Watchtower ONLINE LIBRARY
Watchtower
ONLINE LIBRARY
Nederlands
  • BIJBEL
  • PUBLICATIES
  • VERGADERINGEN
  • w65 1/10 blz. 606-608
  • Vragen van lezers

Voor dit gedeelte is geen video beschikbaar.

Helaas was er een fout bij het laden van de video.

  • Vragen van lezers
  • De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1965
  • Vergelijkbare artikelen
  • Vragen van lezers
    De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 2004
  • Het „meer van vuur” en het doel ervan
    De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1974
  • De kop van de Slang wordt verbrijzeld
    De Openbaring — Haar grootse climax is nabij!
  • De beproeving van de gehele mensheid na de duizend jaar
    Gods duizendjarige koninkrijk is nabij gekomen
Meer weergeven
De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1965
w65 1/10 blz. 606-608

Vragen van lezers

● Wat is de „laatste vijand” die vernietigd zal worden? Is het de dood, zoals in 1 Korinthiërs 15:26 wordt vermeld, of Satan, die na de duizendjarige regering van Christus in het „meer van vuur” zal worden geworpen? — G.S.

In 1 Korinthiërs 15:25, 26 (NW) schreef de apostel Paulus: „[Christus] moet als koning regeren totdat God alle vijanden onder zijn voeten heeft gelegd. Als laatste vijand wordt de dood tenietgedaan.” Welke dood had de apostel echter in gedachten?

Laten wij in de allereerste plaats opmerken dat deze vijand niet de „tweede dood”, waarvan in het boek Openbaring herhaaldelijk melding wordt gemaakt, zou kunnen zijn (2:11; 20:6, 14; 21:8, NW). Waarom niet? Omdat wij nergens lezen dat deze dood wordt vernietigd. Hoe zou dit ook kunnen, aangezien de eeuwige vernietiging of straf wordt bedoeld? Deze dood zal altijd blijven bestaan, en wel in twee opzichten. In de eerste plaats zal hij nooit worden vernietigd doordat hij nooit de doden zal teruggeven die zich erin bevinden. In de tweede plaats zal hij altijd blijven bestaan omdat, zou er iemand wanneer dan ook in de eeuwigheid tegen Jehovah opstaan (alhoewel dit zeer onwaarschijnlijk is), hij in het „meer van vuur”, de „tweede dood” geworpen zal worden. De „tweede dood” zal derhalve nooit degenen loslaten die zich erin bevinden en ook zal ze nooit machteloos worden wanneer sommigen het, wanneer dan ook in de eeuwigheid, zouden verdienen erin geworpen te worden.

De „tweede dood” zou bovendien nooit een vijand van de mensheid in het algemeen genoemd kunnen worden. Hij zal in werkelijkheid de vriend van de mensheid zijn, want hij zal de aarde bevrijden van allen die het niet verdienen te leven en die het leven voor anderen zuur zouden maken. Als Gods instrument bevat hij niet de onschuldigen, doch alleen maar degenen die de vernietiging verdienen.

De dood die aan Adams zonde is te wijten, is echter een vijand van het gehele menselijke geslacht (Rom. 5:12, NW). Het is derhalve betekenisvol te lezen dat Jehovah de plaats waar de door Herodes’ soldaten gedode jongetjes van Bethlehem en omliggende streken naar toe gingen, „het land van den vijand”, het „land” van de Adamitische dood, noemde (Jer. 31:15-17; Matth. 2:16-18, NW). Ja, de dood die aan Adam is te wijten, is tot op heden nog steeds de grootste vijand van de mensheid geweest. Hij eist nog steeds mensen op, ook degenen die rechtvaardig of edel zijn geweest, en hij heeft de mensheid onnoemelijk veel verdriet en lijden bezorgd. Wat is het een vreugde te weten dat hij zal worden vernietigd wanneer de woorden in vervulling gaan: „De dood en Hades werden in het meer van vuur geslingerd. Dit betekent de tweede dood; het meer van vuur”! — Openb. 20:14, NW.

