Watchtower ONLINE LIBRARY
Watchtower
ONLINE LIBRARY
Nederlands
  • BIJBEL
  • PUBLICATIES
  • VERGADERINGEN
  • w72 15/11 blz. 692-695
  • God verbetert het denken van zijn volk

Voor dit gedeelte is geen video beschikbaar.

Helaas was er een fout bij het laden van de video.

  • God verbetert het denken van zijn volk
  • De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1972
  • Onderkopjes
  • Vergelijkbare artikelen
  • HET VOORBEELD VAN DE EERSTE GEMEENTE
  • VERBETERINGEN IN INZICHT IN DEZE TIJD
  • ’DRAMATISCHE’ GEBEURTENISSEN UIT DE OUDHEID
  • GELOOF EN GEDULD ONONTBEERLIJK
  • Rechters en raadgevers van een Nieuwe-Ordeningmaatschappij
    De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1970
  • God leidt zijn volk vriendelijk naar het leven
    De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1967
  • De plaats van de gemeente in de ware aanbidding
    De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1961
  • Alle natiën in Jehovah’s huis bijeenbrengen
    De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1960
Meer weergeven
De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1972
w72 15/11 blz. 692-695

God verbetert het denken van zijn volk

JEHOVAH is onfeilbaar, en hij is de grote Leraar en Leider van zijn volk (Ps. 143:10). Zijn volk is niet onfeilbaar en verkeert nooit in de positie alle dingen te begrijpen. God leidt hen progressief, zodat de waarheid steeds duidelijker wordt, zij vollediger Gods heerlijkheid weerkaatsen en zij steeds meer in zijn beeld worden veranderd (2 Kor. 3:18). Zij leren hem beter kennen. Er wordt volledig in hun behoeften voorzien, want er ontbreekt hun niets dat voor hun geestelijke welzijn noodzakelijk is (Fil. 4:19). Bij een dergelijke vooruitgang zijn veranderingen, verbeteringen in hun denken betrokken.

Sommigen maken echter bezwaar tegen veranderingen in zienswijze, veranderingen in inzicht omtrent bepaalde schriftplaats en of werkwijzen. Sinds de jaren veertig hebben Jehovah’s getuigen bijvoorbeeld geweigerd bloedtransfusies toe te dienen of te ontvangen, terwijl zij dit standpunt voordien niet innamen. Sinds 1962 begrijpen zij dat de „superieure autoriteiten” van Romeinen 13:1 de heersers van wereldse regeringen zijn, terwijl zij tot op die tijd, sinds 1929, een andere zienswijze hadden. Er zouden nog andere voorbeelden genoemd kunnen worden. Toont dit aan dat Jehovah’s getuigen niet de waarheid hebben? Werpt dit twijfel op ten aanzien van de grondbeginselen van hun leerstellingen?

Volstrekt niet. Jehovah’s getuigen maken geen aanspraak op onfeilbaarheid. Zij worden door God onderwezen (Jes. 54:13). Zij zullen nooit alles weten, maar voortdurend van de onuitputtelijke wijsheid van God leren terwijl zij in zijn waarheid wandelen.

HET VOORBEELD VAN DE EERSTE GEMEENTE

Toen Jezus op aarde was, zei hij tot zijn discipelen: „Nog vele dingen heb ik u te zeggen, maar gij kunt ze op het ogenblik niet dragen” (Joh. 16:12). Indien hij hun al deze dingen in één keer had verteld, zouden zij overstelpt zijn geweest. Zij hadden deze dingen onmogelijk kunnen bevatten en in hun leven kunnen toepassen. Hij onderwees hen dus op progressieve wijze.

Laat de geschiedenis van de eerste gemeente zoals deze staat opgetekend in het boek Handelingen van Apostelen, eens de revue passeren. Toen Jezus kort voordat hij naar de hemel opsteeg bij zijn discipelen was, dachten zij dat hij in die tijd een koninkrijk voor de vleselijke natie Israël op aarde zou oprichten (Hand. 1:6). Vanaf Pinksteren (33 G.T.) leerden zij het echter anders (Hand. 2:32-36; 3:19-21; 1 Petr. 3:18). Enige tijd daarna opende God hun verstand voor nog een bijzonderheid van zijn „heilige geheim”, namelijk dat hij heidenen in de christelijke gemeente zou brengen (Hand. 10:34-48; Rom., hfdst. 11; Kol. 1:25-27). Nog weer later rees het dispuut over het besnijden van heidense bekeerlingen, welk probleem door het besturende lichaam werd opgelost. Toen zij de Geschriften in het licht van recente ontwikkelingen onderzochten, werd er bij deze gelegenheid een verbetering in hun denkwijze aangebracht (Handelingen, hfdst. 15). Bovendien verduidelijkten de apostelen veel dingen in hun brieven, zoals Christus’ tweede tegenwoordigheid en de opstanding (1 Kor., hfdst. 15; 1 Thess. 4:13-17), alsook kwesties die de gemeenteorganisatie betroffen (de brieven aan Timótheüs en Titus).

