Vragen van lezers
● In Twee Timótheüs 3:6, 7 staat: „Uit hun midden komen degenen voort die zich op sluwe wijze in huisgezinnen indringen en zwakke vrouwen als hun gevangenen wegvoeren, die beladen zijn met zonden, gedreven door verscheidene begeerten, die altijd leren en toch nimmer tot een nauwkeurige kennis van de waarheid kunnen komen.” Wie zijn de in deze passage genoemde mannen die de huizen binnendringen en wie zijn de door hen misleide vrouwen? — V.S.
Het voorgaande vers (2 Tim. 3:5) onthult dat deze corrupte mannen voortkomen uit degenen „die een vorm van godvruchtige toewijding hebben, maar de kracht ervan niet blijken te bezitten”. Zij zijn als degenen die door de apostel Paulus worden beschreven als „valse apostelen, bedrieglijke werkers, die zich veranderen in apostelen van Christus” en ’dienaren van Satan, die zich blijven veranderen in dienaren van rechtvaardigheid’ (2 Kor. 11:13-15). In de eerste eeuw G.T. bedreigden deze valse leraren de christelijke positie van de Korinthische gemeente, hetgeen de apostel Paulus ertoe bracht te schrijven: „Ik ben bevreesd dat op de een of andere wijze, zoals de slang door haar listigheid Eva verleid heeft, uw geest verdorven zou kunnen worden en zou afwijken van de oprechtheid en de eerbaarheid die de Christus toekomen. Want het is zo gesteld, dat indien er iemand komt die een andere Jezus predikt dan degene die wij gepredikt hebben, of gij een andere geest ontvangt dan gij ontvangen hebt of ander goed nieuws dan gij aanvaard hebt, dan verdraagt gij hem gemakkelijk.” — 2 Kor. 11:3, 4.
Zulke mannen trachtten christenen niet alleen door middel van onware leerstellingen te verderven, maar zij trachtten ook anderen bij immoreel gedrag te betrekken. De discipel Judas merkte hierover op: „Zekere mensen [zijn] heimelijk . . . binnengedrongen, reeds lang geleden door de Schriften voor dit oordeel bestemd, goddeloze mensen, die de onverdiende goedheid van onze God veranderen in een verontschuldiging voor losbandig gedrag en ontrouw blijken te zijn aan onze enige Eigenaar en Heer, Jezus Christus.” — Jud. 4.
Twee Timótheüs 3:6 geeft te kennen dat de afvallige mannen hun aandacht voornamelijk op „zwakke vrouwen” richten. Dit heeft geen betrekking op het feit dat vrouwen over het algemeen ’zwakkere vaten’ zijn vergeleken bij mannen, zoals in 1 Petrus 3:7 wordt gezegd. Zoals uit het verband blijkt, wordt er veeleer op vrouwen gedoeld die geestelijk of moreel zwak zijn. De afvalligen komen niet op een manlijke wijze openlijk met hun verkeerde zienswijzen voor de dag, maar zij ’dringen zich op sluwe wijze in huisgezinnen in’. Zij trachten bij zulke „zwakke vrouwen” in de gunst te komen en proberen door bemiddeling van hen op de andere leden van het huisgezin invloed uit te oefenen. Aangezien zulke „zwakke vrouwen” niet goed in de christelijke leer zijn onderlegd, zwichten zij gemakkelijk voor zulke leraren, die zich misschien door een aangename en vleiende spraak voordoen als dienaren van rechtvaardigheid.
Er wordt van deze „zwakke vrouwen” ook gezegd dat zij „beladen zijn met zonden” en worden „gedreven door verscheidene begeerten”. Dit betekent klaarblijkelijk dat zondige neigingen en verlangens een sterke invloed op hen uitoefenen. Zij haten niet werkelijk wat slecht is en ook hebben zij geen werkelijke liefde voor rechtvaardigheid. Hun zondige neigingen maken hen tot een gemakkelijke prooi voor valse leraren, terwijl sommigen van deze vrouwen zich ongetwijfeld tot het bedrijven van seksuele immoraliteit laten overhalen op grond van het argument dat God menselijke zwakheden begrijpt en heel erg barmhartig en vergevensgezind is.
Het wordt snel duidelijk waarom zulke „zwakke vrouwen . . . altijd leren en toch nimmer tot een nauwkeurige kennis van de waarheid kunnen komen”. Aangezien het hun ontbreekt aan de noodzakelijke aandrijvende kracht om de christelijke waarheid volledig te begrijpen en te waarderen, wordt hun geestelijke positie nooit versterkt. Zij mogen er dan wel mee voortgaan bepaalde dingen te leren, maar zij brengen het nooit zo ver dat zij de christelijke leringen in hun totaliteit begrijpen en ernaar leven. Doordat zij toelaten dat zij onder de invloed van valse leraren komen, verergert hun situatie alleen maar.
Er zijn vanzelfsprekend veel voorbeeldige vrouwen, evenals mannen, die de waarheid van de bijbel leren kennen en eraan vasthouden. Maar vooral in de christenheid hebben vrouwen vaak meer vrije tijd en gaan zij over het algemeen minder in de zakenwereld op dan mannen, en meestal schenken zij meer aandacht aan religieuze zaken. Vrouwen zijn geneigd naar vooraanstaande mannen op te zien die gevat zijn en zich in welsprekende bewoordingen kunnen uiten. Zoals de apostel beschrijft, kunnen zij dus het slachtoffer van zulke mannen worden. Zij kunnen gemakkelijk onder de invloed van hebzuchtige of immorele mannen komen die zich als wijs en kundig voordoen. Deze mannen verontschuldigen hun immorele handelwijze door te zeggen dat God weet dat wij allen onvolmaakt zijn en dat God vergeeft, maar zij maken op goddeloze wijze misbruik van Gods goedheid om al dus hun doeleinden te verwezenlijken.
