Heerlijkheid — Wat is dit? Hoe is ze van invloed op mensen?
ALS u de woorden „heerlijkheid” of „glorie”, „glorierijk” of verwante termen hoort, welke gedachten komen er dan bij u op? Dit is iets wat bijbelonderzoekers moet interesseren, want vormen van het woord „heerlijkheid” of „glorie” komen meer dan 450 maal in de bijbel voor. Wat betekent heerlijkheid?
De bijbel maakt op enkele onderscheiden manieren melding van heerlijkheid. In de Hebreeuwse Geschriften is het woord in de oorspronkelijke taal dat het vaakst met heerlijkheid is vertaald, ka·bhodh. De fundamentele betekenis ervan is „gewicht, last”. Zo kan iemands heerlijkheid betrekking hebben op stoffelijke bezittingen, daar die iemand gewichtig of indrukwekkend doen lijken.
GODS HEERLIJKHEID
Vaak maakt de bijbel melding van heerlijkheid in verband met God. Over de betekenis ervan in deze gevallen vermeldt de Theological Dictionary of the New Testament: „Duidt ka·bhodh met betrekking tot de mens op dat wat hem indrukwekkend maakt en erkenning vraagt, hetzij in termen van stoffelijke bezittingen of uitnemendheid [waardigheid of belangrijkheid], met betrekking tot God slaat het op dat wat God indrukwekkend maakt tegenover de mens.”
In deze zin maakt de onmetelijke reeks hemellichamen in ons universum „de heerlijkheid van God bekend” (Ps. 19:1). Vreesaanjagende manifestaties, waaronder „een verterend vuur”, waren een teken van „Jehovah’s heerlijkheid” op de berg Sinaï toen de Mozaïsche wet werd gegeven (Ex. 24:16-18). De Schrift vermeldt ook dat „Christus door middel van de heerlijkheid [do’xa, het Griekse equivalent van ka·bhodh] van de Vader uit de doden werd opgewekt” (Rom. 6:4). In al deze gevallen betekent heerlijkheid een indrukwekkend bewijs van Gods alvermogende macht.
Nog een betekenis van heerlijkheid komt in Lukas 2:9 voor: „Plotseling stond Jehovah’s engel bij hen, en Jehovah’s heerlijkheid omscheen hen, en zij werden zeer bevreesd.” In dit geval betekent heerlijkheid „schittering”, „pracht”. In dezelfde geest spreekt de bijbel over de heerlijkheid van de zon, de maan en de sterren. — 1 Kor. 15:40, 41.
HEERLIJKHEID EN JEZUS CHRISTUS
Het Woord van God maakt vele malen melding van heerlijkheid in verband met Jezus Christus. Over Jezus’ eerste wonder vermeldt de bijbel: „Hij maakte zijn heerlijkheid openbaar” (Joh. 2:11). In dit geval was de heerlijkheid een teken van de wonderbaarlijke macht waardoor Jezus als de beloofde Messías werd geïdentificeerd.
Jezus gebruikte de uitdrukking in een andere betekenis toen hij tot God bad: „Daarom Vader, verheerlijk gij nu mij naast uzelf met de heerlijkheid die ik naast u had voordat de wereld was” (Joh. 17:5). Hier verwijst Jezus naar de verheven positie die hij in de hemel genoot voordat hij naar de aarde kwam. In antwoord op dat gebed heeft God „zijn Dienstknecht, Jezus, verheerlijkt” door hem uit de doden op te wekken en hem naar de hemel terug te halen (Hand. 3:13-15). Jezus zou echter een nog grotere verheerlijking ondergaan.
Lukas’ verslag van Jezus’ transfiguratie luidt: „Terwijl hij bad, werd het aanzien van zijn aangezicht anders en zijn kleding werd glinsterend wit. En zie! twee mannen waren met hem in gesprek, het waren Mozes en Elia. Dezen verschenen met heerlijkheid en spraken over zijn heengaan, dat hij te Jeruzalem moest vervullen. Petrus nu en degenen die met hem waren, waren door slaap overmand; maar toen zij klaar wakker waren geworden, zagen zij zijn heerlijkheid” (Luk. 9:29-32). De apostel Petrus verklaart dat dit visioen te maken had met een opmerkelijke heerlijkheid of koninklijke „luister”, die Jezus bij zijn onzichtbare „tegenwoordigheid” in Koninkrijksmacht zou ontvangen. — 2 Petr. 1:16.
