-
Hoe hemels gezag leiding geeft aan een aardse gemeenteDe Wachttoren 1973 | 1 april
-
-
algemeen doorgegeven. De gemeenten waardeerden en aanvaardden deze beslissing en spreidden aldus hun oprechte erkenning van Christus Jezus’ gezag als hoofd ten toon. Dit wierp rijke zegeningen voor hen af en schonk hun een sterk geloof en toename. — Hand. 15:22, 30, 31; 16:4, 5.
Trekt u voordeel van het gezag dat door Gods Zoon wordt uitgeoefend? Welke gemeente geeft er thans blijk van aan Gods Woord vast te houden en zich aan de leiding van zijn geest te onderwerpen, waardoor gehoorzaamheid aan dit gezag wordt gedemonstreerd? Waarom zou u de bewijzen niet onderzoeken waardoor wordt aangetoond dat dit de christelijke gemeente van Jehovah’s getuigen is?
-
-
Vragen van lezersDe Wachttoren 1973 | 1 april
-
-
Vragen van lezers
● In hoeverre is de joodse wet waarin huwelijksbetrekkingen gedurende de menstruatie van een vrouw worden verboden, op christenen van toepassing? — V.S.
De wet betreffende geslachtsgemeenschap gedurende de menstruatie van een vrouw luidt: „Wanneer een man bij een vrouw ligt gedurende haar menstruatie en hij werkelijk haar naaktheid ontbloot, heeft hij haar bron blootgelegd, en zij heeft de bron van haar bloed ontbloot. Daarom moeten beiden uit het midden van hun volk worden afgesneden” (Lev. 20:18; 18:19, 20). De joodse wet nam ook de mogelijkheid in aanmerking dat een vrouw gedurende de gemeenschap met haar man zou beginnen te menstrueren. De bepaling betreffende deze omstandigheid wordt in Leviticus 15:24 aangetroffen: „Indien een man toch bij haar ligt en haar menstruale onreinheid op hem komt, dan moet hij zeven dagen onrein zijn, en elk bed waarop hij zou gaan liggen, zal onrein zijn.” Dus alleen op voorbedachtelijke gemeenschap gedurende de menstruatie van een vrouw stond de straf dat men werd „afgesneden”, ofte wel werd gedood.
Het verbod op geslachtsgemeenschap gedurende de menstruatie van een vrouw was een zinvolle beperking. Hierdoor werd een man ertegen beschermd in religieus opzicht onrein te worden door contact met het bloed van een menstruerende vrouw. En ook werd hierdoor rekening gehouden met de fysieke en biologische beperkingen van de vrouw. Gehoorzaamheid aan deze wet droeg klaarblijkelijk tot de gezondheid van Israëlitische vrouwen bij. Dr. J. B. Glenn zegt in zijn boek The Bible and Modern Medicine: „Het vrouwelijke genitaalkanaal is vooral gedurende periodes van verlaagde weerstand (menstruatie) bijzonder kwetsbaar voor irritatie en prikkeling; vandaar de strikte wet onder het joodse volk waarin geslachtsgemeenschap gedurende deze periode werd verboden.”
Christenen staan niet onder de Mozaïsche wet (Rom. 6:14). Maar zij schenken terecht gepaste aandacht aan de daarin uiteengezette beginselen en streven ernaar in overeenstemming met deze beginselen te leven. Dat op voorbedachtelijke gemeenschap gedurende de menstruatie van een vrouw de doodstraf stond, onthult de ernst waarmee Jehovah God deze kwestie bezag.
Hoewel een christen onder geen enkele wet staat op grond waarvan hij in ceremonieel of religieus opzicht „onrein” genoemd zou kunnen worden, tracht hij een goed geweten voor het aangezicht van God te behouden. Christelijke vrouwen worden er bijvoorbeeld toe aangespoord op het gebied van het dragen van een hoofdbedekking en kleding te doen wat „passend” is. De apostel Paulus beschrijft ook enkele gebruiken die „niet welvoeglijk” zijn en Gods dienstknechten „niet betamen”. (Vergelijk Efeziërs 5:3, 4; Romeinen 1:28; 1 Korinthiërs 11:13; 1 Timótheüs 2:9, 10.) Het is waar dat huwelijksbetrekkingen geen openbare maar een persoonlijke aangelegenheid zijn. Toch kan een christen zich terecht afvragen: Vind ik het „passend” en „welvoeglijk” geslachtsgemeenschap met mijn vrouw te hebben als haar lichaam bloed en afvalstoffen uitscheidt? Is het ’natuurlijk’ dit te doen? Zoals wij ons misschien herinneren, maakt het feit dat iets gedaan kan worden, het nog niet noodzakelijkerwijs ’natuurlijk’ van schriftuurlijk standpunt uit bezien. (Vergelijk Romeinen 1:26, 27.) Christenen dienen derhalve te beschouwen wat natuurlijk, passend en welvoeglijk is wanneer zij beslissen wat zij persoonlijk op grond van een goed geweten kunnen doen.
-