-
Word niet „woedend op Jehovah”De Wachttoren 1978 | 1 januari
-
-
ontmoedigd en gefrustreerd voelen en misschien zelfs kwaad zijn. Een christen dient echter op de waarschuwingssignalen te letten en het probleem schriftuurlijk aan te pakken (Ef. 4:26). Hij dient er moeite voor te doen het probleem onmiddellijk op te lossen, zo nodig met de hulp van de ouderlingen in de gemeente. Ook al wordt het niet naar zijn volle tevredenheid opgelost, dan dient hij niet toe te laten dat zijn emoties hem ertoe brengen dwaas te handelen. Hij dient ervoor te waken dat de weg die hij in de waarheid bewandelt, niet verdraaid of krom wordt. Anders zal zijn verhouding tot Jehovah hier schade van ondervinden, zal zijn blik onzuiver worden en zal zijn hart „woedend op Jehovah zelf” worden.
Met het oog op dit gevaar geeft de bijbel de raad: „Beveilig uw hart, ja, meer dan al het andere dat te behoeden is, want daaruit zijn de oorsprongen van het leven” (Spr. 4:23). Wanneer wij onze zinnen bij elkaar houden en onze weg niet door onverstandige daden of gedachten verdraaien, zullen wij ons evenwicht kunnen bewaren (1 Petr. 1:13). In plaats van Jehovah de schuld te geven, zullen wij hem dan veeleer aanroepen als een liefdevolle God die zich om ons bekommert. Hij zal ons verstand en inzicht geven en ons erbij helpen rechte, vaste paden voor onze voeten te maken. — Spr. 3:5, 6.
-
-
Vragen van lezersDe Wachttoren 1978 | 1 januari
-
-
Vragen van lezers
● Mijn ongelovige man heeft tegenover mij toegegeven dat hij er een andere vrouw op na houdt. Verschaft het feit dat hij dit toegeeft voldoende grond voor een schriftuurlijke echtscheiding?
Als de ongelovige huwelijkspartner van een christen toegeeft immoraliteit te hebben bedreven, zou dat in sommige gevallen een schriftuurlijke basis verschaffen voor een echtscheiding die dan aan de onschuldige christen de vrijheid zou geven om desgewenst te hertrouwen.
De wet die Jehovah God aan de oude natie Israël gaf, voorzag in de mogelijkheid op verscheidene gronden te scheiden (Deut. 24:1, 2). Overspel, homoseksualiteit en bestialiteit vormden een basis waarop een huwelijk beëindigd werd, de schuldige persoon moest ter dood gebracht worden (Deut. 22:22-24; Lev. 18:22, 23). Maar de wet vermeldde dit belangrijke vereiste: „Op de verklaring van twee getuigen of van drie getuigen dient degene die sterven moet ter dood gebracht te worden. Op de verklaring van één getuige zal hij niet ter dood gebracht worden” (Deut. 17:6; 19:15; Num. 35:30). Jehovah „heeft rechtvaardigheid en gerechtigheid lief”, en daarom verlangde hij dat dergelijke zaken werden beslist op grond van aangevoerde bewijzen, op getuigenverklaringen, niet slechts op verdenking (Ps. 33:5). Natuurlijk werd dit vermeld met betrekking tot het ten uitvoer leggen van de doodstraf en niet met betrekking tot het ontbinden van een huwelijk.
Een andere situatie waaraan in de Wet aandacht werd geschonken, illustreert eveneens de belangrijkheid van bewijzen. Wat moest een man doen als hij vermoedde dat zijn vrouw overspel had gepleegd maar zij dit ontkende en er geen getuigen waren? Gods wet gaf aan wat er gedaan kon worden, maar dit was een ingrijpende beslissing die blijvende gevolgen kon hebben voor de vrouw als zij schuldig was of voor de man als zij onschuldig was. Zij kon voor de priester gebracht worden en moest dan deelnemen aan een voorgeschreven procedure waarbij het drinken van speciaal water betrokken was. Als zij schuldig was, zou zij de van God afkomstige straf ondergaan dat ’haar dij zou invallen’, wat kennelijk betekent dat haar geslachtsorganen zouden wegkwijnen en zij niet meer zwanger zou kunnen worden (Num. 5:12-31). Klaarblijkelijk werd in dergelijke gevallen de overspelige vrouw, hoewel zij deze buitengewone straf van God ontving, niet ter dood gebracht, omdat zij ontkende schuldig te zijn en de twee vereiste getuigen ontbraken.
Hoe is tegenwoordig in de christelijke gemeente de situatie? Laat de Schrift zich er duidelijk over uit op welke gronden een echtscheiding verkregen kan worden?