Er is echter nog een manier waarop Jezus Christus blijk zal geven van heerlijkheid. De bijbel voorzegt voor het geslacht dat tijdens Jezus’ tegenwoordigheid leeft, een „grote verdrukking” die gekenmerkt zal worden door een ontzagwekkende tentoonspreiding van „de heerlijkheid van zijn sterkte, wanneer hij komt om verheerlijkt te worden in verband met zijn heiligen”. — Matth. 24:21, 22; 2 Thess. 1:9, 10.
HEERLIJKHEID DIE VAN INVLOED IS OP DE MENSHEID
De Schrift maakt melding van heerlijkheid als iets wat verband houdt met de mensheid. Merk bijvoorbeeld eens op wat de apostel Paulus in Romeinen 3:23 schrijft: „Allen hebben gezondigd en bereiken niet de heerlijkheid Gods.” Hoe is die situatie ontstaan?
Gods Woord vertelt dat het eerste mensenpaar, Adam en Eva, Gods gebod om niet van de vrucht van de boom der kennis van goed en kwaad te eten, overtrad (Gen. 2:15-17; 3:1-6). Hierdoor bleven zij in gebreke in juiste mate de volmaakte eigenschappen van God te weerspiegelen, naar wiens beeld de mens was geschapen (Gen. 1:26, 27). Daar Adams gehele nageslacht zonde en het gevolg ervan, de dood, erft, blijft elk lid van de menselijke familie in gebreke Gods heerlijkheid op juiste wijze te weerspiegelen. — Rom. 5:12; 6:23.
Om het mensengeslacht tot volmaaktheid terug te brengen, heeft God zich voorgenomen bepaalde leden van de mensheid met hemelse heerlijkheid te zegenen (Rom. 8:18, 19). Volgens de bijbel zal de Schepper 144.000 personen die als mensen op aarde hebben geleefd, in de hemel opnemen (Openb. 14:1-5). Te zamen met Christus Jezus zullen zij een hemels Koninkrijkslichaam vormen dat over de aarde zal regeren. — Openb. 5:9, 10.
UW GEDRAG EN GODS HEERLIJKHEID
Hoe dienen christenen zich te gedragen, in afwachting van toekomstige zegeningen hetzij in de hemel of op aarde? In dit opzicht geeft de geïnspireerde bijbelschrijver de raad: „Hetzij gij daarom eet of drinkt of iets anders doet, doet alle dingen tot Gods heerlijkheid” (1 Kor. 10:31). In dit geval wordt heerlijkheid openbaar gemaakt door de eer of lof die mensen aan God geven. Aantonend dat het gedrag van een christen in dit opzicht werkelijk betekenisvol is, zei Jezus: „Laat . . . uw licht voor de mensen schijnen, opdat zij uw voortreffelijke werken mogen zien en uw Vader, die in de hemelen is, heerlijkheid geven.” — Matth. 5:16.
Er is echter een soort van heerlijkheid die ware aanbidders van God wensen te vermijden. Hoe dat zo? Let eens op wat de apostel Johannes over Jezus schreef: „Toch stelden zelfs velen van de regeerders werkelijk geloof in hem, maar vanwege de Farizeeën beleden zij hem niet, om niet uit de synagoge te worden geworpen; want zij hadden de heerlijkheid der mensen zelfs nog meer lief dan de heerlijkheid van God” (Joh. 12:42, 43). Christenen, en vooral opzieners en degenen die een dergelijk ambt ’trachten te verkrijgen’, dienen ervoor op hun hoede te zijn niet de toejuichingen van mensen na te streven (1 Tim. 3:1). In plaats daarvan dienen zij het volmaakte voorbeeld van Jezus na te volgen, die zei: „Ik neem geen heerlijkheid van mensen aan.” — Joh. 5:41; 1 Thess. 2:5, 6.