Er zou gezegd kunnen worden dat de vernietiging van de Adamitische dood geleidelijk aan, als het ware trapsgewijze, geschiedt. In de eerste plaats zal de mensheid in de nieuwe ordening na Armageddon niet langer ten gevolge van Adams zonde sterven. Degenen die dan sterven, zullen onverbeterlijke zondaars zijn, en vergeleken met het eeuwige leven dat zij hadden kunnen ontvangen wanneer zij getrouw waren geweest, zullen zij sterven terwijl zij nog maar kinderen zijn, ook al zijn zij reeds honderd jaar oud (Jes. 65:20). Naarmate de opstanding voortgang vindt, zal bovendien de tijd aanbreken dat er zich niemand meer wegens Adamitische zonde en dood in Sjeool of Hades bevindt. De aan Adam te wijten dood zal evenwel pas volledig zijn vernietigd wanneer elk spoor van de Adamitische zonde van de mensheid is verwijderd en de mens de volmaaktheid bereikt. Zoals in 1 Korinthiërs 15:24-26 (NW) wordt uiteengezet, zal dit gebeuren nadat Christus „alle [tegen God gekante] regering en alle autoriteit en kracht heeft tenietgedaan”, maar het zal vóór het einde van zijn duizendjarige heerschappij tot stand gebracht worden. (Zie ook de voetnoten in de vertaling door H. Bakels en de Belg. PB.) Het zal gebeuren voordat hij „het koninkrijk aan zijn God en Vader overdraagt”.

Volgens Openbaring 20:7-10 (NW) zou Satan de Duivel na de duizendjarige regering van Christus echter uit de afgrond worden losgelaten, waarna hij zal proberen de aardbewoners, die allen tot een toestand van volmaaktheid zijn gebracht, te misleiden. Dan zullen allen die voor Satan zwichten, vernietigd worden en te zamen met Satan zelf in het meer van vuur of de „tweede dood” worden geworpen. Deze voorstelling van zaken schijnt in tegenspraak te zijn met de woorden van de apostel Paulus. Vergiste de apostel zich soms? Is de dood of is Satan de laatste vijand die vernietigd zal worden?

De geïnspireerde apostel Paulus vergiste zich niet. In 1 Korinthiërs 15:24-26 (NW) zette Paulus uiteen dat de Adamitische dood teniet gedaan zal worden nadat alle tegen God gekante regering en autoriteit en macht teniet zijn gedaan. Dat is waar. Wanneer de dood teniet wordt gedaan, zullen er nergens tegen God gekante regeringen, autoriteiten of machten werkzaam zijn. Hij zal de laatste van die vijanden vormen. De apostel besprak hier echter niet wat er na de duizendjarige regering van Christus zou gebeuren. Hij besprak niet het feit dat Satan dan uit zijn gevangenis zou worden losgelaten. Hij bezag de situatie zoals deze er zou uitzien wanneer de dood teniet gedaan zou worden. Hij besprak wat er gedurende het duizendjarige rijk zou gebeuren, niet de gebeurtenissen die zouden plaatsvinden nadat Christus het koninkrijk aan het einde van die tijd aan zijn Vader zou hebben overgedragen (Openb. 20:5, 7, NW). In het juiste verband gezien, bestaat er derhalve geen tegenstrijdigheid tussen de verklaringen van de apostel Paulus en de uitspraken die de apostel Johannes in de Openbaring heeft opgetekend.

● Wordt door het feit dat Judas 7 aantoont dat Sodom en Gomorra een „waarschuwend voorbeeld [werden] doordat ze de gerechtelijke straf van eeuwig vuur” ondergingen, te kennen gegeven dat het voor de inwoners van deze steden onmogelijk is een opstanding te ontvangen? — A.C., V.S.

Wanneer men alleen dat vers zou lezen, zonder datgene wat de rest van de bijbel over deze aangelegenheid heeft te zeggen, in aanmerking te nemen, zou men inderdaad een dergelijke conclusie kunnen trekken. In andere schriftplaatsen worden echter aanvullende feiten vermeld die niet genegeerd kunnen worden wanneer wij tot een juiste conclusie willen komen.

In Matthéüs 11:23 (NW) staat bijvoorbeeld: „Indien de krachtige werken die in [Kapérnaüm] zijn geschied, in Sodom waren geschied, zou het tot op de dag van vandaag zijn blijven bestaan.” Dit betekent vanzelfsprekend niet dat dezelfde personen die ten tijde van de vernietiging van Sodom in deze stad leefden, ruim negentienhonderd jaar lang tot de tijd dat Jezus die woorden sprak, in leven zouden zijn gebleven, maar dat de stad als een bewoonbare plaats zou zijn blijven bestaan.