Jezus zelf verklaarde dat zijn volgelingen slechts dan een grond voor echtscheiding zouden hebben die hun dan ook de vrijheid zou geven om te hertrouwen, als hun huwelijkspartner porneia, grove seksuele immoraliteit, bedrijft (Matth. 19:9). Zou er voldoende grond voor een echtscheiding bestaan als een christelijke vrouw slechts vermoedde dat haar man schuldig is aan overspel? Neen, want in de christelijke Griekse Geschriften wordt het beginsel doorgetrokken dat een zaak door twee of drie getuigen bevestigd moet worden, zoals een evenwichtig gevoel voor rechtvaardigheid vereist (Joh. 8:17, 18; 1 Tim. 5:19; Hebr. 10:28). Dus als een vrouw haar man slechts zou verdenken van overspel, maar hij het zou ontkennen en er geen twee getuigen zijn om het te bevestigen, zou dat niet toereikend zijn om tegenover de christelijke gemeente te staven dat zij het recht heeft van hem te scheiden en daardoor vrij is om te hertrouwen.
In sommige gevallen geeft een ongelovige huwelijkspartner zijn of haar immoraliteit echter toe. Zo zou een man er bijvoorbeeld zelfs prat op kunnen gaan tegenover zijn vrouw, om haar op smadelijke wijze te krenken. Zij zou kunnen verkiezen zijn ontaarde gedrag te negeren. Maar wanneer zij nu van mening is dat zij dit niet kan of niet behoort te doen? Vormt zijn bekentenis een afdoend bewijs?
In deze situatie gaat het niet om een man die onschuld voorwendt of bij hoog en laag ontkent schuldig te zijn aan overspel. Hij geeft het juist tegenover haar toe, hoewel hij ter wille van zijn reputatie wellicht niet bereid is het voor een rechtbank of tegenover anderen te bekennen. Wat kan de vrouw doen?
Aangezien zij deel uitmaakt van de reine christelijke gemeente dient zij de belangrijkheid ervan te beseffen de zaak op juiste wijze aan te pakken, zodat er als zij later, na de echtscheiding, zou hertrouwen, geen twijfel over zou bestaan of zij ’het huwelijksbed’ wel rein heeft gehouden (Hebr. 13:4). Met dat oogmerk zou zij de ouderlingen die de gemeente vertegenwoordigen een brief kunnen geven waarin zij haar situatie beschrijft en verklaart dat haar ongelovige echtgenoot haar heeft bekend dat hij immoraliteit heeft bedreven. En zij zou kunnen verklaren dat zij zich in overeenstemming met Matthéüs 19:9 van hem wil laten scheiden door een wettelijke echtscheiding te verkrijgen en het huwelijk aldus schriftuurlijk en wettelijk te beëindigen.
De ouderlingen zullen moeten beschouwen of er enige reden bekend is om tot een andere gevolgtrekking te komen dan dat de ongelovige huwelijkspartner immoraliteit heeft bedreven. Als dat niet het geval is, zouden zij haar getekende verklaring kunnen aanvaarden.
’Maar’, zou iemand kunnen zeggen, ’is het voor de vrouw niet mogelijk om een bedrieglijke, onware verklaring in te dienen en daarin te schrijven dat haar man immoraliteit heeft bekend, terwijl hij dat in werkelijkheid nooit heeft gezegd?’ In werkelijkheid zou iemand die dat probeerde, op grove wijze bedrog plegen. David zei eens in gebed: „Gij hebt mijn hart onderzocht, gij hebt des nachts inspectie gehouden, gij hebt mij gelouterd; gij zult ontdekken dat ik geen snode plannen heb gesmeed” (Ps. 17:3). Omgekeerd ziet Jehovah het terdege wanneer iemand schadelijke plannen beraamt en zal Hij ervoor zorgen dat die persoon niet succesvol zal blijven handelen. Dus als een christelijke vrouw openlijk verklaart dat haar man immoraliteit heeft toegegeven, kent Jehovah de feiten. Zoals de bijbel zegt: „Geen schepping is voor zijn ogen niet openbaar, maar alle dingen liggen naakt en openlijk tentoongesteld voor de ogen van hem aan wie wij rekenschap hebben af te leggen.” — Hebr. 4:13; Spr. 5:21; Jer. 16:17.
Als er dus geen reden is om aan de verklaring van de vrouw te twijfelen, kunnen de ouderlingen het verder een zaak tussen haar en Jehovah laten. In dat geval zou zij voor God de verantwoordelijkheid moeten dragen ten aanzien van de vraag of haar man werkelijk een immoreel gedrag heeft gevolgd, want dat zou de schriftuurlijke grond zijn waarop het huwelijk beëindigd is, ook al werd de wettelijke echtscheiding op een andere grond verkregen.
-