Het voorbeeld uit de oudheid van Jehovah’s ongewone werk
„Jehovah zal opstaan zoals op de berg Perazim, hij zal vertoornd zijn zoals in de laagvlakte bij Gibeon, opdat hij zijn daad ten uitvoer kan brengen — zijn daad is vreemd — en opdat hij zijn werk kan doen — zijn werk is ongewoon.” — Jes. 28:21.
1. Waarom zijn Jehovah’s daden en werken anders dan wat mensen verwachten of wensen te geloven?
JEHOVAH is tot vreemde daden en ongewone werken in staat. De gedachten van de gevallen mensheid zijn niet Zijn gedachten en zijn wegen zijn niet hun wegen (Jes. 55:8). Daar hij volgens zijn gedachten en wegen te werk gaat, zijn zijn daden en werken anders dan wat mensen verwachten of wensen te geloven.
2. Hoe werd de „troon van Jehovah” in het Midden-Oosten op de berg Zion bevestigd, en wat waren de Filistijnen vastbesloten in verband hiermee te doen?
2 Twee van zijn vreemde en ongewone daden, welke voor ons geslacht een profetische betekenis hebben, geschiedden in de elfde eeuw voor het christelijke tijdperk in het Midden-Oosten. In 1077 v. Chr. was David, de voormalige schaapherder van het stadje Bethlehem, tot koning over alle twaalf stammen van Israël gezalfd. Kort hierna leidde hij zijn troepen naar de stad Jeruzalem, waar hij het stadsbolwerk Zion veroverde. Daar hij dit een geschiktere plaats voor de zetel van zijn regering vond, verplaatste hij zijn hoofdstad, onder de leiding van zijn God Jehovah, van het zuidelijker gelegen Hebron naar de citadel Zion, zodat Jeruzalem de hoofdstad werd. Toen de Filistijnen, de niet-joodse vijanden aan de zeekust in het westen, dit alles gadesloegen, werden zij verontrust. Dat David, die zij heel goed kenden, in de berg-burcht Zion als koning over geheel Israël regeerde, vormde een gevaar voor hen. Daar Jehovah God David voor het koningschap over Israël had uitverkoren en had bevolen dat hij tot die positie gezalfd zou worden, zat David daar op de berg Zion op wat „de troon van Jehovah” werd genoemd en regeerde hij als de zichtbare vertegenwoordiger van de werkelijke Regeerder, Jehovah. De vijandelijke Filistijnen waren gebelgd over dit opgerichte koninkrijk van God en waren vastbesloten koning David van de troon te stoten en Gods voorbeeldige koninkrijk onder de voet te lopen.
3. Hoe brak Jehovah de eerste aanval van de Filistijnen tegen koning David, en wat betreffende aanspraken op goddelijkheid werd aldus vastgesteld?
3 Stelde de Allerhoogste God des hemels hier belang in? Zeer zeker. In het bijbelse bericht kunnen wij lezen wat er gebeurde toen de legers der Filistijnen naar het dal Refaïm, ten zuiden van Jeruzalem, optrokken. „En David begon bij Jehovah te informeren, zeggende: ’Zal ik tegen de Filistijnen optrekken? Zult gij hen in mijn hand geven?’ Hierop zei Jehovah tot David: ’Trek op, want ik zal de Filistijnen stellig in uw hand geven.’ David kwam dus te Baäl-Perazim [hetgeen Heer der Doorbrekingen betekent] en sloeg hen daar. Hierop zei hij: ’Jehovah is als een door wateren veroorzaakte opening voor mij uit door mijn vijanden heengebroken.’ Daarom noemde hij de naam van die plaats Baäl-Perazim. Dientengevolge lieten [de Filistijnen] er hun afgoden achter waarna David en zijn mannen die wegnamen.” „David gaf daarom het bevel, en ze werden in het vuur verbrand” (2 Sam. 5:17-21; 1 Kron. 14:8-12; Deut. 7:5, 6). De heidense Filistijnen hadden hun goden, hun afgodsbeelden met zich meegenomen in de hoop een succesvolle oorlog te voeren, maar deze goden, deze afgodsbeelden, bleken voor hen niets dan leugens en een valse hoop te vertegenwoordigen. Jehovah betoonde zich de werkelijke waarachtige God. Door een vreemde daad waarbij wateren waren betrokken, had hij zijn gezalfde koning David de overwinning gegeven en aldus het voorbeeldige koninkrijk Gods met zijn hoofdstad in Zion bewaard. De valse goden waren verdelgd.
4, 5. (a) Welke instructies gaf Jehovah om een tweede aanval van de Filistijnen tegen koning David af te slaan? (b) Waar liep de strijd op uit, en over welk een gebiedsafstand gebeurde dit?
