe. En indien een persoon met u naar de rechtbank wil gaan en in het bezit wil komen van uw onderkleed, laat ook uw bovenkleed naar hem gaan; en indien iemand onder autoriteit u dwingt één mijl te gaan, gaat twee mijlen met hem. Geeft degene die u iets vraagt, en wendt u niet af van iemand die zonder rente van u wil lenen. Gij hebt gehoord dat er werd gezegd: ’Gij moet uw naaste liefhebben en uw vijand haten.’ Ik zeg u echter: Blijft uw vijanden liefhebben en blijft bidden voor hen die u vervolgen; opdat gij kunt bewijzen zonen te zijn van uw Vader die in de hemelen is, want hij doet zijn zon opgaan over goddeloze en goede mensen en doet het regenen over rechtvaardige en onrechtvaardige mensen.” — Matth. 5:1, 2, 38-45, NW.
3. Onderwees Jezus daar pacifisme? Hoe moest de Wet der Wedervergelding, waarvan hij gewag maakte, ten uitvoer worden gelegd?
3 Onderwees Jezus daar pacifisme? Neen, doch aldus onthulde hij dat indien het slechts persoonlijke aangelegenheden betrof zijn navolgers niet geneigd moesten zijn iemand anders te kwetsen, zelfs niet wanneer er aanleiding toe werd gegeven. Zij dienden niet hun toevlucht te nemen tot de door Mozes overgeleverde Wet der Vergelding of Wedervergelding, die in Exodus 21:23-25 en Leviticus 24:19, 20 staat opgetekend. Doch zelfs in gevallen waar het gold: oog om oog, tand om tand en leven om leven, berustte het recht om met geweld af te dwingen dat er aldus met gelijke munt werd betaald, niet bij degene die was gekwetst. Het vereffenen van de rekening moest aan de wettelijke autoriteiten worden voorgelegd, in plaats dat de gekwetste zichzelf recht verschafte. Dit was de wet die door middel van Mozes was gegeven. Doch Jezus Christus is de Profeet die Jehova had beloofd te zullen verwekken en die groter dan Mozes zou zijn, en daarom is Jezus’ wet superieur aan de Mozaïsche wet en wordt deze er door opgeheven (Deut. 18:15-19; Hand. 3:20-23). Wij moeten derhalve ter harte nemen hetgeen hij in de bergrede zegt indien wij als zijn navolgers getrouw zijn.
4. Hoe bood Jezus voor de rechtbank geen weerstand aan de goddeloze? Hoe wederstond Paulus hem niet?
4 Iemand die hetgeen er in de bergrede staat, werkelijk nakomt, zal waar het zuiver een persoonlijke aangelegenheid betreft en waar de vervulling van zijn opdracht God te dienen, niet rechtstreeks er bij is betrokken, geen weerstand bieden aan een goddeloze persoon door partij te trekken van de wet der wedervergelding en hij zal niet met gelijke munt betalen, onrecht voor onrecht. De Here Jezus werd in het Joodse Opperste Gerechtshof op de wang geslagen, doch hij keerde niet de andere wang toe, behalve op een figuurlijke wijze. Hij zeide slechts tot de dienaar die hem een klap in het gezicht had gegeven: „Indien ik verkeerd heb gesproken, leg getuigenis af omtrent het verkeerde; doch indien ik juist heb gesproken, waarom slaat gij mij?” (Joh. 18:19-23, NW) Later werd Paulus in hetzelfde gerechtshof op de mond geslagen omdat hij zeide: „Ik heb mij voor God gedragen met een volmaakt zuiver geweten tot op deze dag.” Voor deze wettelijke schanddaad zeide Paulus tot de hogepriester die de leiding had: „God zal u slaan, gij witgekalkte wand. Zit gij terzelfder tijd over mij recht te spreken volgens de Wet en, in overtreding der Wet, te gebieden dat ik word geslagen?” Door een handige bewijsvoering maakte Paulus dat het gerechtshof tegen zichzelf verdeeld werd zodat hun oordeel niet van invloed op hem was maar hij voor een Romeinse rechtbank werd gebracht. — Hand. 23:1-11, NW.