Werd de positie van de gemeente als de „pilaar en ondersteuning van de waarheid” door deze nieuwe begrippen en verbeteringen verzwakt? Neen, ze werd er veeleer door versterkt omdat eruit bleek dat ze door Jehovah God en Jezus Christus werd geleid en gebruikt. Het bewijs hiervan is Jehovah’s zegen. Toen de verheldering inzake de kwestie van de besnijdenis aan de her en der verspreide gemeenten was overgebracht, „werden de gemeenten [daarom] aanhoudend in het geloof bevestigd en namen ze van dag tot dag voortdurend in aantal toe”. — 1 Tim. 3:15; Hand. 16:4, 5.

VERBETERINGEN IN INZICHT IN DEZE TIJD

Evenals het besturende lichaam van de eerste christengemeente, die op progressieve wijze door Jehovah werd geleid, kwesties behandelde naarmate Jehovah ontwikkelingen liet plaatsvinden, waarbij de Schrift werd onderzocht ten einde de gemeente in overeenstemming met Jehovah’s leiding te besturen, doet het besturende lichaam van de gemeente dit ook thans. Het geschilpunt over bloed begon bijvoorbeeld vooral na 1937 te rijzen, toen de eerste bloedbank in Chicago (V.S.) werd opgericht. Christelijke getuigen van Jehovah die ziek werden, kwamen tegenover de vraag te staan: Kan ik deze vorm van therapie aanvaarden? Is ze in overeenstemming met Gods Woord? Onder gebed werd de Schrift onderzocht, waarbij Gods wil in de aangelegenheid werd geopenbaard.

Zo kreeg men ook van de tekst in Romeinen 13:1 een juist begrip door zorgvuldig en kritisch de context en erop betrekking hebbende schriftplaatsen te bestuderen. Men zag in dat de apostel Paulus in Romeinen hoofdstuk 12 eerst kwesties binnen de gemeente behandelde en toen, in 12 vers 17, zijn aandacht ging richten op de buitenwereld. Van daar af gaat Paulus over tot de bespreking van de superieure autoriteiten en, tot en met vers 7 van hoofdstuk 13, spreekt hij duidelijk over autoriteiten in de regeringen van deze wereld. Dit inzicht bracht geen verandering in de houding van Jehovah’s getuigen wat hun verhouding tot God betreft of in hun houding tegenover regeerders. Neen, want zij bleven het door Jezus Christus uiteengezette beginsel volgen: „Betaalt caesar daarom terug wat van caesar, maar God wat van God is” (Matth. 22:21). Het had echter wel een verbeterde zienswijze over Romeinen 13:1 tot gevolg.

’DRAMATISCHE’ GEBEURTENISSEN UIT DE OUDHEID

Nog iets dat aanleiding tot vragen heeft gegeven, is dat Jehovah’s getuigen parallellen of profetische voorbeelden gebruiken en deze toepassen op omstandigheden en groepen of klassen van mensen in deze tijd. Velen die de bijbel lezen, beschouwen alle verhalen erin als louter geschiedenis, maar als zij met Jehovah’s getuigen gaan studeren, wordt er een verbetering in zienswijze aangebracht, daar zij bemerken dat de verhalen meer dan alleen geschiedenis zijn. De Israëlieten die vlak voordat zij het Beloofde Land binnengingen op de vlakten van Moab vergaderd waren, gingen bijvoorbeeld hoererij bedrijven met de vrouwen van Moab en vervielen tot de aanbidding van de Baäl van Peor. Dit veroorzaakte dat Jehovah 24.000 van de meer dan drie miljoen Israëlieten die daar hun kamp hadden opgeslagen ter dood bracht (Num. 25:1-9). Dit is vergeleken met de positie waarin Gods volk zich in deze tijd, op de drempel van Gods nieuwe ordening, bevindt, en dient thans als waarschuwing voor hen. Wegens de toegenomen goddeloosheid en immoraliteit nu in de wereld, is het gevaar in feite nog groter, en het is waar gebleken dat in de laatste jaren een vergelijkbaar percentage uit de gemeenten van Jehovah’s getuigen is verwijderd of uitgesloten. Deze uitsluiting heeft de gemeenten vrij van verontreiniging gehouden en is in overeenstemming met de raad van de apostelen om goddeloze personen uit het midden van de christelijke gemeente te verwijderen. — 1 Kor. 5:9-13; 2 Joh. 9-11.

