-
Diploma-uitreiking op Gilead en een verfrissende regenvalDe Wachttoren 1950 | 15 maart
-
-
konden banen. Een of twee dameskoeien bleken enigszins verontwaardigd te zijn over de invasie in hun appartementen.
Drie duizend mensen bleven voor het programma op zondagavond, waarop de meeste afgestudeerden ervaringen uit hun schooldagen op Gilead vertelden. Er werden veelal humoristische verhalen verteld die een groot gelach veroorzaakten, soms ten koste van de leraren. Het hoogtepunt kwam, toen een van de leerlingen zijn verlangen te kennen gaf Armageddon te overleven, om getuige te zijn van een ontmoeting tussen Jozua en de leraar die Bijbelse geografie onderwijst, ten einde geschillen op te lossen over bepaalde plaatsen en hun ligging. Klaarblijkelijk hoopte de afgestudeerde, dat Jozua het debat zou winnen.
Met deze bijeenkomst eindigden de twee dagen van opwekkende gebeurtenissen te Gilead. Hieronder volgen nog enige interessante gegevens. Gedurende de twee dagen serveerden de voedseltenten 20.000 flesjes verfrissende dranken, 8.900 stuks ijs en 13.000 broodjes, behalve de slaatjes en andere schotels. Speciaal opmerkenswaardig is het feit dat velen van de op bezoek gekomen getuigen de eigenaars van de woningen waar zij hadden overnacht, zondagmorgen naar de lezingen meebrachten. Velen van deze bezoekers uit de omgeving brachten hun verbazing en verrukking tot uitdrukking over de omvang van de Koninkrijksboerderij en toonden belangstelling voor de school en zijn zendelingen. De getuigen die in deze nabijgelegen huizen hebben overnacht, hadden veel gedaan om enig vooroordeel dat wellicht nog bestond, uit de weg te ruimen. Er werden verschillende namen opgegeven voor nabezoeken en Bijbelstudiën. Velen van deze mensen die hun huizen voor de bezoekende getuigen hadden opengesteld, weigerden geld voor het logies aan te nemen.
Aldus voltooide weer een klas van Gilead, de dertiende, haar studiën, waardoor het totale aantal afgestudeerden van de school voor de afgelopen zeven jaar op 1276 is gebracht. Hierbij was een recordaantal personen, 5205, aanwezig, het voorgaande hoogtepunt van de vorige zomer was 3559. Zij die er voor de eerste maal waren, hadden verslagen gelezen over dergelijke gebeurtenissen in het verleden en berichten gehoord van anderen die er bij waren geweest, doch toen zij zelf aanwezig waren, hadden zij het gevoel dat de helft hun niet was aangezegd. En wat betreft de hittegolf en droogte waaraan gedurende dit weekeinde door een verfrissende regenbui uit de hemel een eind werd gemaakt, zij kunnen ons er aan herinneren dat er een grotere droogte is die zich over deze oude wereld uitstrekt, en waaraan mede door deze afgestudeerde zendelingen een einde zal worden gemaakt. Als de dertiende klasse zich over vele delen der aarde verspreidt, zullen zij duizenden en duizenden dorstigen verfrissen met de wateren der waarheid en des levens en zij zullen de bewoners van de geestelijk verdroogde landen op de stromen van zegeningen attent maken die spoedig op de gehoorzame mensheid in de nieuwe wereld zullen nederdalen.
-
-
BrievenDe Wachttoren 1950 | 15 maart
-
-
Brieven
„OVER BLOEDTRANSFUSIE”
8 october 1949
Geachte Heer,
Als antwoord op uw schrijven van 21 september over bloedtransfusie het volgende:
Jezus verrichtte op de sabbatsdag inderdaad werken van barmhartigheid, zonder dat hij als schuldig werd beschouwd, omdat het wettig was op de Joodse sabbat dit soort van goed te doen. De priesters in de voorbeeldige tempel te Jeruzalem arbeidden eveneens op de sabbat ten einde hun priesterlijke werkzaamheden te verrichten, en dit werd niet als zonde beschouwd. Ook David en zijn mannen aten toonbroden, welke volgens de wet alleen door de priesters die de tabernakel betraden, mochten worden gegeten, omdat David en zijn mannen toen voedsel nodig hadden. Kan men zich echter volgens de Schrift op deze dingen beroepen om een Christen te rechtvaardigen wanneer hij zijn toevlucht neemt tot bloedtransfusies voor zich zelf of voor een van zijn vrienden of dierbaren? Beschouw het volgende:
Gods verbond betreffende de heiligheid van het bloed van schepselen werd door middel van Noach met de mensheid opgericht voordat de wet over de sabbat door middel van Mozes met de Joden werd ingesteld (Genesis 9:1-6). Toen Jezus dus door zijn dood een einde maakte aan het Mozaïsche verbond met zijn wet over de sabbat, bleef het verbond met Noach betreffende het bloed nog van kracht, en jaren na Jezus’ dood werd dat feit door Zijn apostelen en discipelen erkend en geboden zij de Christelijke gelovigen derhalve geen bloed van schepselen in zich op te nemen (Handelingen 15:19, 20, 28, 29; 21:25). Jezus stelde door zijn goede werken op de sabbat zijn navolgers dus niet het precedent, het verbond met Noach betreffende het bloed te schenden of hierop uitzonderingen te maken. De priesters die op de sabbat in de tempel werkten, gaven hun niet-priesterlijke broeders en zusters niet het voorbeeld, de sabbat door werelds werk te schenden; en waarom niet? Omdat Jehova die priesters had bevolen die werken alle dagen van de week, de sabbat niet uitgesloten, te verrichten. Zij gehoorzaamden dus God wanneer zij dit werk, niet buiten doch in de tempel, op de sabbat deden. Daarmede schonden zij echter niet het verbond met Noach betreffende het bloed.
