Eli, een priester die als vader te kort schoot
GEEN enkel mens bereikt ooit het punt dat hij geen streng onderricht meer nodig heeft. Streng onderricht oefent iemand om op de juiste, heilzaamste manier te handelen. Tijdens ons leven komen wij voortdurend tegenover verschillende situaties te staan, waarvan sommige nieuw voor ons zijn en vele een beproeving voor ons vormen. Het ondergaan van deze ervaringen is ons tot streng onderricht.
Aangezien dit zelfs met volwassenen het geval is, heeft een kind veel meer streng onderricht nodig. Iedere ervaring is nieuw voor hem. Bovendien is, door overerving van onvolmaakte ouders, „dwaasheid . . . aan het hart van een knaap gebonden; de roede van streng onderricht is wat ze ver van hem zal verwijderen”. — Spr. 22:15.
Om deze reden geeft God ouders de nadrukkelijke verzekering dat zij de zware verantwoordelijkheid hebben om hun kinderen te leren ordelievend te zijn, moreel rein te blijven en liefde voor God te hebben. Indien de kinderen deze beginselen niet leren door mondeling onderwijs van de zijde van de ouders, maar ongehoorzaam en wetteloos zijn, moet er de een of andere vorm van streng onderricht worden toegepast. Laksheid ten aanzien hiervan of te kort schieten hierin, zal tot gevolg hebben dat kinderen later helemaal niet naar de ouders zullen luisteren, en dit kan tot de grootste rampspoed voor zowel de kinderen als de ouders leiden.
LAKSHEID TEN AANZIEN VAN STRENG ONDERRICHT VEROORZAAKT VERDRIET
Eli was een vader in het Israël uit de oudheid. Hij was ook priester — de hogepriester voor het volk. Als zodanig was hij goed thuis in de wet van God. In zijn persoonlijke leven heeft hij zich wellicht getrouw van zijn plichten als priester gekweten. Hij heeft wellicht zelfs zijn zonen grondig in Gods wet onderwezen. Maar klaarblijkelijk was hij zwak, laks en te toegeeflijk voor zijn zonen zodat hij het vereiste strenge onderricht niet consequent toediende, met het gevolg dat hij zich Gods misnoegen op de hals haalde en zichzelf hartzeer berokkende. Maar Eli schoot in een nog belangrijker opzicht volslagen te kort — hij betoonde zich niet ijverig voor de ware, reine aanbidding van God toen zijn twee zoons betrokken raakten bij het overtreden van Gods wet.
DE ZONDEN VAN ELI’S ZONEN
Toen Eli’s zonen volwassen waren geworden en getrouwd waren, en Eli zeer oud was, kreeg hij voortdurend berichten te horen over het schokkende gedrag van zijn zonen. Het verslag zegt:
„Nu waren de zonen van Eli nietswaardige mannen; zij erkenden Jehovah niet. Wat datgene betreft wat de priesters rechtens van het volk toekwam: Telkens wanneer een man een slachtoffer bracht, kwam een bediende van de priester met de drietandige vork in zijn hand, juist wanneer het vlees kookte, en hij stak daarmee in het bekken of de kookpot met twee handvaten of de grote ketel of de kookpot met één handvat. Alles wat de vork ook maar naar boven bracht, nam de priester dan voor zich. Zo plachten zij te Silo te doen met alle Israëlieten die daar kwamen.” — 1 Sam. 2:12-14.
De wet voorzag op de volgende manier in het onderhoud van de priesterschap: Bij het gemeenschapsoffer, wanneer de aanbidder zijn offer uit het rundvee of het kleinvee bracht, kregen de priesters de borst van het dier als hun deel. De dienstdoende priester ontving de rechterpoot als zijn eigen deel. Maar Hofni en Pinehas, Eli’s zonen, lieten hun bedienden gewoonlijk alles uit de kookpot nemen wat hun grote vork maar naar boven bracht, op welke wijze zij God minachtten door zijn regeling te overtreden en de Israëliet die het offer bracht, onheus bejegenden. Wat nog erger was, zij beroofden God door hun deel van het offer te nemen voordat de vette delen op het altaar waren geofferd — hetgeen een overtreding van de wet was. — 1 Sam. 2:15-17, Lev. 7:32-34; 3:3-5.
Deze goddeloze mannen vermeerderden hun zonden nog door immoraliteit te bedrijven met de vrouwen die in de tabernakel dienst deden, zodat heel Israël het te weten kwam. En het bericht van hun afschuwelijke ontheiliging van Gods heiligdom kwam Eli ter ore. — 1 Sam. 2:22.
Hierin schoot Eli het meest te kort. Als vader van Hofni en Pinehas en, wat een zeer ernstige zaak was, als Gods gezalfde hogepriester van Israël, had Eli onmiddellijke strafmaatregelen moeten nemen door deze twee mannen uit hun priesterambt te verwijderen en hen van dienst in het heiligdom buiten te sluiten. Bovendien hadden zij volgens de wet voor hun misdaden gestraft moeten worden. In plaats daarvan zei Eli slechts tot hen:
„Waarom blijft gij dergelijke dingen doen? Want de dingen die ik van heel het volk omtrent u verneem, zijn slecht. Neen, mijn zonen, want het bericht dat ik hoor, dat het volk van Jehovah doet rondgaan, is niet goed. Indien een mens tegen een mens zondigt, zal God als scheidsrechter voor hem optreden; maar zondigt een mens tegen Jehovah, wie is er dan om voor hem te bidden?” — 1 Sam. 2:23-25.