5. Hoe komen wij datgene wat uit Jezus’ bergrede werd aangehaald, dan na?
5 Christenen moeten dus niet zichzelf recht verschaffen ten einde anderen een onrecht te vergelden. Zie het verkeerde dat u persoonlijk is aangedaan, veeleer voorbij, leg de geestestoestand van Christus aan de dag en ga verder met zijn dienst. Laat de goddeloze belediger zich uw zelfbeheersing herinneren in plaats van een kwaad dat hij wellicht van u heeft terugontvangen, welk kwaad zou bewijzen dat gij net zo gewelddadig zijt als hij. Indien het laatste oordeel in hoogste instantie ongunstig voor u uitvalt en er een uitspraak wordt gedaan waardoor er meer van u wordt geëist dan de persoonlijke vereffening welke werd gewenst door de persoon die u voor het gerecht heeft gedaagd, laat hem dan als het ware zowel uw boven als onderkleed hebben. Het is een persoonlijke zaak, en gij wordt er niet door gedwongen in strijd met Gods wet te handelen, terwijl gij op deze wijze kunt aantonen dat gij uw zinnen niet op vergankelijke stoffelijke dingen zet, maar de kracht hebt u persoonlijk onrecht te laten welgevallen evenals uw Leider Jezus. Wanneer een of andere vredelievende functionaris van de staat in de uitvoering van zijn plichten bij u komt en u vraagt een hulp te verlenen die iedere andere burger kan verlenen, zoals hem een mijl te vergezellen als gids, wees dan edelmoedig. Ga twee mijlen met hem indien het door zijn staatsdienst tot welzijn van het algemeen zal strekken. Wanneer gij hem vergezelt, toon hem dan wat een getuige van Jehova in woord en daad is. Toon juiste eerbied voor ordelijk bestuur, zelfs wanneer het een menselijk bestuur is. Ondersteun de wettelijke verrichtingen van het land en de wetten die niet tegen rechtvaardigheid en tegen Gods wet zijn. Toon u door liefderijke daden en door gebed bereid zelfs uw vijanden en vervolgers te helpen de weg tot redding te vinden. Laat hun onrechtvaardige handelingen geen haat opwekken die slechts tracht uw persoonlijke vijanden kwaad te doen en vernietiging over hen te brengen.
6, 7. Om wat te bewijzen is Exodus 22:2, 3 aangehaald? Wat is de toepassing er van?
6 Er is wel eens naar Exodus 22:2, 3 verwezen ten einde aan te tonen dat er gevallen kunnen zijn waarin Jehova’s getuigen kunnen doden en aldus kunnen aantonen dat zij geen pacifisten zijn. Volgens de Amerikaanse Standaard Vertaling luiden deze verzen: „Indien de dief wordt gevonden terwijl hij inbreekt, en wordt geslagen zodat hij sterft, zal het hem geen bloedschuld zijn. Indien de zon over hem is opgegaan, zal het hem bloedschuld zijn.” Doch de vertaling van Moffatt (waarmede Een Amerikaanse Vertaling overeenkomt) luidt nog duidelijker: „Indien een dief wordt gepakt terwijl hij in een huis inbreekt en wordt geslagen zodat hij sterft, is de heer des huizes niet schuldig; maar indien het na de dageraad was, is de heer des huizes schuldig.”
7 In de duisternis van de nacht zou de inbreker niet geïdentificeerd kunnen worden indien hij ontvluchtte, en daarom mocht hij worden geslagen ten einde hem het ontvluchten te beletten. Indien de slag dodelijk was en de inbreker stierf, dan was de persoon die zijn eigendommen had beschermd, onschuldig. Doch indien hij bij daglicht inbrak en door een dodelijke slag werd getroffen, dan had degene die had geslagen, zich aan het doden van de dief schuldig gemaakt. Het was daglicht en hij kon de identiteit van de dief vaststellen, hem bij de Wet aangeven en hem door de Wet in hechtenis laten nemen en laten dwingen het gestolene terug te geven en ook een geldboete te betalen. Doch indien degene die zijn eigendommen wilde beschermen, de dief doodde, ging hij te ver. Alle eigendommen welke een dief die overdag inbrak, kon stelen, staan stellig niet gelijk aan de waarde van zijn leven. De Wet kon als schadeloosstelling voor hetgeen de dief stal, niet zijn leven eisen. „Wat zal een mens in ruil voor zijn ziel [of, leven] geven?” (Matth. 16:26, NW, kanttekening) Indien de dief die overdag inbrak, ontsnapte, of indien de aanvallers die waren binnengedrongen, ontsnapten, en de Wet er nooit toe in staat was of er niet in slaagde hen aan het gerecht over te leveren, dan hebben wij, hoewel wij schade hebben geleden aan stoffelijke goederen, geen bloedschuld op ons geladen. Eerbied voor de Wet is dus goed.
8. Hoe staat het echter met hen wat het beschermen en het verdedigen van de verscheidene Koninkrijksbelangen betreft?
8 Wat hierboven is gezegd met betrekking tot het toekeren van de andere wang en het zich onderwerpen aan openbare overheidspersonen in privé of persoonlijke aangelegenheden, betekent niet dat Jehova’s getuigen de Koninkrijksbelangen, hun prediking, hun vergaderingen, hun mensen, hun broeders en zusters en hun eigendommen niet tegen aanvallen verdedigen. Zij verdedigen zulke belangen wanneer er een aanval op wordt gedaan en zij worden gedwongen ze te beschermen, en dit is Schriftuurlijk. Zij bewapenen zich niet noch dragen zij vleselijke wapenen in afwachting van of om voorbereid te zijn op moeilijkheden of om bedreigingen het hoofd te bieden. Zij trachten slagen en aanvallen alleen in verdediging af te weren. Zij slaan niet uit weerwraak. Zij slaan niet in de aanval maar alleen in de verdediging. Zij gebruiken ter verdediging van zichzelf of van de Koninkrijksbelangen geen krijgswapenen (2 Kor. 10:4). Hoewel zij zich niet terugtrekken wanneer zij in hun huizen of op hun vergaderplaatsen worden aangevallen, zullen zij zich wel terugtrekken wanneer zij zich op openbaar of ander eigendom bevinden en zij zullen ’het stof van hun voeten afschudden’, en dus ’wat heilig is, niet aan honden geven’ en ’geen paarlen voor zwijnen werpen’ (Matth. 10:14; 7:6). Wanneer zij kunnen, trekken zij zich dus terug en vermijden een gevecht of moeilijkheden. Zij hebben het recht op iemand of iets een beroep te doen en zij doen een beroep op functionarissen der wet hen te hulp te komen bij een verdediging tegen aanvallen of geweld van het gepeupel.
