De mensenwereld redden door bloed
„’Bloed van het verbond’, dat ten behoeve van velen vergoten zal worden tot vergeving van zonden.” — Matth. 26:28.
1. Wie heeft als eerste de woorden gesproken „Het leven van het lichaam is in het bloed”?
„HET leven van het lichaam is in het bloed.” Wie heeft deze woorden het eerst gesproken? Het was niet Hippokrates, de Griekse filosoof en geneesheer uit de vijfde eeuw vóór onze gewone tijdrekening, die de Winkler Prins „de vader van de geneeskunde” noemt. Noch was het Mohammed, de profeet van de Islam die in de zevende eeuw van onze gewone tijdrekening leefde, en die het een en ander over eten heeft gezegd.a Noch was het Mozes, de Hebreeuwse profeet uit de zestiende en vijftiende eeuw vóór onze gewone tijdrekening. Het was niemand anders dan de Schenker van het leven zelf, de Schepper van het bloed van de mens en Degene die in dat bloed leven gelegd heeft. Hijzelf heeft dit gezegd, meer dan duizend jaar voordat Hippokrates op het eiland Kos werd geboren.
2, 3. Waarom was het passend dat hij die woorden sprak, en aan wie heeft hij ze gedicteerd?
2 Hoe passend was het dat de Schepper van deze rode levensstroom van de mensheid een dergelijke wetenschappelijk juiste verklaring deed! De profeet Mozes schreef deze verklaring alleen maar neer, zoals God hem die in het jaar 1512 v.G.T. in de wildernis van Sinaï, in Arabië, dicteerde. In het derde boek van Mozes, of Leviticus zoals het ook wordt genoemd, zegt het verslag (volgens De Katholieke Bijbel):
3 „Jahve sprak tot Mozes en zeide: ’Spreek . . . want het leven van het lichaam is in het bloed. Ik heb het u alleen voor het altaar gegeven om u daardoor verzoening te bewerken, want het bloed bewerkt verzoening door zijn leven.’” — Lev. 17:1, 2, 11.
4. Tot hoever terug in de oudheid werden de levengevende eigenschappen van bloed erkend, zoals door welke gewoonte wordt aangetoond, en werd deze gewoonte door God opgemerkt?
4 Wie zal de goddelijke verklaring willen betwisten dat er in deze uiterst belangrijke vloeistof in ons menselijk lichaam leven schuilt? Dat zal niemand met succes kunnen. Dat is de reden waarom deze kostbare stroom, zoals de medici hebben vastgesteld, gewoonlijk elke drieëntwintig seconden één keer door ons lichaam stroomt om bestanddelen die het leven in stand houden naar de verschillende lichaamsweefsels te voeren. De levengevende eigenschappen van deze vloeistof die in onze slagaderen, aderen en haarvaten stroomt, werden reeds vroeg ingezien, want er wordt ons meegedeeld dat „transfusie van bloed reeds helemaal uit de tijd van de oude Egyptenaren dateert”. Als een dergelijke gewoonte daar in Egypte gevolgd werd ten tijde dat de profeet Mozes in 1513 v.G.T. zijn volk uit het land Egypte uitleidde, is dit zeker niet aan de aandacht van de God van Mozes ontsnapt. Het is dan ook heel wel mogelijk dat God deze Egyptische gewoonte in gedachten had toen hij het volk van Mozes zijn wet betreffende bloed gaf en daarom te kennen gaf op welke juiste wijze men zich ervan diende te ontdoen. — The Encyclopedia Americana, Deel 4, blz. 113, uitgave van 1929.
5, 6. (a) Hoe wordt in het verslag van de moord op Abel het verband getoond tussen bloed en leven? (b) Wie heeft deze misdaad, die verband hield met religie, vele malen herhaald, en hoe wordt dit in het laatste boek van de bijbel getoond?
