Gideon — bescheiden en dapper strijder voor Jehovah
TOT de mannen uit de oudheid wier geloof christenen ter navolging wordt voorgehouden, behoort rechter Gideon. De schrijver van het bijbelboek Hebreeën verklaart van hem: „Wat zal ik nog meer zeggen? Want de tijd zal mij ontbreken indien ik verder vertel over Gideon, . . . die door geloof . . . dapper [werd] in de oorlog, de legers van vreemdelingen op de vlucht [dreef].” Ja, Gideon was een strijder wiens geloof in God zo sterk was dat hij, toen Jehovah hem zei het grootste deel van zijn leger naar huis te zenden en met slechts 300 man tegen een leger van 135.000 man te strijden, deze instructie opvolgde, en Jehovah gaf hem de overwinning. Maar deze rechter van Israël legde, zoals wij zullen zien, ook nog een andere bewonderenswaardige eigenschap aan de dag, een hoedanigheid die hem voor ons bijzonder bemind maakt, namelijk, zijn bescheidenheid. — Hebr. 11:32-34.
Ongeveer tweehonderd jaren waren er voorbijgegaan sedert Jozua, Mozes’ opvolger, was gestorven. Zoals Mozes’ profetische waarschuwing luidde, werd de joden vanwege hun ontrouw jegens hun God, Jehovah, de vruchten van hun arbeid onthouden (Lev. 26:14-16). Gedurende een aantal jaren waren de naburige heidense natiën, in het bijzonder Midian, met benden zo talrijk als sprinkhanen, in de oogsttijd Israël binnengevallen „en vernielden het veldgewas”. — Richt. 6:1-6.
Toen verscheen op zekere dag een engel van Jehovah aan Gideon, de zoon van Joas, van de Israëlitische stam Manasse. Hij was toen bezig graan te dorsen in de wijnpers om niet door de Midianieten ontdekt te worden. De engel zei tot Gideon: „De HERE is met u, gij dappere held.” Gideon negeerde het compliment bescheiden en antwoordde met de kracht der logica: „Och, mijn heer, indien de HERE met ons is, waarom is dit alles ons dan overkomen? Waar zijn dan al zijn wonderen, waarvan onze vaderen ons vertelden, als zij zeiden: Heeft de HERE ons niet uit Egypte gevoerd? Maar nu heeft de HERE ons verstoten en ons prijsgegeven aan den greep van Midian.” — Richt. 6:11-13.
Toen hem werd verteld dat hij zelf zijn volk zou bevrijden, toonde Gideon opnieuw bescheidenheid door te antwoorden: „Och Here, waarmee zal ik Israël verlossen? Zie, mijn geslacht is het geringste in Manasse en ik ben de jongste van mijn familie.” Maar Jehovah verzekerde hem door bemiddeling van zijn engel: „Ik ben met u, daarom zult gij Midian verslaan als was het één man.” Dit deed Gideon om een teken vragen, dat hem werd gegeven en waardoor hij wist dat de boodschapper inderdaad Jehovah’s engel was. — Richt. 6:14-24.
Diezelfde nacht stelde Jehovah Gideon op de proef door hem te gebieden het Baälsaltaar van zijn vader af te breken, de gewijde paal ernaast neer te halen, een altaar voor Jehovah te bouwen en er vervolgens een gewijde stier op te offeren en de gewijde paal als brandhout te gebruiken. Gideon deed dit ’s nachts met behulp van tien knechten, en er zij opgemerkt dat dit van Gideons zijde niet weinig geloof vergde. Toen de mannen van de stad de volgende dag zagen wat er was gebeurd en hoorden dat Gideon dit had gedaan, riepen zij luid om zijn leven, maar zijn vader Joas koos de zijde van Gideon en zei heel scherpzinnig tot de opgewonden stadsgenoten dat zij Baäl zichzelf maar moesten laten verdedigen. — Richt. 6:25-32.
Daarna vielen de Midianieten, samen met de Amalekieten en de „stammen van het Oosten” opnieuw Israël binnen en legerden zich in de vlakte van Jizreël. Toen werd Gideon met Jehovah’s geest vervuld en riep de Israëlieten van zijn eigen en drie naburige stammen op ten strijde tegen de invallende plunderaars. Wederom vroeg hij, om er zeker van te zijn dat Jehovah God met hem zou zijn, om een teken, twee in feite, welke verzoeken God gaarne inwilligde. — Richt. 6:33-40.