Ook David en zijn mannen kregen, toen zij de toonbroden aten, geen brood waardoor het Heilige van de tabernakel werd beroofd van de broodvoorraad die daar voor het aangezicht van God moest zijn. Het was toonbrood dat de priesters al van voor het aangezicht van God hadden weggenomen om het te vervangen door vers toonbrood, zodat het brood dat David at, toen eigenlijk gewoon brood was. Wij lezen: „Toen gaf de priester hem dat heilige brood, dewijl er geen brood was dan de toonbroden, die van voor het aangezicht des HEREN weggenomen waren, dat men er warm brood leide, ten dage als dat weggenomen werd” (1 Samuël 21:6). Dus het was brood dat reeds aan zijn heilige doel had beantwoord. Maar toen David het aannam en at, schond hij niet het verbond met Noach betreffende de heiligheid van bloed, noch maakte hij hierop een uitzondering. Dat hij geen uitzondering wilde maken op het heilige verbond betreffende bloed, wordt aangetoond door zijn aanmerking toen enigen van zijn soldaten hun leven op het spel hadden gezet om hem geen bloed, doch water uit de bron te Bethlehem te drinken te brengen. David stortte het water uit op de grond waar het bloed moest worden uigestort. Wij lezen: „Doch David wilde het niet drinken, maar hij goot het uit voor den HERE; en hij zeide: Dat late mijn God verre van mij zijn, van zulks te doen! Zou ik het bloed dezer mannen drinken? Met gevaar huns levens, ja, met gevaar huns levens hebben zij dat gebracht. En hij wilde het niet drinken” (1 Kronieken 11:18, 19). In overeenstemming hiermede zeide hij in Psalm 16:4: „Ik zal hun drankofferen van bloed niet offeren.”
Vele religie-aanhangers beweren, dat bloedtransfusie niet onder het verbond met Noach betreffende het bloed valt, doch een uitzondering vormt op dit verbond om bloed in zich op te nemen, wegens de goede uitwerking die bloedtransfusie heeft. Maakte God echter een uitzondering op het verbond betreffende het bloed, omdat er gevallen waren waarin het goed scheen te doen? Neen. Toen de Israëlieten de Filistijnen achtervolgden, geraakten zij uitgeput, maar hun lichamelijke uitputting werd niet als een excuus aanvaard om bloed van schepselen in zich op te nemen. Wij lezen: „Die dag versloeg het volk de Filistijnen van Mikmas tot Ajjalon. Maar toen was het ook zo uitgeput, dat het zich op de buit stortte, schapen, runderen en kalveren nam, ze zo maar op de grond slachtte, en ze met bloed en al opat. Toen men aan Saul berichtte, dat het volk tegen Jahweh zondigde, door ze met bloed en al te eten, sprak hij tot hen, die het hem kwamen vertellen: Rol ogenblikkelijk een grote steen hier naar toe. En Saul ging voort: Verspreidt u onder het volk en zegt hun: Laat iedereen zijn rund of schaap bij mij brengen, en hierop slachten; dan kunt gij eten en hoeft gij niet tegen Jahweh te zondigen, door ze met bloed en al te eten” (1 Samuël 14:31-34, Petr. Can. Vert.). En toen Sauls mannen de Filistijnen achtervolgden en doodden, overtraden zij niet het Zesde Gebod: „Gij zult niet doden” maar bij het ter dood brengen van zijn vijanden handelden zij op Gods bevel en dienden dus als scherprechters voor hem. Zij begingen geen moord; dit wordt bewezen doordat zij ter bescherming tegen de bloedwreker niet naar de vrijsteden behoefden te vluchten, naar welke vrijsteden iedere Israëliet moest vlieden die zonder het te weten of onopzettelijk een moord had begaan (Numeri 35:9-34). Het argument dat bloedtransfusie te verontschuldigen is, omdat het een uitgeput menselijk schepsel zal doen opleven, is dus een wereldwijs argument en wordt niet door de Schrift ondersteund.
-