„VAN HEERLIJKHEID TOT HEERLIJKHEID”
De Schrift dringt er bij aanbidders van God op aan, voortdurend vorderingen te maken in het weerspiegelen van Gods heerlijkheid. In verband hiermee verwees Paulus naar Mozes’ ervaring toen deze van de berg Sinaï afdaalde na voor de tweede keer twee stenen tafelen met daarin de Tien Geboden gegrift, te hebben ontvangen. Bij die gelegenheid zond het gezicht van Mozes stralen van zo’n schitterende heerlijkheid uit, dat Mozes zijn gezicht moest sluieren als hij tot de Israëlieten sprak (Ex. 34:29-35). Paulus redeneert: „Indien . . . het reglement dat de dood toedient en dat met letters in stenen werd gegrift, in heerlijkheid tot stand kwam, zodat de zonen van Israël niet oplettend naar het aangezicht van Mozes konden kijken wegens de heerlijkheid van zijn aangezicht, een heerlijkheid die weggedaan zou worden, waarom zou het toedienen van de geest dan niet veelmeer met heerlijkheid zijn? Want indien het reglement dat veroordeling toediende, heerlijk was, veelmeer is het toedienen van rechtvaardigheid overvloedig met heerlijkheid.” — 2 Kor. 3:7-9.
In tegenstelling tot de letterlijke heerlijkheid waarmee het geven van het Mozaïsche wetsreglement gepaard ging, moeten de 144.000 die in een door Jeremia voorzegd „nieuw verbond” zijn opgenomen, een geestelijke heerlijkheid uitstralen die op ongekende wijze de eigenschappen van Gods persoonlijkheid weerspiegelt (Jer. 31:31-34). Daar het nieuwe verbond zowel in „vergeving van zonden” als in een „koninklijke priesterschap” tot zegen van de gehele mensheid voorziet, gaat het qua voordelen het Wetsverbond ver te boven (Hand. 5:31; 1 Petr. 2:9; Ex. 19:5, 6). Bovendien aanbidden degenen die in het nieuwe verbond zijn opgenomen, God „met geest” (Joh. 4:23, 24). Dat wil zeggen dat hun aanbidding vurig is, aangedreven van binnenuit en niet door een geschreven wetgeving (2 Kor. 3:3). Hier manifesteert zich inderdaad een superieure heerlijkheid of uiting van Gods volmaakte persoonlijkheid.
De handelwijze van Mozes, die zijn gezicht sluierde, tegenover de activiteiten van christenen in het „nieuwe verbond” stellend, schrijft Paulus: „En wij allen worden, terwijl wij met ongesluierde aangezichten de heerlijkheid van Jehovah gelijk spiegels weerkaatsen, van heerlijkheid tot heerlijkheid in hetzelfde beeld veranderd, precies zoals het door Jehovah, de Geest, wordt gedaan.” — 2 Kor. 3:18.
Christenen moeten steeds vorderingen maken in het weerspiegelen van Gods heerlijkheid. Een belangrijke manier waarop dit gebeurt, is door vrijmoedig te spreken over Gods voornemen om de gehele mensheid te zegenen door bemiddeling van de hemelse koninklijke priesterschap. Ook slaan zij acht op de bijbelse raad: „Bekleedt u met de nieuwe persoonlijkheid, die door middel van nauwkeurige kennis wordt vernieuwd naar het beeld van Degene die ze schiep” (Kol. 3:10). Wanneer aanbidders van God zich ijverig bezighouden met de prediking van Gods voornemen en daarbij ook hun leven progressief in overeenstemming brengen met bijbelse beginselen, gaan zij aldus voort „van heerlijkheid tot heerlijkheid”, en vergroten zij hun verheerlijking van God.
Ziet u uit naar de tijd dat God de mensheid zal terugbrengen tot menselijke volmaaktheid, waarin zij wèl ’de heerlijkheid Gods bereiken’? (Rom. 3:23) Zo ja, doet u dan alles wat in uw vermogen ligt om nu Gods heerlijkheid te weerspiegelen door een voortreffelijk gedrag dat in overeenstemming is met bijbelse beginselen.