Als gevolg van zijn mobilisatie-oproep voegden zich 32.000 strijdbare mannen bij Gideon, terwijl de vijand 135.000 man had, ofte wel meer dan vier maal zoveel. Doch Jehovah zei dat zelfs dit aantal veel te groot was, want Israël mocht eens de eer voor de overwinning opeisen. Door middel van twee proeven die Jehovah bepaalde, werden daarom alle bevreesden en allen die niet dapper waren, afgescheiden, hetgeen Gideons groep tot een luttele 300 man terugbracht. Wat een geloof in God vergde dit van Gideon om met 300 tegen 135.000 man op te trekken! — Richt. 7:1-8.
Opdat Gideon zeker van de overwinning zou kunnen zijn, droeg Jehovah hem op zijn bediende mee te nemen en het kamp van de vijand te verkennen. Terwijl hij hiermee bezig was, luisterde hij een man af die een droom vertelde over een gerstebrood dat een tent in het kamp van Midian omvergooide, en hoorde wat de uitleg van die droom was: „Dit is niets anders dan het zwaard van Gideon, den zoon van Joas, den Israëliet; God heeft Midian en de gehele legerplaats in zijn macht gegeven.” — Richt. 7:9-14.
VOORZICHTIG EN BEDACHTZAAM
Doch hoe moesten 300 man er 135.000 op de vlucht drijven? Klaarblijkelijk niet met zwaarden en speren. Het antwoord wordt gevonden in de woorden van de wijze koning Salomo: „Wijsheid” — dat wil zeggen, goddelijke wijsheid — „is beter dan oorlogstuig.” — Pred. 9:18.
Gideon was niet alleen een man met een modelgeloof en een voorbeeldige bescheidenheid, doch hij was ook bedachtzaam en voorzichtig. Ja, men mag wel zeggen dat bedachtzaamheid en voorzichtigheid hand in hand gingen met zijn bescheidenheid. Een bescheiden mens verbeeldt zich niet te veel, hij is voorzichtig, hij kent zijn beperkingen. Toen Gods engel dus voor de eerste keer aan hem verscheen, vroeg Gideon om een teken om zeker te weten dat deze opdracht van Jehovah afkomstig was. Was zijn voorzichtigheid gerechtvaardigd? Met het oog op de ongewone aard van zijn opdracht en het feit dat hij nu juist werd uitgekozen, hij die nog minder was dan niets, beslist wel. — Richt. 6:17-23.
En hoe voorzichtig van Gideon om de engel te verzoeken: „Ga niet van hier weg, voordat ik bij U terugkom en de gave die ik ga halen, voor U neerleg.” Daar ging hij warempel een offer brengen waardoor hij de boodschapper of engel kon toetsen, en hij wilde niet dat hij verdween of wegging eer hij terug was! (Richt. 6:18) En toonde Gideon geen gepaste voorzichtigheid door ’s nachts Baäls altaar te gaan afbreken? Had hij getracht dit op klaarlichte dag te doen, dan waren alle Baäl-aanbiddende stadsgenoten in woede ontstoken, waardoor het onmogelijk was geweest zijn opdracht uit te voeren. Voorzichtigheidshalve deed hij dit ’s nachts en nam hij tien dienstknechten met zich mee, waarvan hij er ongetwijfeld een paar op wacht liet staan terwijl de overigen hem hielpen het altaar van Baäl af te breken en de rest van zijn opdracht uit te voeren. — Richt. 6:25-28.
Nadat hij de strijdbare mannen, 32.000 man sterk, had verzameld, vroeg hij Jehovah vervolgens verdere bewijzen dat hij met hem was. Hij deed het verzoek dat een vlies dat ’s nachts op zijn dorsvloer uitgespreid werd, de volgende morgen nat van dauw zou zijn, maar al het overige van de vloer droog. Toen God hem dit wonder toestond, vroeg Gideon om een tegenovergesteld wonder: „Uw toorn ontbrande niet tegen mij, moge ik nog slechts ditmaal spreken; laat mij nog eenmaal met het vlies een proef nemen; laat nu alleen het vlies droog blijven, maar op het gehele land zij dauw.” Ja, voorzichtig als hij was, wilde Gideon door twee proeven vastgesteld zien dat Jehovah met hem was, zodat men niet behoefde te twijfelen omtrent de vraag of het eerste wonder louter toeval was geweest. En in plaats van ontstemd te zijn, stond Jehovah Gideon ook dit verzoek toe, dat, zoals men gelieve op te merken, met gepaste bescheidenheid werd gedaan. Geen twijfel aan, Gideon bezat de voorzichtigheid en bedachtzaamheid die gepaard gaan met bescheidenheid. Die voorzichtigheid en bedachtzaamheid leidden hem bij de strategie die hij gebruikte. Wat voor strategie? Een zenuwoorlog! — Richt. 6:36-40.