5 De levengevende, levenonderhoudende eigenschap die een rol speelt in deze zaak, werd door de bijbelschrijvers, van de eerste (Mozes) af tot aan de laatste (de apostel Johannes) toe, duidelijk ingezien. Daarom werd er van degene die iemands leven op onwettige wijze had genomen, gezegd dat hij diens bloed had vergoten, omdat daarin het leven zetelt. Neem bijvoorbeeld eens de moord op de godvrezende Abel door zijn jaloerse broer Kaïn. Toen God Kaïn, die probeerde zijn misdaad te verbergen, als de moordenaar aanwees, zei hij tot hem: „Wat hebt gij gedaan? Hoor, het bloed van uw broeder roept tot Mij van den aardbodem” (Gen. 4:10). Die misdaad, welke in verband met de zaak van religie of de juiste vorm van aanbidding van God werd gepleegd, is door het wereldrijk van valse religie, dat door de apostel Johannes Babylon de Grote wordt genoemd, miljoenen keren nagebootst. Het laatste boek van de bijbel laat zien hoe dit reeds lang bestaande rijk van valse religie ervoor verantwoordelijk is dat er over de gehele wereld in naam van de godsdienst vele mensenlevens genomen zijn, daar dit religieuze rijk hiervan wordt afgeschilderd als een immorele vrouw van wie wordt gezegd:
6 „Op haar voorhoofd was een naam geschreven, een mysterie: ’Babylon de Grote, de moeder van de hoeren en van de walgelijkheden der aarde.’ En ik zag dat de vrouw dronken was van het bloed der heiligen en van het bloed van de getuigen van Jezus.” „Ja, in haar werd het bloed gevonden van profeten en van heiligen en van allen die op de aarde geslacht zijn.” — Openb. 17:1-6; 18:24.
7. Waarom kan er van Babylon de Grote worden gezegd dat zij kannibaals is, en welke vraag rijst er doordat zij zoveel mensenlevens heeft geofferd?
7 Deze profetische afschildering laat zien dat deze symbolische vrouw Babylon de Grote kannibaals is, daar er van haar wordt gezegd dat zij „dronken” is van menselijk bloed. En toch beweert de Babylonische wereldreligie dat ze zich ten doel stelt het leven van de mensen tot in alle eeuwigheid te redden. Maar heeft Gods Woord het beeld van het kannibaalse Babylon de Grote niet overdreven? Absoluut niet, als iemand eerlijk overdenkt hoeveel mensenlevens er in de naam van religie zijn geofferd, terwijl zelfs Gods naam op aanmatigende wijze met een dergelijk doodaanbrengend gedrag werd verbonden. Wij stellen daarom de vraag: Zal God de religie nooit ter verantwoording roepen voor al dit bloedvergieten?
8. (a) Hoe zou menselijk bloed, daar het verband houdt met leven, redelijkerwijs met nut gebruikt kunnen worden? (b) In welk opzicht geeft Lukas een aanmaning tot voorzichtigheid betreffende de medische stand?
8 Zowel in de bijbel als in de wereld wordt bloed in verband gebracht met leven en wordt het gebruikt om leven af te beelden. Omdat het zelfs in Gods ogen deze hoedanigheid en waarde heeft, zou menselijk bloed redelijkerwijs gebruikt kunnen worden om anderen, ja, zelfs de hele wereld, leven te schenken. Hoe dient dit evenwel te geschieden? Wie zal het op deze wijze doen? Naar de mening van vele mensen in deze tijd zijn de volgelingen van Hippokrates, die de zogenoemde „eed van Hippokrates”b afleggen, degenen die dit zullen doen, en wel door de toepassing van allerlei moderne, bij hun beroep behorende technieken, waarbij zij zelfs het „levensvocht” rechtstreeks in het lichaam van een patiënt spuiten. Door dit vertrouwen in de op moderne wijze onderwezen beroepsmedici wordt de in de bijbel opgetekende aanmaning tot voorzichtigheid genegeerd. Deze wordt beschreven in een geval dat zich negentien eeuwen geleden voordeed en dat werd aangehaald door een arts, een bijbelschrijver genaamd Lukas, die door de christelijke apostel Paulus „Lukas, de geliefde geneesheer” wordt genoemd (Kol. 4:14). Lukas beschrijft dit als het geval van een „vrouw die al twaalf jaar aan een bloedvloeiing leed en bij niemand genezing had kunnen vinden”. — Luk. 8:43-48.