De vraag die soms wordt gesteld, is: Heeft Jehovah die ’dramatische’ gebeurtenis geënsceneerd, opdat wij nu een waarschuwing zouden hebben? Welnu, zou hij maken dat er zulke slechte dingen gebeuren? Zou hij ze zelf manoeuvreren? Neen. De christelijke discipel Jakobus antwoordt: „Met kwade dingen kan God niet worden beproefd, noch beproeft hij zelf iemand” (Jak. 1:13).Voor zover het Gods daden en het toepassen van zijn beginselen betreft, weet hij wat hij in bepaalde omstandigheden zal doen. Hij handelt altijd in overeenstemming met zijn voornemen en beginselen tot bestwil van zijn getrouwe volk. Hij schept echter geen situatie die zijn volk aanspoort een overtreding te begaan of veroorzaakt niet de omstandigheden die hen ertoe brengen te doen wat slecht is. — Matth. 6:13.

In het geval van de afdwaling van de Israëlieten in verband met Baäl-Peor kon God, hoewel hij dit niet veroorzaakte, dit historische feit gebruiken als een waarschuwing voor christenen, want zij worden, evenals de Israëlieten uit de oudheid, beproefd en hun vijand Satan de Duivel gebruikt dezelfde tactiek om hen ten val te brengen. God heeft christenen in deze „tijd van het einde” het gevaar getoond en duidelijk gemaakt wat hij met degenen zou doen die verdorvenheid in de christelijke gemeente zouden trachten te brengen. Met betrekking tot ditzelfde incident op de vlakten van Moab, alsook andere dingen die er met het volk Israël uit de oudheid plaatsvonden, zei de apostel Paulus: „Deze dingen nu bleven hun overkomen als voorbeelden en ze werden opgeschreven tot een waarschuwing voor ons, tot wie de einden van de samenstelsels van dingen gekomen zijn” (1 Kor. 10:11). Ze dienden als voorbeelden, lessen en waarschuwingen voor christenen in de tijd van het einde van de joodse samenstelsels van dingen, en ook voor ons in deze tijd.

Dit is in overeenstemming met de woorden van de apostel: „Alle dingen die eertijds werden geschreven, werden tot ons onderricht geschreven, opdat wij door middel van onze volharding en door middel van de vertroosting uit de Schriften hoop zouden hebben.” — Rom. 15:4.

Sommige drama’s heeft God helemaal in elkaar gezet, zoals toen hij Abraham gebood zijn zoon Isaäk ten slachtoffer te brengen, waarmee hij zijn eigen offer van zijn eniggeboren Zoon Jezus Christus als loskoopoffer voor de mensheid afschaduwde. Er was niets verkeerds in zijn gebod aan Abraham en hij liet Abraham ook niet tot het uiterste gaan in het offeren van zijn zoon, maar voorzag in plaats daarvan in een ram. — Gen. 22:1-18; Gal. 3:16; Joh. 3:16.

Vele andere dramatische gebeurtenissen waarin God in overeenstemming met zijn beginselen om een profetisch drama voor ons in deze tijd te maken, de hand had, werden niet helemaal door hem in elkaar gezet. Niets in de bijbel duidt er bijvoorbeeld op dat God de dood van Elimélech, de man van Naomi, en de dood van Machlon en Chiljon, haar zoons, veroorzaakte. Hij veroorzaakte ook niet dat degene die het eerste recht van loskoop had — in de bijbel „Zo-en-zo” genoemd — weigerde Elimélechs erfenis te kopen. Door middel van zijn Wet toonde hij echter wel welke handelwijze Ruth, Naomi en Boaz dienden te volgen, en omdat zij God liefhadden, handelden zij in overeenstemming met zijn Wet. Daarom kon hij een verslag van deze opeenvolging van gebeurtenissen op schrift laten stellen ten einde een beeld van toekomstige dingen te verschaffen, zoals in De Wachttoren van 1 mei 1972 werd uiteengezet. — Ruth, hfdst. 1, 4.

Het helpt ons dit alles vollediger te begrijpen als wij in gedachten houden dat de mensen uit de oudheid echt waren en, net als wij nu, hun dagelijkse leven met hun gezin en medemensen leidden, dezelfde verwachtingen en verlangens koesterden, en dezelfde gewone problemen hadden met de zonde die in hun leden werkte, en dat velen van hen getrouw een voortreffelijke strijd voerden om God te dienen. God sprak tot hen bij monde van zijn profeten en door middel van zijn wetten, en trad handelend ten aanzien van hen op om rechtvaardigheid te belonen en goddeloosheid te straffen.