DE STRATEGIE
Allereerst gaf Gideon elk van de 300 mannen die bij hem waren een horen of trompet en een lege kruik van aardewerk waar hij een lange fakkel binnenin had geplaatst. Vervolgens verdeelde hij zijn mannen in drie groepen van elk honderd man om het kamp van Midian van drie zijden te kunnen naderen. En voorzichtig regelde Gideon de aangelegenheden zodanig dat hij en zijn mannen het kamp van Midian overvielen vlak nadat bij het begin van de middelste nachtwake de wacht was afgelost en op het moment dat er de meeste kans bestond dat iets onverwachts de bewakers of wachters zou verrassen. — Richt. 7:15-19.
Toen deden zijn mannen, in overeenstemming met Gideons instructies, hetzelfde als hij. Zij verscheurden plotseling de nachtelijke stilte door op 300 trompetten te blazen, door 300 grote kruiken van aardewerk stuk te slaan en door 300 machtige oorlogskreten te slaken, terwijl zij terzelfder tijd de hemel met hun 300 fakkels verlichtten. Denkend dat zij door 300 groepen krijgslieden omsingeld waren, begonnen de verbaasde en ontstelde Midianieten van angst te schreeuwen en op de vlucht te slaan. En dat niet alleen, maar: „De HERE [richtte] in de gehele legerplaats het zwaard van den één tegen den ander.” — Richt. 7:19-22.
Bij deze wending van gebeurtenissen werden de mannen van de drie stammen Naftali, Aser en Manasse geroepen om aan de achtervolging deel te nemen, terwijl Gideon ook boodschappers naar de trotse en machtige stam Efraïm zond om de vluchtende Midianieten de pas af te snijden, hetgeen zij deden, waarbij zij hun vorsten Oreb en Zeëb gevangen namen en ter dood brachten. Maar toen zij Gideon ontmoetten, beklaagden de mannen van Efraïm zich omdat hij hen niet in eerste instantie te hulp had geroepen. Zij „maakten hem hevige verwijten”. Maar Gideon bracht hen tot bedaren door bescheiden op te merken: „Is de nalezing van Efraïm niet beter dan de wijnoogst van Abiëzer [Gideons stamboom]?” En hij wees op hun succes, zeggende: „Wat heb ik kunnen doen in vergelijking met u?” — Richt. 7:23 tot 8:3.
Gideon en zijn 300 mannen bleven, hoewel zij vermoeid waren, de vluchtende binnendringers, wier aantal ten slotte tot een luttele 15.000 van de 135.000 man was teruggebracht, achtervolgen. Zelfs die overgeblevenen werden door Gideon en zijn mannen overrompeld en uiteengejaagd, terwijl hun koningen Zebah en Zalmuna werden gevangen genomen en door Gideon zelf als oorlogsmisdadigers ter dood werden gebracht. Zo eindigde de invasie van Midian en zijn krijgsbenden. De eer voor de overwinning kwam Jehovah toe! — Richt. 8:10-12, 21; 7:2, 22.
De nederlaag van de Midianieten was zo verpletterend en vernietigend dat Gideon Israël veertig jaar lang kon richten zonder weer zijn toevlucht tot oorlog te hoeven nemen. Uit waardering voor wat Gideon had gedaan, vroegen de mannen van Israël hem om zijn familie tot een regerende dynastie te maken: „Heers over ons, zowel gij als uw zoon en uw kleinzoon, want gij hebt ons uit de macht van Midian verlost.” Maar neen, bescheiden krijgsman als hij was, moest Gideon niets hebben van de praal en schepselaanbidding die met het door mensen gemaakte koningschap gepaard gaan: „Ik zal over u niet heersen en ook mijn zoon zal over u niet heersen, de HERE zal over u heersen.” Hij was er tevreden mee rechter te blijven, een dienstknecht van God en van de mensen als zij hem nodig hadden. — Richt. 8:22, 23.