9. Wat heeft Markus over dit zelfde geval te zeggen?
9 Een vollediger beschrijving van dit zelfde geval wordt door Lukas’ vriend Markus gegeven, die schrijft: „Nu was er een vrouw die al twaalf jaar aan een bloedvloeiing leed, en vele geneesheren hadden haar veel pijn bezorgd en zij had haar hele vermogen uitgegeven, maar zonder er baat bij te vinden; het was eerder nog erger met haar geworden.” Markus en de arts Lukas berichten echter hoe deze radeloze vrouw op wonderbare wijze werd genezen door slechts het bovenkleed van de grote Geneesheer, Jezus Christus, aan de achterzijde aan te raken. Markus vertelt: „Onmiddellijk droogde de bron van haar bloed op en werd zij in haar lichaam gewaar dat zij van de ernstige ziekte was genezen.” — Mark. 5:25-34.
„LEVENREDDENDE ARTSEN”
10. Hoe liet de in 1965 gedane verklaring van het Brits Medisch Genootschap zien dat dit genootschap Gods wet betreffende bloed als doodaanbrengend beschouwde?
10 Tegenwoordig verspreidt de openbare pers echter het idee dat Gods wet betreffende bloed doodaanbrengend is en spreekt ze over moderne geneesheren als „levenreddende artsen”. De Londense Daily Herald, gedateerd 26 februari 1965, zegt betreffende het Brits Medisch Genootschap: „Het genootschap zei dat een dokter de ’primaire taak’ heeft het leven van een patiënt te redden. Iedere dokter die met gerechtelijke maatregelen wordt geconfronteerd omdat hij een leven tracht te redden door tegen de wensen van ouders in te handelen, kan op de steun van het genootschap rekenen.”
11. Hoe vergelijken vele medici Gods wet in de bijbel met de moderne medische wetenschap, en hoe denken evolutionisten over bloed?
11 Begroet als redders van het leven en doordrongen van de taak die zij beroepshalve op zich hebben genomen om het tegenwoordige leven van andere menselijke schepselen te redden, denken de meesten van deze mensen dat de vooruitgang van de moderne medische wetenschap Gods in de bijbel opgetekende wet wegens haar ouderdom uit de tijd, onwetenschappelijk en krachteloos heeft gemaakt. „Kijk eens”, zeggen zij, „het schrijven van de bijbel werd negentienhonderd jaar geleden voltooid. Wat wisten nu die bijbelschrijvers over de medische wetenschap vergeleken bij onze kennis van tegenwoordig, de wijze waarop wij technologie en geneeskunde laten samenwerken om mensenlevens te redden?” Als zij evolutionisten zijn, die dat wat de bijbel over schepping leert, verwerpen en gretig de evolutietheorie aangrijpen, hebben zij geen respect voor Gods wet maar stellen zij hun eigen medische ethiek vast. Naar hun mening is bloed geleidelijk aan ontstaan; het werd niet door de Schepper van de mens geschapen.
12. Welke mening zijn anderen met betrekking tot bloed toegedaan, en waarop is hun mening gebaseerd?
12 Vrije mensen hebben echter het recht er een mening op na te houden en deze ook te uiten. Er zijn personen die de mening zijn toegedaan dat bloed niet het voortbrengsel is van een onpersoonlijke, blinde, hersenloze, toevallige evolutie, maar het onvergelijkelijke werk is van een Almachtige God. Hun mening is in werkelijkheid een zeer juiste en logische gevolgtrekking die gebaseerd is op onweerlegbare feiten. Wij denken aan een artikel dat vóór de bloedige Eerste Wereldoorlog door de arts W.H. Thomson werd geschreven, die jarenlang intensief met ziekenhuizen in de stad New York verbonden is geweest. Zoals in de New York Times werd gepubliceerd, zei dokter Thomson in dit artikel:
13, 14. (a) Welk feit omtrent de hemoglobine in ons bloed toont aan of een molecule ervan bij toeval zou kunnen ontstaan? (b) Waardoor wordt de ingewikkeldheid van hemoglobine in de schaduw gesteld, en wat ontdekt de hedendaagse wetenschap met betrekking tot het probleem van het ontstaan van het leven?