Eva was een voorbeeld van iemand die, hoewel zij op de hoogte was van Gods gebod, God niet werkelijk kende door vol waardering en liefde loyaal aan hem te zijn. Zij werd een zwakke vrouw die zich door haar verlangens liet leiden. Satan de Duivel gebruikte haar als een werktuig om God te smaden en Adam tot zonde te verleiden. — Gen. 3:1-5.
Aangezien verdorven mannen ook in deze „laatste dagen” een gemeente van Gods volk kunnen binnensluipen, beklemtonen Paulus’ woorden hoe noodzakelijk het voor ware christenen is valse onderwijzingen en onjuiste redenaties waakzaam te onderkennen (2 Tim. 3:1). Iemand die een aanvaardbare positie voor het aangezicht van Jehovah God wil blijven innemen, dient alle mogelijke moeite te doen ’ermee voort te gaan in eendracht met Christus Jezus te wandelen, geworteld en opgebouwd in hem en standvastig gemaakt in het geloof’ (Kol. 2:6, 7). Dit betekent dat hij alle christelijke onderwijzingen die in de Heilige Schrift worden aan getroffen, dient te bestuderen en de geleerde dingen dient toe te passen. Wanneer bepaalde personen dan gedachten uiten die in strijd zijn met Gods Woord, zal hij niet misleid worden en door zondige neigingen worden verstrikt.
● Wat wordt er bedoeld met de uitdrukking ’zich als een profeet gedragen’, die in 1 Samuël 18:10 en 19:20-24 voorkomt? — V.S.
Jehovah God heeft zijn profeten door middel van zijn heilige geest aangesteld. De profeet Micha zei betreffende zichzelf: „Ikzelf . . . ben vol van kracht geworden, met de geest van Jehovah, en van gerechtigheid en macht, om Jakob zijn opstandigheid aan te zeggen en Israël zijn zonde” (Micha 3:8). Dit wil echter beslist niet zeggen dat Micha en andere profeten voortdurend onder inspiratie spraken. Het was veeleer zo dat Gods geest op bepaalde tijden ’op hen kwam’ en de boodschappen onthulde die bekendgemaakt moesten worden. Dit had een stimulerende uitwerking op de profeten en drong hen ertoe te spreken. De profeet Jeremia zei dan ook: „Ik werd moe van het inhouden en kon het niet.” — Jer. 20:9.
Als Gods geest op hen kwam om hen ’met macht te vullen’, déden de profeten niet alleen buitengewone dingen, maar ook moeten hun uitspraken en gedragingen de intensiteit van hun gevoelens hebben weerspiegeld. Neem bijvoorbeeld ons eigen geval eens. Stel dat wij heel belangrijk nieuws horen, misschien vreugdevol, misschien verontrustend nieuws. Is het dan niet vaak zo dat voordat wij dat nieuws aan iemand anders kunnen vertellen, die persoon zal vragen: ’Wat is er aan de hand? Je doet of je kijkt zo anders?’
Het is derhalve mogelijk dat de uitdrukking ’zich als een profeet gedragen’ betrekking heeft op de ongewone wijze waarop de profeten zich uitten of gedroegen. Hun absolute concentratie en ijverige vrijmoedigheid in het ten uitvoer brengen van hun opdracht maakten af en toe dat hun gedrag in de ogen van anderen vreemd zelfs onredelijk, leek. De profeet die Jehu tot koning zalfde, wekte bij de militaire oversten bijvoorbeeld de indruk dat hij waanzinnig was. Maar toen de oversten beseften dat hij een profeet was, accepteerden zij zijn boodschap in alle ernst. — 2 Kon. 9:1-13.
In 1 Samuël 18:10 lezen wij dat Saul ’zich als een profeet gedroeg’ toen David op de harp speelde. Niet dat Saul profetieën begon te uiten, maar hij vertoonde een fysieke bewogenheid als die van een profeet vlak voordat deze gaat profeteren of als hij profeteert. In die ongewone, bewogen toestand wierp Saul tweemaal een speer naar David. — 1 Sam. 18:11.
Toen koning Saul later boodschappers uitzond om David te Najoth te halen, begonnen deze boodschappers ’zich als profeten te gedragen’. Zij gedroegen zich klaarblijkelijk net als profeten vlak voor of tijdens het uitspreken van profetieën. Gods geest schijnt op een dusdanige wijze ten aanzien van deze boodschappers werkzaam te zijn geweest dat zij volledig vergaten wat het doel van hun zending was. — 1 Sam. 19:20, 21.
Toen Saul later besloot David persoonlijk na te jagen, werd hij ertoe gebracht ’zich als een profeet te gedragen’. In deze toestand trok Saul zijn kleren uit en ’die gehele dag en die gehele nacht bleef hij naakt liggen’, gedurende welke tijd David klaarblijkelijk wist te ontsnappen (1 Sam. 19:22–20:1). Wil dit zeggen dat de profeten vaak naakt liepen? Neen, want er zijn slechts twee voorbeelden van profeten die zich naakt vertoonden. Dit waren Jesaja en Micha, en zij liepen naakt met een bepaald doel, om een facet van hun profetieën duidelijk te maken (Jes. 20:2-4; Micha 1:8-11). De reden voor Sauls naaktheid wordt niet vermeld. Misschien gebeurde het om aan te tonen dat hij, ontdaan van zijn koninklijke gewaden, slechts een gewoon mens was die machteloos was tegenover Jehovah’s koninklijke autoriteit en macht. Hij kon niet verwachten succes te hebben in iets wat in strijd was met Gods voornemen ten aanzien van David.