HOE ZIJ DIE ONDER EEN GELOFTE STAAN, TERUGBETALEN WAT ZIJ VERSCHULDIGD ZIJN
9. Van welke wettige voorzieningen voor uitstel maken de getuigen in Amerika rechtens gebruik?
9 Aan commissies, instellingen en overheidspersonen der regering wordt te kennen gegeven dat gehoorzaamheid aan voorschriften die in de bergrede staan opgetekend, in het geheel niet strookt met de eis dat Jehova’s getuigen alles aan Caesar geven, waardoor deze dienaren van God verplicht zouden worden blinde gehoorzaamheid te geven aan gezaghebbers die de wet van God niet nakomen. Doch de bovenaangehaalde voorschriften uit de rede zijn slechts een gedeelte van de dwingende reden waarom Jehova’s getuigen er op grond van hun geweten bezwaar tegen maken zich aan militaire dienst te onderwerpen en waarom zij partij trekken van de voorzieningen die er bestaan vrijstelling te verkrijgen. In de Verenigde Staten van Amerika wordt door de Selective Service Act van 1948 (Wet betreffende de selectieve dienst), waardoor de dienstplicht-commissies en openbare overheidspersonen zich in hun beslissingen moeten laten leiden, uitstel verschaft aan personen die gewetensbezwaren tegen het verrichten van krijgsdienst hebben en tevens vrijstelling verleend aan hen die onder een gelofte aan God staan. In artikel 6 (j) wordt bepaald dat uitstel wordt verleend aan „iedere persoon” die door zijn „opleiding en geloof . . . [welke] in een betrekking tot een Opperwezen staan, en welke betrekking plichten met zich brengt die superieur zijn aan de plichten die voortvloeien uit welke menselijke betrekking ook”, er van wordt weerhouden af te wijken van deze SUPERIEURE PLICHTEN die hij ten aanzien van het Opperwezen moet nakomen.
10. Op welke wijze staan zij onder een gelofte? Welke verplichtingen moeten zij daarom nakomen?
10 Een persoon kan geen Christelijke getuige van Jehova worden indien hij geen gelofte aflegt waardoor hij zich door middel van Jezus Christus volledig aan God wijdt en aldus superieure plichten aanvaardt. Hij erkent God als het Opperwezen, de Fontein des levens en Degene die in de weg tot eeuwig leven voorziet (Ps. 3:9; 36:10). Hij nadert tot God door middel van Jezus Christus. Hij erkent Jezus als de Zoon van God die zijn menselijke leven voor hem aflegde, en aldus in een koopprijs voor hem voorzag. Geen politieke staat, geen „Caesar” of keizer of dictator, kan deze dingen voor een stervende zondaar doen, en daarom schrijft hij zijn leven niet aan enig politiek stelsel toe noch is hij het aan een politiek stelsel verschuldigd, maar hij schrijft zijn leven aan God toe en tracht het door middel van Christus aan hem terug te geven. Hij erkent dat de volgende Schriftuurplaatsen op hem van toepassing zijn: „Gij zijt niet van u zelf. Want gij zijt met een prijs gekocht; verheerlijkt daarom God in uw lichaam, en in uw geest, die Godes zijn.” „Gij zijt voor een prijs gekocht; wordt geen slaven van menschen” (1 Kor. 6:19, 20, KJ; 7:23, Voorhoeve). Daarom geven, zij hun leven en hun onvoorwaardelijke gehoorzaamheid aan God als iets wat hem toebehoort, terwijl zij zich tevens kwijten van de hem toebehorende superieure plichten, en zij staan hun leven, af in Gods dienst en niet in de dienst van welke mensen ook.
11. Waarom ging Jezus in overeenstemming met Mattheüs 22:21 niet in Caesars leger? Hoe te handelen indien datgene wat God toebehoort, in botsing komt met wat Caesar eist?