13 Maar elk dier op deze aarde dat rood bloed heeft, moet, ten einde te kunnen leven, in zijn bloedcellen de duidelijk omschreven stof hebben die hemoglobine wordt genoemd. Nu moet een molecule hemoglobine in de juiste verhouding het volgende aantal verschillende atomen bevatten, namelijk 1130 atomen waterstof en 712 atomen koolstof, 214 stikstof-, 245 zuurstof- en 2 zwavelatomen en 1 atoom ijzer, of in totaal 2304 atomen. Als bovendien het ene atoom ijzer, dat in zo’n bijzondere verhouding staat tot de rest, (’ingesloten’ noemen sommige fysiologen het), eruit gelaten zou worden, zou het dier noch zuurstof kunnen opnemen noch koolzuur kunnen afgeven; met andere woorden, het zou niet kunnen ademen. Ik heb eens aan een bekend fysiologisch scheikundige, die zelf van Duitse afkomst was en in Duitsland was opgeleid, gevraagd, hoe deze atomen bij toeval in een molecule hemoglobine te zamen zouden kunnen komen. Zijn korte antwoord luidde: ’Onmogelijk.’
14 De ingewikkeldheid van hemoglobine wordt echter nog in de schaduw gesteld door de chemische stoffen die tijdens scheikundige onderzoekingen naar de werkzaamheid van onvatbaarheid tegen infectieziekten, zijn ontdekt. . . . De hedendaagse wetenschap ontdekt nu dat het probleem van het ontstaan van het leven steeds ondoorgrondelijker wordt naarmate de onderzoekingen over dat onderwerp vorderingen maken.” — The Watch Tower van 1 juli 1911, blz. 198, 199.
15. Hoe wordt de theorie dat bloed het produkt van evolutie is, op overtuigende wijze uitgeschakeld?
15 Alleen al door de aard en de samenstelling van het bloed en het wonderbare feit dat het de drager van het leven is, wordt de mogelijkheid dat het het produkt van een levenloze, hersenloze, doelloze evolutie is, uitgesloten. Deze eigenschappen van het bloed duiden op een bijzonder overtuigende wijze op de scheppende activiteit van een levende, intelligente, bouwende, doelbewuste God, de Maker van de mens.
16. (a) Welk feit omtrent de rode bloedlichaampjes bewijst dat er een Schepper moet zijn? (b) Hoe vroeg in de geschiedenis sprak God reeds over bloed, en hoe vaak spreekt hij erover?
16 Neem alleen al eens de vorm en de functionele verrichtingen van de rode bloedlichaampjes in aanmerking. Slechts een in wiskundig opzicht hoog ontwikkeld brein zou ze hebben kunnen ontwerpen en op hun plaats kunnen stellen. Elk van de dertig biljoen rode bloedlichaampjes die zich in de aderen van de gemiddelde mens bevinden, vormt dus een onweerlegbaar argument en bewijs dat er een Schepper is, die ook de Maker van de mens is. Beter dan de meest ontwikkelde beoefenaar van de medische wetenschap is hij op de hoogte van de dringende noodzaak, de eigenschappen en het doel van deze rode levensvloeistof. Ja, meer dan achtenvijftighonderd jaar voordat de hoogleraar in de medicijnen aan de universiteit van Chicago in het jaar 1918 voor de eerste maal opgeslagen bloed voor het toepassen van transfusies gebruikte, sprak God reeds over bloed tot de eerste mens die geboren was, namelijk Kaïn, nadat hij in het geheim zijn jongere broer Abel had doodgeslagen (Gen. 4:10, 11). Van die tijd af heeft God veel over bloed te vertellen gehad. In zijn geschreven Woord, dat van Genesis tot Openbaring uit zesenzestig boeken en 1189 hoofdstukken bestaat, wordt zelfs 447 maal over bloed gesproken (volgens de Authorized Version).c
17. (a) Wie moet de grootste Geneesheer van allen zijn, zoals door Jezus Christus werd geïllustreerd? (b) Hoe spreekt hij thans met autoriteit tot ons?