Thans gebeuren er ook soortgelijke dingen in verband met degenen die God dienen. Jehovah verandert niet van de ene tijdsperiode tot de andere, zodat zijn beginselen en oordelen verschillend zijn (Mal. 3:6). Wij kunnen daarom lezen wat er met het vroegere Israël en de omringende natiën gebeurde, in de wetenschap dat hun situatie net zo echt was als die van ons thans en dat God volgens dezelfde beginselen ten aanzien van ons zal handelen, net zo zeker als hij destijds heeft gedaan. Naarmate wij profijt van het verslag van Gods handelwijze met zijn volk in het verleden trekken, bemerken wij dat onze zienswijze verbetert. Maar natuurlijk kunnen er soms punten zijn die wij moeilijk te begrijpen vinden.

GELOOF EN GEDULD ONONTBEERLIJK

Als er vragen rijzen, is het goed met degenen te spreken die een verantwoordelijke positie bekleden, die in geestelijk opzicht „oudere mannen” zijn en die begrip hebben (Hand. 20:28; 1 Petr. 5:1-4). En zijn wij, zelfs als wij het op het moment niet helemaal begrijpen, dan toch bereid met Gods organisatie verder te gaan en Jehovah’s leiding te accepteren, in de zekerheid dat hij ons op zijn bestemde tijd zal verlichten?

Als wij een vriend hebben, laten wij hem dan in de steek als hij iets zegt of doet wat wij niet helemaal begrijpen? Hoeveel te meer dienen wij dan geloof in God en in zijn gemeente te oefenen. „Wie tot God nadert, moet geloven dat hij bestaat en dat hij de beloner wordt van wie hem ernstig zoeken”, zegt de Schrift (Hebr. 11:6). Wij die tot een kennis van de waarheid zijn gekomen, weten dat het koninkrijk van Jezus Christus en diens zoenoffer voor zonden, als de enige hoop van de mensheid moet worden gepredikt. Wie verricht deze prediking? Wie zegent God met vrede en geestelijke welvaart op de gehele aarde? Wat gebeurt er met personen die tegen het werk en de organisatie van Gods volk in deze tijd strijden? Zij trachten af te breken, maar wie bouwen zij op? Als wij toelaten dat het een of andere struikelblok ons voor altijd ten val brengt, ons van God en zijn volk doet afkeren, waarheen zullen wij dan voor leven gaan?

Toen bepaalde personen bezwaar maakten tegen enkele uitspraken van Jezus die zij niet konden begrijpen, vroeg Jezus aan zijn intieme discipelen: „Wordt gij hierdoor tot struikelen gebracht?” Vervolgens zei hij tot zijn apostelen: „Wilt ook gij niet heengaan?” en Simon Petrus antwoordde: „Heer, tot wie zullen wij heengaan? Gij hebt woorden van eeuwig leven; en wij hebben geloofd en zijn te weten gekomen dat gij de Heilige Gods zijt.” — Joh. 6:61, 67-69.

De bijbel geeft de raad geduld te oefenen (Jak. 5:9-11). Zijn wij niet in de allereerste plaats geduld verschuldigd jegens onze grootste Vrienden, Jehovah God en Jezus Christus, totdat zij de redenen voor hun doen en laten openbaren? Hoe dwaas zouden wij zijn als wij onze kennis en ons oordeel tegenover die van hen zouden stellen! Jehovah’s profeet zei: „Wie heeft de afmetingen van de geest van Jehovah opgenomen, en wie kan hem als zijn raadsman iets doen weten?” — Jes. 40:13.

En wat de christelijke gemeente betreft — gevormd als ze is uit onvolmaakte mensen — kunnen wij niet geduldig met haar zijn daar ze immers Gods leiding volgt? Wij zijn beslist blij en dankbaar als er geduld met ons wordt getoond. Wij doen er goed aan Gods geduld na te bootsen, want door middel van Christus zal hij de gemeente zonder vlek of rimpel haar taak laten voltooien. — 2 Petr. 3:15; Ef. 5:25-27; Openb. 19:7, 8.

Werkelijk, geluk en leven zijn alleen mogelijk door Jehovah’s leiding te volgen. Laten wij ons nu, op de drempel van zijn rechtvaardige nieuwe ordening, bereid tonen ons denken door Jehovah te laten verbeteren. Als wij dit doen, zullen wij elkaar sterken om staande te blijven tegen de Duivel, „opdat wij niet door Satan worden overmeesterd, want wij zijn niet onwetend van zijn bedoelingen”. — 2 Kor. 2:11; Ef. 6:11.

    Nederlandse publicaties (1950-2025)
    Afmelden
    Inloggen
    • Nederlands
    • Delen
    • Instellingen
    • Copyright © 2025 Watch Tower Bible and Tract Society of Pennsylvania
    • Gebruiksvoorwaarden
    • Privacybeleid
    • Privacyinstellingen
    • JW.ORG
    • Inloggen
    Delen