GODS OORDEEL TEGEN ELI’S HUIS
God sliep echter niet en stond niet onverschillig tegenover de kwestie, en hij had deze bedrieglijke mannen reeds geoordeeld. „Jehovah . . . verkoos [nu] hen ter dood te brengen”, zegt de bijbel, en in overeenstemming met dit oordeel zond hij „een man Gods” naar Eli met een vernietigende boodschap (1 Sam. 2:25). De profeet zei tot Eli:
„Dit heeft Jehovah gezegd: . . . ’Waarom blijft gijlieden trappen naar mijn slachtoffer en naar mijn offerande, die ik in mijn woning geboden heb, en blijft gij uw zonen meer eren dan mij, door u vet te mesten met het beste van elke offerande van mijn volk Israël? Daarom luidt de uitspraak van Jehovah, de God van Israël: „Ik heb inderdaad gezegd: Uw huis en het huis van uw voorvader zullen tot onbepaalde tijd voor mijn aangezicht wandelen.” Maar nu luidt de uitspraak van Jehovah: „Het is ondenkbaar van mijn zijde, want wie mij eren, zal ik eren, en wie mij verachten, zullen geringgeacht worden.” Zie! Er komen dagen dat ik stellig uw arm en de arm van het huis van uw voorvader zal afkappen, zodat er geen grijsaard in uw huis zal blijken te zijn. . . . En toch is er een man van u die ik niet van bij mijn altaar zal afsnijden, om uw ogen te doen verkwijnen en om uw ziel te doen versmachten; maar de meesten van uw huis zullen allen door het zwaard van mensen sterven. En dit is het teken voor u, dat over uw beide zonen, Hofni en Pinehas, zal komen: Op één dag zullen zij beiden sterven. En ik zal mij stellig een getrouwe priester verwekken. Hij zal handelen in overeenstemming met wat in mijn hart en in mijn ziel is; en ik zal hem stellig een duurzaam huis bouwen, en hij zal stellig altijd voor het aangezicht van mijn gezalfde wandelen. En het moet geschieden dat al wie in uw huis is overgebleven, zich voor hem zal komen neerbuigen voor de betaling van geld en een rond brood, en stellig zal zeggen: „Verbind mij alstublieft aan een van de priesterambten, opdat ik een stuk brood te eten heb.”’” — 1 Sam. 2:27, 29-31, 33-36.
Deze profetie ging gedeeltelijk in vervulling toen Eli’s twee zonen kort daarna in een gevecht met de Filistijnen werden gedood en de ark, die zij in de strijd hadden gebracht, werd buitgemaakt. Toen Eli het bericht hoorde, viel hij achterover van zijn zetel naast de poort en brak zijn nek. — 1 Sam. 4:10, 11, 18.
Eli’s nakomelingen hebben jaren nadien inderdaad het ambt van hogepriester vervuld, maar hun ogen hebben veel rampspoeden gezien, zoals de afslachting van de priesters op bevel van Saul (1 Sam. 22:11, 16-18). Jaren later ging nog een gedeelte van het oordeel in vervulling toen koning Salomo „Abjathar [de hogepriester, een afstammeling van Eli] uit Jehovah’s priesterdienst [verdreef], ten einde Jehovah’s woord te vervullen dat hij te Silo tegen het huis van Eli had gesproken”. Salomo verving Abjathar door een van de zonen van Zadok in het ambt aan te stellen (1 Kon. 2:27, 35). Zadok was een afstammeling in de geslachtslijn van Aärons zoon Eleazar, terwijl Eli uit de afstammingslijn van Ithamar, een andere zoon van Aäron, was (1 Kron. 6:50-53; 24:1; 1 Sam. 14:3; 22:9). Zelfs toen nog stond God enkelen van Eli’s nakomelingen toe als onderpriesters dienst te doen. Maar zij beleefden de afval van de aanbidding in de tempel gedurende de regering van de koningen, toen de priesterschap geen passende ondersteuning van het volk kreeg. — 2 Kron. 29:3, 6; 33:7; 34:8-11.
De geschiedenis van Eli legt krachtig de nadruk op de volgende feiten die wij niet kunnen negeren: Wij, als dienstknechten van God, dienen de bijbelse raad op te volgen om onze kinderen iedere dag uit Gods Woord te onderwijzen en ook dienen wij, terwijl wij hun liefde en consideratie betonen, ’hen in het strenge onderricht en de gezaghebbende raad van Jehovah groot te brengen’ (Ef. 6:4; Deut. 6:4-9). Indien ouders kwaaddoen van de zijde van hun kinderen vergoelijken, zullen zij stellig het respect van hun kinderen verliezen. Zulke ouders zullen later ontdekken dat zij de communicatielijn hebben verbroken en zullen tot hun verdriet zien dat zij hun kinderen zijn kwijtgeraakt aan de wereld.
Wat nog belangrijker is, het voorbeeld van Eli’s zonen doordringt ons van het feit dat wanneer wij onze positie als Gods dienstknechten voor zelfzuchtig gewin gebruiken, God een ongunstig oordeel over ons zal brengen. „Indien iemand de tempel van God vernietigt, zal God hem vernietigen.” — 1 Kor. 3:17.
„Tuchtig uw zoon en hij zal u rust verschaffen en uw ziel veel genot schenken.” — Spr. 29:17.