17 Daar God zijn Zoon, Jezus Christus, de kracht heeft gegeven om wonderen van genezing te verrichten — niet door middel van geneesmiddelen of chirurgische operaties, maar ogenblikkelijk, door chronische bloedvloeiingen te doen ophouden, de blinden het gezicht terug te geven, de doven te laten horen en de stommen te laten spreken, de kreupelen te herstellen, de melaatsen te genezen en zelfs de doden op te wekken en hun het verstand terug te geven — is God, de Schepper, de grootste Geneesheer van allen. Hij weet meer van het menselijk lichaam en de samenstelling ervan en hoe het te genezen en te herstellen en nieuw leven in te blazen, dan de hoogst ontwikkelde medicus van tegenwoordig. Hij is de onfeilbare, absolute Autoriteit op dit gebied. Laat Hem spreken! Luister naar Hem! Wanneer Hij spreekt, kunnen wij er allen van leren en voordeel van trekken. Hij spreekt tegenwoordig tot ons door middel van zijn geïnspireerde, onveranderlijke, geschreven Woord. Wat heeft dit Woord te zeggen?
18. Waarom bestond er in de hof van Eden geen noodzaak van een goddelijke wet die het eten van bloed verbood?
18 De mensheid eet om in leven te blijven. Hoe lang is de mensheid er dan al door God de Schepper toe gemachtigd het vlees van dieren te eten? Niet vanaf de schepping van de eerste mens, maar gedurende de laatste 4336 jaar van ’s mensen bestaan. In de paradijshof van Eden werden de volmaakte man en vrouw ertoe gemachtigd vruchten, noten en eetbare gewassen van de grond te eten en daarvan te leven (Gen. 1:29, 30). Er bestond dus nog geen noodzaak van een wet op het zich onthouden van het bloed van dieren.
19. (a) Gaf God Adam, toen hij hem uit de Hof verdreef, het recht bloed te eten? (b) Waardoor wordt aangetoond of Abel het bloed van geslachte offerdieren dronk?
19 Zelfs toen God de eerste mensen uit de hof van Eden verdreef, omdat zij op opstandige wijze tegen Hem hadden gezondigd door van de verboden vrucht te eten, zei God niet dat de mens van toen af aan het vlees van dieren zou eten. God zei tot de man: „Gij zult het gewas des velds eten; in het zweet uws aanschijns zult gij brood eten, totdat gij tot den aardbodem wederkeert, omdat gij daaruit [niet door een proces van evolutie uit een of ander lager dier] genomen zijt; want stof zijt gij en tot stof zult gij wederkeren” (Gen. 3:18, 19). Toen Adams tweede zoon Abel jaren later enkele schapen als een slachtoffer aan Jehovah God aanbood, werd het bloed van dergelijke geslachte offerdieren vergóten, maar Abel dronk het bloed niet. God aanvaardde zijn slachtoffer daarom. — Gen. 4:3-11.
GODDELIJKE WET WELKE HET ETEN ERVAN VERBIEDT
20. Wat deed Noach onmiddellijk nadat hij uit de ark gekomen was?
20 Meer dan vijftienhonderd jaar later, in de dagen van de godvrezende Noach en zijn drie gehuwde zonen, kwam de grote zondvloed. Gedurende ten minste honderd tachtig dagen waren de aarde en de bergen volledig door de wateren van de vloed overdekt (Gen. 7:11 tot 8:5). Toen de acht menselijke overlevenden van de zondvloed maanden later uit de ark, die de vloed had doorstaan, te voorschijn kwamen, offerde Noach onmiddellijk een slachtoffer uit al de reine dieren en vogels aan Jehovah God. Maar Noach en zijn gezinsleden dronken niets van het bloed van de geslachte offerdieren, noch aten zij zelfs iets van hun vlees.
21. Welke wet werd toen door God ingesteld en aan Noach bekendgemaakt?
21 Dit behaagde God. Hij zegende hen en zei hun de gehele aarde met hun nageslacht te vervullen. Net als destijds met Adam en Eva in Eden, stelde God toen een wet in met betrekking tot het voedsel van de gehele toekomstige menselijke familie, met inbegrip van ons in deze tijd. Hij zei: „Alles wat zich roert, wat leeft, zal u tot spijze zijn; Ik heb het u alles gegeven evenals het groene kruid. Alleen vlees met zijn ziel, zijn bloed, zult gij niet eten. En waarlijk, Ik zal uw eigen bloed eisen; van al het gedierte zal Ik het eisen” (Gen. 8:18 tot 9:5). Hierna verscheen de eerste regenboog, en God sloot een eeuwigdurend verbond dat hij nooit meer een wereldomvattende vloed over de mensheid zou brengen. — Gen. 9:8-17.