11 Maar Jezus zeide tot de Joden, die met God een verbond hadden gesloten en ten aanzien van hem een gelofte hadden afgelegd: „Geeft daarom aan Caesar wat van Caesar is; en aan God wat van God is” (Matth. 22. 21, KJ). Wat moeten wij dan aan Caesar geven? Stellig niet ons leven, want wij zijn dit nooit aan Caesar verschuldigd geweest en het behoort hem niet toe. Alles wat Caesar zelf aan leven bezit, is hij immers aan God verschuldigd en niet aan zichzelf als een onsterfelijke god. Om deze reden blijkt uit de authentieke geschiedenis dat Christenen uit de eerste eeuw hun leven niet blootstelden aan de risico’s van vleselijke oorlogvoering door in Caesars keizerlijke legers te gaan, maar zij onderwierpen zich aan de straf die Caesar hun oplegde omdat zij weigerden dienst te nemen in zijn legers. In deze handelwijze hadden die eerste Christenen Jezus tot hun voorbeeld, Leider en Onderwijzer. Jezus woonde binnen het rijk van Caesar, want het keizerlijke Rome had door militaire agressies Palestina veroverd. Nadat Jezus voor zijn volgelingen de wet had vastgesteld: „Betaalt . . . aan Caesar terug wat van Caesar is” (NW), nam hij zelf geen dienst in Caesars legers. Hij wist dat God en Caesar geen vrienden zijn. Daarom bracht Caesar door middel van zijn bestuurder Pilatus de Zoon van God ter dood en vervolgde daarna Jezus’ navolgers op gewelddadige wijze. Volgens Jezus’ bergrede kunnen wij niet twee meesters dienen, vooral niet wanneer beide meesters vijanden van elkaar zijn. Jehova’s getuigen hebben „een plechtige gelofte afgelegd hun leven aan de dienst van God te wijden” en zij worden beheerst door een „geloof . . . [hetwelk] in een betrekking tot een Opperwezen [staat], en welke betrekking plichten met zich brengt die superieur zijn aan de plichten die voortvloeien uit welke menselijke betrekking ook”, met inbegrip van elke aardse betrekking tot Caesar. Wanneer er dus een conflict rijst tussen God en Caesar, geven zij zich over aan deze superieure plichten, evenals de apostel Petrus tot het gerechtshof zeide: „Wij moeten God als heerser meer gehoorzamen dan mensen. . . . en wij zijn getuigen.” — Hand. 5:29-32, NW.
12. Wat was daar niet het onderwerp van bespreking? Waarop is Mattheüs 22:21 daarom van toepassing?
12 Toen Jezus tot de Joden die hem vragen stelden, zeide: „Betaalt . . . aan Caesar terug wat van Caesar is” was het onderwerp van bespreking bovendien niet Caesars militaire dienstplicht of vrijwillige indiensttreding in zijn leger. Jezus’ antwoord was derhalve niet daarop van toepassing. Zij vroegen hem: „Is het wettig Caesar schatting te betalen of niet?” en daarom vroeg Jezus hun, hem een „muntstuk voor de schatting” te laten zien, en zij lieten hem, een denarius zien, waarop het beeld en opschrift van Caesar stonden. Derhalve verklaarde Jezus dat het volgens de wet die God door middel van Mozes had gegeven, wettig was Caesar belasting te betalen, ook al had Caesar zijn rijk met geweld van vleselijke wapenen uitgebreid en ook al had hij Jehova’s uitverkoren volk hun onafhankelijkheid en vrijheid afgenomen. Zelfs een man die er op grond van zijn geweten bezwaren tegen had in de legers te dienen welke Caesar voor agressie en onderwerpingsdoeleinden in stand hield, diende aan hem als aan een veroveraar belasting te betalen. Ook al gebruikte Caesar een groot gedeelte er van in zijn militaire programma, dan was hetgeen hij deed met het geld dat hij door middel van belasting ophaalde, nog de verantwoordelijkheid niet van de persoon die gewetensbezwaren tegen het verrichten van krijgsdienst had. Doordat Caesar het bestuur over het land en de leiding der regering had overgenomen, ontvingen alle onderworpen volken enkele stoffelijke voordelen, en hiervoor moesten zij Caesar de belasting terugbetalen als iets wat hem toekwam. Dientengevolge is de persoon die gewetensbezwaren tegen het verrichten van krijgsdienst heeft en die met God een verbond heeft gesloten Zijn getuige te zijn, zoals het geval was met de Joden, niet gemachtigd mee te doen aan enige omverwerping of een pacifisme te begunstigen dat tot burgerlijke ongehoorzaamheid à la Mahatma Gandhi zou leiden.
13, 14. Om welke belangrijke reden behalve Jezus’ rede mengen zij zich niet in de geschillen der wereld? Op welke wijze houden zij hun aanbidding rein?
