-
„Ik zal hem op de laatste dag opwekken”De Wachttoren 1978 | 1 december
-
-
die blijk geven van waardering en gehoorzaamheid, maken dat hun opstanding „een opstanding des levens” zal zijn. De „grote schare” van Christus’ „andere schapen”, die levend door de „grote verdrukking” heen wordt gebracht en derhalve geen opstanding nodig heeft, zal dan de gelegenheid hebben te blijven leven zonder ooit te sterven en tot het stof van de aardbodem terug te keren.
-
-
De Bergrede — „Gij dan moet aldus bidden”De Wachttoren 1978 | 1 december
-
-
De Bergrede — „Gij dan moet aldus bidden”
NADAT Jezus zijn discipelen had vermaand het te vermijden tijdens hun gebeden op huichelachtige wijze de aandacht op zichzelf te vestigen, gaf hij hun het beroemde Modelgebed. Hij leidde het in met de woorden: „Gij dan moet aldus bidden.” — Matth. 6:9a.
Het woord „gij” heeft betrekking op Jezus’ luisteraars als onderscheiden van de huichelaars over wie hij eerder had gesproken (Matth. 6:5). De uitdrukking „aldus” leidt een tegenstelling in met de personen die de gewoonte hadden ontwikkeld ’steeds weer dezelfde dingen te zeggen’ (Matth. 6:7). Het is dus duidelijk dat Jezus zijn luisteraars er niet toe aanmoedigde het gebed dat hij hun ging leren, eenvoudig uit het hoofd te herhalen.
Het Modelgebed bevat zeven verzoeken. In de eerste drie wordt gevraagd of God handelend wil optreden met betrekking tot de heiliging van zijn naam; de overige vier zijn verzoeken die worden gedaan met het oog op dingen waar mensen behoefte aan hebben. Laten wij ze eens stuk voor stuk beschouwen.
(1) „Onze Vader in de hemelen, uw naam worde geheiligd” (Matth. 6:9b). Wegens het feit dat God de Schepper van de mensheid is, die ver buiten de aarde verblijft, is het juist dat zij als zijn schepselen hem met „Onze Vader in de hemelen” aanspreken (Hand. 17:24, 28; 2 Kron. 6:21; Jes. 66:1). Gedurende de eerste eeuw G.T. was deze uitdrukking vooral voor de joden bijzonder passend, aangezien God ’als een vader’ voor dat volk was geweest door hen uit Egyptische slavernij te bevrijden en hen in een verbondsverhouding met hem te brengen (Deut. 32:6, 18; Ex. 4:22; Jes. 63:16). Door de meervoudsvorm „onze” te gebruiken, wordt erkend dat behalve degene die bidt, ook anderen in een nauwe verhouding tot God staan en deel uitmaken van zijn gezin van aanbidders.
Soms komt het woord „naam” in de Schrift voor als synoniem voor de persoon zelf. Wij lezen bijvoorbeeld in Openbaring 3:4: „Gij [hebt] enkele namen [personen] in Sardes, die hun bovenklederen niet hebben verontreinigd.” (Vergelijk Jesaja 30:27; Maleachi 3:16.) „Uw naam worde geheiligd” behelst de gedachte dat God handelend zal optreden om zichzelf te heiligen door zijn gedenkwaardige naam, Jehovah, te zuiveren van de smaad die er sinds de opstand van het eerste mensenpaar in de hof van Eden op geworpen is (Ps. 135:13; Hos. 12:5). Als verhoring van dit gebed zal God goddeloosheid van de aarde verwijderen. Wij lezen over die tijd: „En ik zal mijzelf stellig grootmaken en mijzelf heiligen en mijzelf doen kennen
-