22. (a) Hoe blijkt dus duidelijk dat Gods wet waarin het eten van bloed werd verboden, niet van kracht werd door middel van de Wet van Mozes? (b) Waarom is Gods wet betreffende bloed zelfs sinds 33 G.T. nog steeds op ons allemaal van toepassing?
22 Er waren toen geen Hebreeën, geen Israëlieten en geen joden en er was geen besnijdenis. Alleen de voorvaders van de Semitische, de Jafethitische en de Chamitische tak van de huidige menselijke familie waren toen op aarde. Dat was in het jaar 2369 v.G.T., of achthonderd zesenvijftig jaar voordat Jehovah God de wet, met inbegrip van de Tien Geboden, aan de profeet Mozes gaf om deze aan de natie Israël mee te delen. Daarom kwam Gods wet die het verbood dierlijk bloed in ons lichaam op te nemen, niet tot bestaan door middel van de goddelijke wet die in 1513 v.G.T. door bemiddeling van Mozes werd gegeven. Dit overtuigt ons ervan dat Gods wet ten aanzien van deze levensbelangrijke zaak niet tot de Hebreeën, Israëlieten of joden beperkt was of is. Deze speciale wet hield niet op te bestaan of hield niet op van kracht te zijn in het jaar 33 van onze gewone tijdrekening, toen God de Wet van Mozes aan de martelpaal van Jezus Christus nagelde en deze teniet deed (Kol. 2:13, 14; Ef. 2:13-15). Die wet uit Noachs tijd is nog steeds van toepassing op de gehele mensheid, net zo zeker als de hele mensheid nog steeds het vlees van dieren en vogels eet en net zo zeker als de mensheid er niet in is geslaagd naar de hof van Eden terug te keren en zich weer aan een uitsluitend vegetarisch dieet te houden. — Gen. 1:29, 30; 2:15-17.
23, 24. (a) Wat adviseerde de discipel Jakobus, waardoor werd aangetoond dat de apostolische christenen zich nog steeds aan Gods aan Noach gegeven wet hielden? (b) Hoe liet de manier waarop het besluit was opgesteld, zien welke rol de heilige geest hierin speelde?
23 Ja, zowel christenen als joden, zowel niet-christenen als niet-joden, staan onder deze wet betreffende het eten van dierlijk voedsel, zoals die na de vloed aan onze gemeenschappelijke voorvader Noach werd gegeven. De apostolische christenen uit de eerste eeuw van onze gewone tijdrekening erkenden dit feit en hielden zich eraan. Zestien jaar nadat de Wet van Mozes figuurlijk gesproken aan de paal was genageld waaraan Christus was gestorven, als gevolg waarvan ze was vervuld en teniet gedaan, adviseerde de christelijke discipel Jakobus de raad aan apostelen en andere oudere broeders in Jeruzalem, om aan de niet-joodse christenen te schrijven dat zij zich moesten „onthouden van dingen die door afgoden zijn bezoedeld en van hoererij en van het verstikte en van bloed”. Dit advies zich te onthouden van „wat door verstikking gedood is, en van bloed” (LV) was niet alleen maar het idee van de discipel Jakobus, maar werd eveneens door Gods heilige geest ingegeven. Op dit ernstige feit werd de nadruk gelegd door de wijze waarop het officiële besluit betreffende de niet-joodse christenen werd gesteld. Het luidde als volgt:
24 De apostelen en de oudere broeders aan de broeders . . . die uit de natiën zijn: Gegroet! . . . Want het heeft de heilige geest en ons goedgedacht ulieden geen verdere last toe te voegen dan deze noodzakelijke dingen: u te onthouden van dingen die aan afgoden ten slachtoffer zijn gebracht en van bloed en van al wat verstikt is en van hoererij. Indien gij u nauwlettend voor deze dingen wacht, zult gij voorspoedig zijn. Wij wensen u een goede gezondheid toe!” — Hand. 15:19-29.
25. (a) Hoe lang hebben ware christenen zich volgens de geschiedenis aan dat besluit van Jeruzalem gehouden? (b) Waarom houden Jehovah’s getuigen van thans zich eraan?