13 Omdat Jehova’s getuigen volledig aan God zijn gewijd doordat zij door middel van Christus hun geloften aan hem hebben afgelegd, zijn zij volgens Gods Woord geen deel van deze wereld, die door de politieke stelsels wordt beheerst. Wegens deze belangrijke Bijbelse reden geven zij overheidspersonen der regering te kennen dat zij er op grond van hun geweten bezwaren tegen hebben dienst te doen in welke militaire instelling ook of in welke burgerlijke instelling ook die militaire dienst vervangt. Jezus zeide tot de vertegenwoordiger van Caesar, Pilatus: „Mijn koninkrijk is geen deel dezer wereld. Indien mijn koninkrijk een deel dezer wereld was, zouden mijn bedienden hebben gestreden opdat ik niet aan de Joden zou worden overgeleverd. Maar mijn koninkrijk is nu eenmaal niet uit deze bron.” Vervolgens zeide Jezus tot Pilatus waarom hij geen deel had genomen aan enige verrichting op militair gebied ten einde de Joden van Caesars overheersing te bevrijden, zeggende: „Hiertoe ben ik geboren en hiertoe ben ik in de wereld gekomen, opdat ik van de waarheid getuigenis zou afleggen.” Hij kwam ten einde een getuige van Jehova te zijn en om navolgers uit deze wereld te nemen, en deze navolgers getuigen van Jehova te maken, evenals hij zelf. Daarom zeide hij tot zijn apostelen: „Omdat gij geen deel van de wereld zijt, maar ik u uit de wereld heb uitverkoren, hierom haat de wereld u.” En toen hij ten behoeve van hen tot God bad, zeide hij: „Zij zijn geen deel van de wereld evenals ik geen deel van de wereld ben” (Joh. 18:36, 37; 15:19; 17:14, 16, NW). Met betrekking tot getuigen van Jehova, die door de wereld werden gehaat en mishandeld, zegt Hebreeën 11:38 (NW): „De wereld was hen niet waardig.” Omdat zij dus geen deel dezer wereld zijn, is het hun verboden zich in de aangelegenheden en geschillen der wereld te mengen en er een aandeel aan te hebben. De geestelijke Israëlieten zijn net zo afgescheiden van de natiën en hun legers als destijds de natuurlijke Israëlieten.
14 Indien hun vorm van aanbidding „van het standpunt van onze God en Vader uit rein en onbesmet” dient te zijn, dan moet een ieder van hen trachten „zichzelf vlekkeloos van de wereld [te] bewaren” (Jak. 1:27, NW). Zij geven de overheidspersonen te kennen dat zij absoluut neutraal zijn ten aanzien van de politieke onenigheden, de internationale geschillen en de gewapende conflicten dezer wereld. Zij nemen het niet op actieve of gewelddadige wijze op voor een van beide zijden, doch betalen hun geloften aan God en verdedigen altijd zijn koninkrijk en de weg der redding.
15. Waarom strijden zij niet om gebieden of bieden zij niet het hoofd aan politieke veranderingen?
15 Evenals de priesters en Levieten van Israël, die in het bijzonder aan Jehova’s dienst in zijn tempel waren gewijd, hebben zij geen erfenis in deze wereld. Daarom strijden zij niet om gebieden, en indien zij ten gevolge van vervolgingen die door hun eigen regering worden ingesteld, of doordat gewapende binnendringers een inval in het land doen, eigendommen kwijtraken, vertrouwen zij op God dat hij hun de levensbenodigdheden zal verschaffen. Zoals Paulus in de gevangenis tot zijn medegetuigen schreef: „Gij hebt zowel medegevoel tot uitdrukking gebracht ten aanzien van degenen die in de gevangenis zijn, als de roving van uw bezittingen vreugdevol aanvaard, wetend dat gij zelf een betere en een blijvende bezitting hebt” (Hebr. 10:34, NW). In plaats van gedood te worden in de gewelddadige poging stoffelijke eigendommen dezer wereld te beschermen, verkozen zij in een beroofde toestand te leven opdat zij getuigenis konden blijven geven over Gods koninkrijk en ’het woord konden prediken’ en ’er op konden aandringen in gunstige tijd, in moeilijke tijd’. Ongeacht welke veranderingen er buiten hen om op het gebied van politiek of in de regering mogen geschieden, zij zijn in hun neutrale positie verplicht zich er aan te onderwerpen en Gods werk voort te zetten zo goed als zij onder de veranderde toestanden kunnen. Zij weten dat Gods koninkrijk, waarom zij zoals hun in de bergrede wordt geleerd, moeten bidden en dat zij prediken, na Armageddon het volledige toezicht over de gehele aarde zal uitoefenen. — 2 Tim. 4:2, NW.