Gideon stelde echter wel voor dat zij wat van de gouden sieraden zouden bijdragen die zij als oorlogsbuit hadden verkregen, hetgeen zij deden en waarmee hij een efod maakte. Hoewel hij deze efod ongetwijfeld met alle goede bedoelingen liet maken, bleek deze ten slotte een strik te zijn voor geheel Israël, met inbegrip van Gideon en zijn huisgezin. Klaarblijkelijk verafgoodden de Israëlieten hem zoals zij de koperen slang hadden verafgood die Mozes in de wildernis had opgericht. Het bericht van Gideon is dus niet zonder één ernstige fout — wederom een welsprekend getuigenis van de oprechtheid van de bijbelschrijvers. — Richt. 8:24-27; 2 Kon. 18:4.
LESSEN VOOR ONS IN DEZE TIJD
Er kan veel voordeel getrokken worden uit een beschouwing van het bijbelverslag van rechter Gideon. Evenals Gideon een man van geloof was, die op Jehovah God vertrouwde hoewel hij tegenover een enorme overmacht stond, moeten ook christenen in deze tijd een sterk geloof hebben, want ook zij worden in aantal ver overtroffen door een ongelovige en vijandige wereld. Evenals Gideon van begin tot eind bescheiden bleek te zijn, moeten ook de christenen van thans altijd bescheiden zijn, ’niet meer van zichzelf denkend dan nodig is’ (Rom. 12:3). En net zoals Gideon zich in alle opzichten voorzichtig betoonde, moeten ook christenen voorzichtig zijn. Zij willen zich vergewissen van de dingen die zij geloven, zoals ook de mensen van Beréa uit de oudheid deden; en als zij met mensen te maken krijgen die hen in hun aanbidding willen belemmeren, nemen zij Jezus’ woorden ter harte om ’zo omzichtig als slangen’ te zijn. — Matth. 10:16; Hand. 17:11; 1 Thess. 5:21.
Het verslag van Gideon en zijn 300 mannen is voor christenen ook van profetische betekenis, want wij kunnen er in onze tijd vergelijkingen uit afleiden. Net zoals bijvoorbeeld Israël wegens laksheid in hun aanbidding van Jehovah in gevangenschap geraakte, zo geraakte ook Jehovah’s volk in deze tijd gedurende een periode wegens laksheid met betrekking tot de reine aanbidding in gevangenschap aan Satans aanbidding. En zoals Gideon destijds een sloper van afgodsbeelden bewees te zijn, zo stellen ook thans christenen de letterlijke en figuurlijke afgoderij, in de vorm van zowel heiligenbeelden als zulke organisatie-afgoden als de Verenigde Naties, aan de kaak.
Zoals Jehovah bovendien destijds Gideon gaf om zijn volk te bevrijden, zo heeft hij de Grotere Gideon, Jezus Christus gegeven om zijn volk thans te bevrijden. Zoals vervolgens ook destijds proeven openbaarden wie het verdienden in de eerste opvallende overwinning te delen, door degenen die bevreesd waren of wie het aan moed ontbrak te verwijderen, zo laat Jehovah tegenwoordig beproevingen toe die maken dat de vreesachtigen en nalatigen onderweg afvallen. En zoals ten slotte de gecombineerde strijdkrachten van Israël door Jehovah werden gebruikt om de invallende legers van Midian en hun krijgsbenden te vernietigen, zo zullen Jezus Christus en al zijn hemelse strijdkrachten, met inbegrip van het geestelijk Israël, alle vijanden van Jehovah God en zijn volk vernietigen, overeenkomstig het geïnspireerde gebed van de psalmist: „Doe hun als Midian . . . Maak hen, hun edelen, als Oreb en Zeëb, als Zebah en Zalmuna . . . opdat zij weten, dat alleen uw naam is: HERE, de Allerhoogste over de ganse aarde.” — Ps. 83:10-19 9-18.
Het verslag van Gideon en zijn 300 mannen is inderdaad een deel van ’de gehele Schrift door God geïnspireerd’, en het ’is nuttig om ons te onderwijzen, opdat wij als christenen bekwaam mogen zijn, volledig toegerust tot ieder goed werk’; en, in het bijzonder, opdat wij sterk in geloof en dapper mogen zijn, maar toch bescheiden en voorzichtig! — 2 Tim. 3:16, 17.