25 Jaren later, na de derde zendingsreis van de apostel Paulus, sprak de discipel Jakobus er met hem over dat dit zelfde besluit van de raad in Jeruzalem nog steeds van kracht was voor niet-joodse christenen (Hand. 21:18-26). Volgens vroege schrijvers van religieuze geschriften uit de eerste drie eeuwen, werd dit geïnspireerde besluit tegen het in het lichaam opnemen van bloed, eeuwen nadat het bekendgemaakt was, nog steeds door christenen onderhouden. In het bijzonder sinds de dagen van de rooms-katholieke heilige genaamd Augustinus, is de christenheid ermee gestopt dit geïnspireerde besluit na te leven, en de medische stand van de christenheid heeft het genegeerd en gezegd dat het niet bindend is voor christenen.d Maar wie heeft een eind gemaakt aan dit besluit? God heeft het niet gedaan, aangezien hij het zelf had geïnspireerd en het door middel van zijn getrouwe organisatie in Jeruzalem had laten bekendmaken. Er werd ook beslist geen eind aan gemaakt bij de afschaffing van de Wet van Mozes. Om deze schriftuurlijke reden houden de hedendaagse christelijke getuigen van Jehovah zich nog steeds aan dat besluit en onthouden zij zich niet alleen van hoererij en afgoderij, maar ook van bloed.
EEN ZINNEBEELDIGE VOORAFSCHADUWING VAN REDDING DOOR BLOED
26. (a) Hoe stemt het besluit van de raad van Jeruzalem overeen met de Mozaïsche wet omtrent de vraag aan wie het bloed toebehoort? (b) Waaraan maakte een jood zich schuldig als hij bloed van een offerdier vergoot maar dit niet aan Jehovah aanbood?
26 Dit besluit van de raad in Jeruzalem kwam vele jaren nadat Jezus Christus zijn bloed aan de martelpaal op Calvarie had vergoten. Maar door dit besluit maakte God duidelijk dat hij nog steeds vasthield aan wat hij in zijn wet die door bemiddeling van Mozes was gegeven, had bekendgemaakt, namelijk dat het bloed van mens en dier God de Schepper toebehoort. Dit is juist, daar hij als de Bron des levens het leven van mens en dier in het bloed heeft gelegd en het tot de voornaamste overbrenger van het leven heeft gemaakt. Als een man in Israël daarom een dier slachtte om het te offeren en het niet aan Jehovah aanbood, werd het beschouwd alsof hij een moord had gepleegd: „Als bloedschuld zal dat dien man worden aangerekend; hij heeft bloed vergoten en die man zal uit het midden van zijn volk uitgeroeid worden.” Hij moest worden gedood (Lev. 17:3, 4). Daarom gebood Jehovah ook dat de priester het bloed van offerdieren aan de voet van het offeraltaar zou uitstorten (Lev. 4:7, 18, 25, 34; 8:15; 9:9). Het bloed was, evenals het leven, iets heiligs en het moest als zodanig worden behandeld.
27, 28. (a) Welke hoedanigheid werd in Gods wet aan Israël aan bloed toegeschreven, en wat kan daarom met levensbloed worden gedaan? (b) Hoe toonde Leviticus 17:11-14 dit aan?
27 Zowel in Gods wet aan het oude Israël als in het geval van zijn wet aan de getrouwe Noach werd deze heilige hoedanigheid van de stroom des levens niet slechts aan het bloed van dieren toegeschreven die als slachtoffer werden aangeboden, maar zelfs aan het bloed van de reine dieren waarop de mensen voor voedsel jaagden. In elk geval was er heilig levensbloed bij betrokken en derhalve kon het voor een heilig doel worden gebruikt. Daar de straf op de zonde de dood is, en daar de ziel of het leven zich in het bloed bevindt, kan het worden gebruikt voor het teniet doen van zonden en het ter zijde stellen van de straf op de zonde, de dood. Wij behoeven er niet over te twisten wat de bedoeling van deze wet is; ze verklaart duidelijk:
28 „Want de ziel van het vlees is in het bloed en Ik heb het u op het altaar gegeven om verzoening over uw zielen te doen, want het bloed bewerkt verzoening door middel van de ziel [of, het leven]. Daarom heb Ik tot de Israëlieten gezegd: Niemand van u zal bloed eten. Ook de vreemdeling, die in uw midden vertoeft, zal geen bloed eten. En ieder van de Israëlieten en van de vreemdelingen, die in uw midden vertoeven, die een stuk wild of gevogelte jaagt, dat gegeten mag worden, zal het bloed daarvan uitgieten en dat bedekken met aarde. Want, wat de ziel van alle vlees betreft — het bloed ervan is zijn ziel; daarom heb Ik tot de Israëlieten gezegd: „Gij zult van generlei vlees bloed eten, want de ziel van alle vlees is het bloed: ieder die het eet, zal uitgeroeid worden.” — Lev. 17:11-14; vergelijk ook Deuteronomium 12:16, 23-27.