BEDIENAREN VAN HET EVANGELIE EN AFGEZANTEN VRIJGESTELD
16. Waarvan stelt God hen thans vrij? Wat dienen overheidspersonen daarom te doen?
16 In Israël waren de gewijde priesters en Levieten vrijgesteld van inschrijving voor militaire dienst (Num. 1:45-54; 2:32, 33). Daar Jehova’s getuigen als navolgers van Jezus Christus aan God zijn gewijd, dienen zij insgelijks vrijgesteld te worden van militaire diensten met vleselijke wapens. God stelt hen thans vrij en eist niet van hen dat zij strijden zoals Jozua, Gideon, Simson, Jeftha, Barak en David uit de oudheid. Jehova God heeft deze Christelijke getuigen tot zijn bedienaren van het Koninkrijksevangelie gemaakt. In de Verenigde Staten van Amerika worden geordineerde en geregelde bedienaren van het evangelie door de Selective Service Act van 1948 van militaire verplichtingen vrijgesteld. De functionarissen die met het toepassen van die Wet zijn belast, staan de vrijstelling echter alleen toe aan degenen die als bedienaren van het evangelie al hun tijd aan de bediening besteden, en niet aan alle overigen. Doch iedere getuige Jehova’s heeft de bediening van het evangelie tot zijn beroep en is een bedienaar van het evangelie, of hij nu al zijn tijd of slechts een gedeelte van zijn tijd aan deze bediening kan besteden. Niet slechts de volle-tijd dienaren onder hen, maar iedere getuige Jehova’s, geen enkele uitgezonderd, heeft een wijdingsgelofte afgelegd en deze gelofte brengt „plichten [met zich] die superieur zijn aan de plichten die voortvloeien uit welke menselijke betrekking ook”. Gods Woord stelt een ieder van hen derhalve aan als een dienaar van God en een prediker van het Koninkrijksevangelie, en hoewel functionarissen die uitvoering moeten geven aan de wet van het land, wettelijk gerechtigd zijn ten aanzien van vrijstelling van militaire dienst ten gunste van enkelen partijdigheid te betrachten en deze vrijstelling slechts tot enkelen te beperken terwijl anderen er van worden buitengesloten, hebben zij op grond van de Schrift hiertoe geen enkel recht. Indien zij dit doen, moeten zij voor het aangezicht van God de verantwoordelijkheid dragen die op hen komt te rusten wegens het ’onheil stichten op gezag der wet’.
17. Waarom kunnen zij, in overeenstemming met Jezus’ profetie over de voleinding van dit samenstel van dingen, hun neutraliteit niet prijsgeven?
17 Aangezien zij zulke bedienaren en predikers zijn, hebben zij hun neutraliteit als personen die gewetensbezwaren tegen het verrichten van krijgsdienst hebben, niet prijsgegeven en zij hebben zich niet laten afwenden tot het verlenen van militaire ondersteuning aan de een of andere zijde in welk wereldconflict ook. Hun neutraliteit en hun predikingswerkzaamheden in deze tijd van militaire strijd, werden door Jezus voorzegd. Toen hij profeteerde: „Natie zal tegen natie opstaan en koninkrijk tegen koninkrijk” zeide hij niet dat zijn ware navolgers aan zulk een gewapende opstand zouden meedoen. In plaats daarvan voorzeide hij dat zij hard zouden worden behandeld en ’door alle natiën gehaat zouden worden’, niet slechts door vijandelijke natiën, maar door alle. Daarna zeide hij: „Dit goede nieuws van het koninkrijk zal op de gehele bewoonde aarde worden gepredikt met het doel een getuigenis aan alle natiën te geven, en dan zal het volledige einde komen” en met deze woorden gaf hij Jehova’s getuigen een opdracht voor hetgeen zij in deze tijd moesten doen en hij voorzegde tevens wat voor soort van werk zij zouden verrichten (Matth. 24:14, NW). Iedere getuige, geen een uitgezonderd, die dus thans door middel van Christus een gelofte aan Jehova God heeft afgelegd, moet dat profetische bevel gehoorzamen en zich van zijn opdracht als een geordineerde bedienaar van het goede nieuws van het Koninkrijk, kwijten. Geen enkele gewijde bedienaar van het evangelie is hiervan vrijgesteld. Zij die onder hen de leiding hebben, moeten het voorbeeld stellen en de anderen moeten hen navolgen (1 Petr. 5:1-3). Deze bedienaren van het evangelie die de leiding hebben, doen niet mee aan vleselijke oorlogvoering maar prediken. De anderen van Jehova’s getuigen, die eveneens dienaren van God zijn, volgen hun getrouwe voorbeeld na en prediken vreedzaam.
18, 19. Hoe hebben zij als Gods afgezanten gewetensbezwaren tegen het verrichten van krijgsdienst?
18 Tot deze Christelijke getuigen schreef de apostel Paulus: „Hij heeft ons de boodschap der verzoening toevertrouwd. Wij zijn daarom afgezanten in de plaats van Christus, alsof God door middel van ons een dringend verzoek deed. Als plaatsvervangers van Christus smeken wij: ’Wordt met God verzoend’” (2 Kor. 5:19, 20, NW). Als „afgezanten in de plaats van Christus” hebben Jehova’s getuigen er op grond van hun geweten bezwaar tegen dienst te doen in de militaire en daarmede in verband staande instellingen der natiën.