In het volgende vers wordt als volgt naar de Oordeelsdag verwezen: „Daarom zeg ik u: Het zal voor het land van Sodom draaglijker zijn op de Oordeelsdag dan voor u” (Matth. 11:24, NW). Evenzo staan in Matthéüs 10:15 (NW) Jezus’ woorden opgetekend: „Voorwaar, ik zeg u: Het zal voor het land van Sodom en Gomorra draaglijker zijn op de Oordeelsdag dan voor die stad”, waarvan de inwoners de door Jezus’ discipelen gebrachte boodschap zouden verwerpen. Wilde het „voor het land van Sodom en Gomorra draaglijker zijn” dan voor anderen, dan zouden de vroegere bewoners van dat land op de Oordeelsdag aanwezig moeten zijn. Het letterlijke land, de grond, zal niet worden geoordeeld. Zoals in Openbaring 20 wordt aangetoond zullen uit de doden opgewekte personen „voor de troon” staan. Ook zullen zij niet als groepen, als vroegere bewoners van bepaalde landen, worden geoordeeld, maar zij worden „ieder afzonderlijk geoordeeld overeenkomstig hun daden” die zij gedurende de oordeelsperiode verrichten. Dit alles schijnt er dus op te wijzen dat degenen die in dat land woonden, opgewekt zullen worden. — Openb. 20:12, 13, NW.

Wat onderging dan „de gerechtelijke straf van eeuwig vuur”? Alhoewel het onomstotelijk vaststaat dat de inwoners van de steden werden vernietigd, werden klaarblijkelijk niet de mensen, maar de steden zelf voor eeuwig vernietigd. Ze zijn tot op deze dag niet meer herbouwd. J. P. Harland schreef de opmerkelijke woorden: „Zoals is aangetoond, bevonden Sodom, Gomorra, Adama en Zeboïm zich ongetwijfeld in het gebied dat thans door de wateren van het zuidelijke deel van de Dode Zee is bedekt.” — The Biblical Archaeologist Reader (1961), blz. 59; zie ook Jesaja 13:19, 20.

Wat de inwoners van Sodom en Gomorra is overkomen toen Jehovah vuur en zwavel op hen liet neerregenen, vormt voor allen een waarschuwing immoreel gedrag, zoals dit in die steden aan de dag werd gelegd, te vermijden.

● Wat voor soort van priester was Jethro, over wie in Exodus 3:1 wordt gesproken?

Zoals wij in Exodus 3:1 kunnen lezen, was Mozes gewoon „de kudde van zijn schoonvader Jethro, den priester van Midian, te hoeden”. Jethro was klaarblijkelijk de patriarchale leider van een stam Midianieten, en in overeenstemming met de gewoonte van die tijd droeg hij als zodanig de verantwoordelijkheid om hen in alle religieuze en wereldse aangelegenheden te leiden. Hoe zuiver de beoefening van hun religie was, wordt ons niet in de Schrift verteld. Wij dienen echter in gedachten te houden dat zij afstammelingen waren van Abraham en Ketura, de vrouw die hij enige tijd na de dood van Sara nam. In Mozes’ dagen zullen zij ongetwijfeld nog steeds herinneringen hebben gehad aan de zuivere aanbidding die Abraham zijn huisgezin altijd had opgelegd, de aanbidding van de ware God, Jehovah. In het verslag van Exodus 18:1-24 wordt dan ook te kennen gegeven dat Jethro een grote waardering had voor Jehovah als God, want hij zegent Jehovah, offert slachtoffers aan hem en eet, in gezelschap van Mozes en Aäron en de oudere mannen van Israël, brood voor zijn aangezicht. Meer dan dat, hij gaf Mozes een zeer goede raad met betrekking tot het aanstellen van „flinke, godvrezende, betrouwbare mannen, die winstbejag haten”, ten einde hem te helpen bij het rechtspreken onder het volk, en Mozes volgde deze raad onmiddellijk op. Jethro had zijn positie als priester op zijn hoogst óf op natuurlijke wijze van zijn voorvaders geërfd óf hij was er door zijn stam in aangesteld. Hij had dus niet een speciale aanstelling van God ontvangen.

    Nederlandse publicaties (1950-2025)
    Afmelden
    Inloggen
    • Nederlands
    • Delen
    • Instellingen
    • Copyright © 2025 Watch Tower Bible and Tract Society of Pennsylvania
    • Gebruiksvoorwaarden
    • Privacybeleid
    • Privacyinstellingen
    • JW.ORG
    • Inloggen
    Delen