29. (a) Op welke wonderbare wijze kan God de levensstroom in het menselijk lichaam gebruiken? (b) Waar komt een gebruik van bloed op een andere wijze dan die van God, op neer, en waarom heeft dit betrekking op het medische gebruik ervan?
29 Wegens de waarde die de rode stroom die het hart door het lichaam pompt, voor het leven heeft, kan Jehovah God het bloed op een wonderbare wijze gebruiken om de mensenwereld te redden en eeuwig leven te geven. Deze zaak heeft dus te maken met het eeuwige leven van de gehele mensheid. Ze heeft zo’n ernstige betekenis, dat wanneer iemand in de typologische natie Israël iets van bloed als voedsel gebruikte, hij moest worden gedood of een speciaal reinigingsprogramma moest afwerken (Lev. 17:15, 16; 7:26, 27). Wanneer deze kostbare levensstroom op enigerlei wijze anders dan op Gods manier wordt gebruikt, is het een faliekant verkeerd gebruik ervan en wordt het misbruikt. Dit beginsel is van toepassing op het gebruik dat de medische wetenschap er sinds de tijd van het Egypte uit de oudheid tot onze tijd aan toe, van maakt. Waarom? Omdat de beoefenaars van de medische wetenschap niet Gods aangestelde priesters zijn die dienst verrichten op zijn heilige altaar en hem, overeenkomstig zijn aanwijzingen, bloed van de mensheid aanbieden. Lang geleden heeft God er zorg voor gedragen dat de wereld der mensheid door bloed werd gered, en hij heeft hun zogenaamd wetenschappelijke gebruik van bloed niet nodig. De wijze waarop zij het in naam van de medische wetenschap gebruiken, is niet in harmonie met Gods wil.
[Voetnoten]
a In de koran staat in soera 2:173, 174 (volgens de officiële Nederlandse vertaling, uitgave van 1953) het volgende: „O gij die gelooft, eet van de goede dingen, waarmee Wij u hebben voorzien en dankt Allah, indien gij Hem alleen aanbidt. Hij heeft u slechts het gestorvene, het bloed, het varkensvlees en datgene, waarover een andere naam, dan die van Allah is uitgeroepen, verboden. Maar hij, die gedwongen is en dit niet wenst en geen overtreder is, op hem rust geen zonde. Want Allah is Vergevensgezind, Genadevol.”
In de uitgave getiteld „The Koran: „Commonly Called The Alcoran of Mohammed”, in 1850 uitgegeven door William Teggs & Company, Londen, staat op bladzijde 20, bij het woord „uitgeroepen” in het bovenaangehaalde gedeelte, de volgende voetnoot: „Dat is de reden waarom de mohammedanen, als zij een dier slachten om het te eten, altijd Bismi··llah zeggen, of In de naam van God; zij denken dat als zij dit niet zeggen, het niet wettelijk toegestaan is ervan te eten.”
b „Ik zal aan niemand, ook niet op zijn verzoek, enig dodelijk geneesmiddel toedienen, noch mij lenen enig advies van dien aard; evenmin zal een vrouw een pessarium voor miskraam van mij bekomen.”
Zie het boek „Medische ethiek en gedragsleer”, uitgegeven door de Koninklijke Nederlandsche Maatschappij tot bevordering der Geneeskunst, 3e druk, december 1959, blz. 296.
c Doordat het woord „bloed” in Handelingen 17:26 in de meeste oude Griekse manuscripten wordt weggelaten, wordt het aantal hierdoor in de meeste moderne vertalingen tot 446 maal teruggebracht.
d Zie de bladzijden 333-335 van het boek Life Everlasting — in Freedom of the Sons of God, in 1966 uitgegeven door het Wachttorengenootschap.