19 Afgezanten zijn in de natie waarheen hun regering hen zendt, van militaire dienst vrijgesteld, vooral in een vijandelijke natie. Houd in gedachten dat afgezanten in Bijbelse tijden niet naar bevriende natiën werden gezonden, maar naar natiën die in oorlog waren gewikkeld of in oorlog dreigden te geraken. Gods afgezanten die als plaatsvervangers van Christus optreden, worden niet naar bevriende natiën maar naar vijandelijke natiën gezonden. Alle natiën van deze wereld van Satan zijn God vijandig gezind. De boodschap die aan deze afgezanten is gegeven opdat zij ze bekendmaken, luidt: „Wordt met God verzoend.” Hierdoor wordt aangetoond dat de natiën niet vriendschappelijk zijn. Hoe kunnen deze afgezanten dan in de militaire strijdkrachten van deze natiën dienst doen of er in toestemmen dienst te doen wanneer de nationale wet het eist, en toch in overeenstemming met de Schrift blijven? Uit de gelederen van Zijn dienaren treden en aldus met prediken ophouden, zou betekenen tegen God strijden, die zijn afgezanten heeft gezonden opdat zij op de natiën een beroep zouden doen met God verzoend te worden in plaats van tegen hem te strijden. Jehova’s getuigen zijn Gods afgezanten die naar ALLE natiën worden gezonden met dezelfde boodschap voor allen. Dienovereenkomstig hebben zij geen dienst genomen in de strijdkrachten van welke van de natiën ook. Zij handhaven ten aanzien van deze natiën strikte neutraliteit in de dodelijke twisten die zij voeren. Zij blijven trouw aan de goddelijke regering, die hen als afgezanten zendt, ook al zijn deze neutraliteit en deze prediking van het Koninkrijk er de oorzaak van dat zij ’door alle natiën worden gehaat’. Zij hebben niet gestreden voor de onverzoende stelsels, die door God in Armageddon zullen worden vernietigd. Vandaar hun gewetensbezwaren tegen het verrichten van krijgsdienst!
20. Door welke termen die op hen van toepassing worden gebracht in de strijd die zij voeren, wordt aangetoond dat zij geen pacifisten zijn?
20 Betreffende deze afgezanten zegt de apostel in deze zelfde brief: „Hoewel wij in het vlees wandelen, voeren wij geen krijg overeenkomstig hetgeen wij in het vlees zijn. Want de wapenen van onze krijg zijn niet vleselijk, maar krachtig door God tot omverwerping van datgene wat sterk is verschanst. Want wij werpen redeneringen omver en elke hoogte die is opgericht tegen de kennis Gods, en wij brengen elke gedachte in gevangenschap ten einde ze aan de Christus gehoorzaam te maken” (2 Kor. 10:3-5, NW). Voor deze geestelijke krijg wordt u het bevel gegeven: „Neemt . . . de volledige wapenrusting van God op”; en deze geestelijke wapenrusting moet gij opnemen „opdat gij vast kunt staan tegen de kuiperijen van de Duivel; want wij hebben geen strijd tegen bloed en vlees, maar tegen de [geestelijke] regeringen, tegen de autoriteiten, tegen de wereldheersers dezer duisternis, tegen de goddeloze geestelijke krachten in de hemelse gewesten.” Satan de Duivel is de „heerser dezer wereld” en de „god van dit samenstel van dingen” (Ef. 6:11-13 en Joh. 12:31 en 2 Kor. 4:4, NW). Alleen reeds het feit dat deze militaire termen op een geestelijke wijze op Gods afgezanten worden toegepast, toont aan dat zij geen pacifisten zijn.
21. In welke krijg en in wiens leger zijn zij? Waarom dus neutraal blijven?
21 Zij hebben de krijg niet tegen bloed en vlees. Hun werkelijke vijanden kunnen niet met vleselijke wapens worden getroffen en daarom nemen zij Gods geestelijke wapenrusting op. Zij wenden de eigenschappen en de energie die zij op het gebied van strijden bezitten, in de geestelijke krijg aan ten einde mensen te bevrijden van de dienstbaarheid aan de goddeloze geestelijke krachten die deze wereld beheersen. Zij zijn in Gods geestelijke leger onder Jezus Christus. Wanneer zij dit leger zouden verlaten en zich bij deze wereld zouden aansluiten in haar gevechten, zouden zij ontrouw aan God en Christus zijn. Deze handelwijze zou waardig zijn te worden gestraft met vernietiging zonder hoop op enig leven in de rechtvaardige nieuwe wereld. Zij moeten zich aan hun overeenkomst met God houden en hun gelofte aan hem betalen, want zij die „ontrouw aan overeenkomsten” zijn, „verdienen” volgens Gods wet „de dood” (Rom. 1:31, 32, NW). Daarom blijven Jehova’s getuigen neutraal ten aanzien van wereldse conflicten en gehoorzamen de volgende uitdrukkelijke bevelen van boven: „Neem als een goed soort van soldaat van Christus Jezus uw aandeel op u in het lijden van kwaad. Geen enkele man die als een soldaat dient, wikkelt zich in de commerciële bezigheden des levens in, opdat hij de goedkeuring zal kunnen verkrijgen van degene die hem als een soldaat in dienst heeft genomen.” (2 Tim. 2:3, 4, NW). Door dit neutrale standpunt ten aanzien van wereldse conflicten en door getrouwe volharding in de geestelijke krijg, verkrijgen deze soldaten die door Christus in dienst zijn genomen, zijn goedkeuring.
EEN WERELDOMVATTENDE BROEDERSCHAP
22, 23. Omdat zij wat voor soort van gemeenschap zijn, kunnen zij zich niet in internationale twist mengen? Onder welke voorschriften staan zij?
22 Daar Gods afgezanten met de ene boodschap van verzoening naar alle natiën worden gezonden, worden allen die met God verzoend worden, een wereldomvattende gemeenschap van broeders. Daarom zijn Jehova’s getuigen ook een internationale gemeente van Christelijke broeders. Gods Woord verbiedt hun tot onenigheid te geraken over zelfzuchtige belangen en tegen elkaar de strijd aan te binden; het geeft hun het bevel eendrachtig te blijven en onderling vrede te bewaren. Ten einde hierop de nadruk te leggen, werd de vraag gesteld: „Bestaat Christus verdeeld? . . . Want aangezien er naijver en twist onder u is, zijt gij niet vleselijk en wandelt gij niet als mensen?” (1 Kor. 1:13; 3:3, NW) Om deze reden hebben zij hun neutraliteit ten aanzien van deze wereld niet prijsgegeven en hebben zij geen dienst genomen in de legers van deze verdeelde wereld die onder hun vijand Satan de Duivel staat. Dit te doen, zou hebben betekend: zich tegenover hun geestelijke broeders, de kinderen van God stellen, evenals in de oorlog Protestanten zich tegenover Protestanten stellen, Katholieken tegenover Katholieken en Joden tegenover Joden. Het gevolg hiervan zou een oorlogvoering zijn waarin broedermoord werd gepleegd en waarvoor hun hemelse Vader hun streng verantwoordelijk zou rekenen. In plaats dat zij hun broeders, de zonen van God, van het leven beroven of trachten te beroven, worden zij vermaand hun leven voor hun broeders af te leggen, in navolging van Jezus Christus en niet in navolging van Kaïn, die zijn broeder Abel vermoordde. Derhalve schrijft de apostel Johannes:
23 „Verwondert u niet, broeders, dat de wereld u haat. Wij weten dat wij uit de dood tot het leven zijn overgegaan, omdat wij de broeders liefhebben. Hij die niet liefheeft, blijft in de dood. Een ieder die zijn broeder haat, is een mensenmoordenaar, en gij weet dat geen mensenmoordenaar het eeuwige leven blijvend in zich heeft. Hierdoor hebben wij de liefde leren kennen, want hij heeft voor ons afstand gedaan van zijn ziel [of, leven]; en wij zijn verplicht voor onze broeders afstand te doen van onze ziel [of, leven].” — 1 Joh. 3:11-16, NW, kanttekening.
24. Wat moeten zij thans doen in plaats van harten te breken en te verwonden?
24 De geest van Jehova God rust op zijn getuigen opdat zij ’de zachtmoedigen een blijde boodschap brengen’ en ’de gebrokenen van hart verbinden’, in plaats van hun hart te breken door een vleselijke strijd. In deze tijd, nu de rivier van levenreddende waarheid uit de troon van Gods opgerichte koninkrijk te voorschijn stroomt, moeten zijn getuigen gelijk bomen zijn wier bladen „tot genezing van de natiën” en „tot geneesmiddel” zijn, in plaats van tot verwonding der natiën (Jes. 61:1; Luk. 4:18; Openb. 22:2, Van Tichelen; Ezech. 47:12, LV). Dit is de „alles overtreffende weg” der liefde, namelijk, God lief te hebben met alles wat een mens bezit en zijn naaste lief te hebben gelijk zichzelf. — 1 Kor. 12:31–13:7, NW.
25. In welke opzichten zijn Jehova’s getuigen dus, zoals is bewezen, consequent?
25 Al het voorgaande is slechts een gedeeltelijk bericht van de zaak van Jehova’s getuigen, die zij voor commissies, overheidspersonen en rechtbanken hebben gebracht op welke krachtens de wet van het land de verantwoordelijkheid rust te beslissen of hun de rechten zullen worden toegekend welke worden gegeven aan personen die gewetensbezwaren tegen het verrichten van krijgsdienst hebben en aan bedienaren van het evangelie. Maar er is genoeg gezegd om zulke commissies en overheidspersonen en alle anderen te bewijzen dat Jehova’s getuigen consequent zijn in hun bewering. Zij zijn geen pacifisten, maar zij zijn op Schriftuurlijke gronden bedienaren van het evangelie en personen die gewetensbezwaren tegen het verrichten van krijgsdienst hebben. Daar Jehova’s getuigen dit standpunt hebben ingenomen, hebben de commissies kunnen zien dat zij neutraal staan tegenover deze wereld en dat zij Gods dienaren en geordineerde predikers van het goede nieuws van zijn door Christus geregeerde koninkrijk blijven die op grond van de Schrift en op grond van hun geweten bezwaren maken tegen deelneming aan wereldse oorlog in welke vorm ook.