4 Dit was voor de Filistijnen echter geen les geweest. Uit haat tegen Gods koninkrijk, dat door David, die op de troon van Zion was gezeten, werd geregeerd, vielen zij het gebied van het koninkrijk nogmaals binnen. „De Filistijnen trokken wederom op en marcheerden de laagvlakte van Refaïm binnen. Hierop informeerde David bij Jehovah, maar hij zei: ’Gij moet niet optrekken. Trek om tot achter hen en gij moet hen voor de baka-struiken aanvallen. En wanneer gij het geluid van marcheren in de toppen der baka-struiken hoort, moet het geschieden dat gij vastbesloten handelt, want op dat ogenblik zal Jehovah voor u zijn uitgegaan om het kamp van de Filistijnen te slaan.’ David deed dienovereenkomstig, precies zoals Jehovah hem had geboden.” „En zij sloegen het kamp der Filistijnen van Gibeon tot Gezer, en Davids roem begon zich in alle landen te verbreiden, en Jehóvah deed alle natiën voor hem vrezen.” — 2 Sam. 5:22-25; 1 Kron. 14:13-17.
5 Deze keer ondernam David in overeenstemming met de goddelijke bevelen geen frontale aanval tegen de vijanden van Gods koninkrijk, maar verborg hij zich achter de baka-struiken die zich in de flank of aan de achterzijde van de Filistijnen bevonden. Toen de ruisende wind in de toppen der struiken een geluid veroorzaakte dat op dat van een marcherend leger leek — hetgeen ongetwijfeld het geluid van Davids aanvallende leger overstemd kan hebben — wierp hij zich vervolgens op de Filistijnen. Daar ook Jehovah tegen de Filistijnen was opgetrokken, braken zij het kamp op en vluchtten. Koning David en zijn troepen zetten hen na en bleven hen over een afstand van ongeveer zesentwintig kilometer, of van de stad Gibeon tot Gezer, achtervolgen.
6. Wat had Jehovah in koning David te Zion gelegd, en hoe lang zat David ondanks de Filistijnen op Jehovah’s troon?
6 Te beginnen bij Gibeon verrichtte Jehovah een ongewoon werk tegen die Filistijnen, een werk ter verdediging van zijn voorbeeldige koninkrijk en zijn gezalfde koning op Zions troon. In koning David had Jehovah te Zion het fundament gelegd voor een koninklijke regeringsklasse, een dynastie van koningen welke in Jezus Christus het hoogtepunt van haar heerlijkheid zou bereiken. De Filistijnen hadden zich erop toegelegd die koninklijke steen van de berg Zion los te maken en de „troon van Jehovah” omver te werpen. Jehovah wilde het echter anders en zijn voorbeeldige koninkrijk zegevierde. Zijn koning David bleef drieëndertig jaar te Zion regeren totdat Salomo, zijn zoon, te Zion tot koning werd gezalfd en aldaar op de „troon van Jehovah” werd geplaatst. Koning David bleef aldus de meerdere van de Filistijnen.
7. In welk opzicht bestaat er thans „filistinisme”, en waar woekert het voort, en wat voor vreemds zou er derhalve, zoals Jehovah volgens Jesaja 10:21-23 heeft bevolen, gebeuren?
7 Deze twee op vreemde wijze behaalde overwinningen van Jehovah vormden schitterende historische gebeurtenissen waar hij, wanneer hij zijn voornemen voor de toekomst, ja, zelfs helemaal voor onze tijd, beschreef, naar kon verwijzen. Ook in onze tijd kunnen wij een „filistinisme”, of een kwaadaardige oppositie tegen het werkelijke koninkrijk van God zoals die van de Filistijnen uit de oudheid, waarnemen. In de christenheid, welke beweert dat God een nieuw verbond met haar heeft gesloten, bestaat het en woekert het voort. Daarom heeft hij bevolen dat er iets heel vreemds zal gebeuren, dat er een verdelging zal plaatsvinden, iets waartoe het besluit is genomen en waarop hij niet zal terugkomen. Jesaja werd als profeet gebruikt om in verband hiermee het volgende bekend te maken: „Slechts een overblijfsel, het overblijfsel van Jakob, zal tot de Machtige God terugkeren. Want al zou uw volk, o Israël, ook als de zandkorrels der zee blijken te zijn, dan nog zal slechts een overblijfsel van hen terugkeren. Een verdelging waartoe het besluit is genomen, zal in rechtvaardigheid doorstromen, want de Soevereine Heer, Jehovah der legerscharen, zal in het midden van het gehele land een verdelgende en een strenge beslissing ten uitvoer brengen.” — Jes. 10:21-23.
8. Over wie is die verdelging eerst gekomen, maar hoe toont Paulus aan dat een grotere vervulling, van zijn tijd af gerekend, in de toekomst lag?
8 In de volgende eeuw na Jesaja werden de inwoners van Jeruzalem en Juda inderdaad verdelgd. De christelijke apostel Paulus geeft echter te kennen dat een grotere vervulling van de verdelging, van zijn tijd af gerekend, nog in de toekomst lag doordat hij Jesaja aanhaalde en zei: „Bovendien roept Jesaja over Israël uit: ’Alhoewel het aantal der zonen Israëls als het zand der zee kan zijn, zal er een overblijfsel worden gered. Want Jehovah zal een afrekening op aarde houden, haar verteren en haar tot iets kleins terugbrengen.’ . . . in de tegenwoordige tijd is er overeenkomstig een verkiezing [door Jehovah God] tengevolge van [zijn] onverdiende goedgunstigheid eveneens een overblijfsel verschenen.” — Rom. 9:27, 28; 11:5.
9. Wanneer vond er een tweede verdelging plaats, en wat zal er in onze dagen komen?
9 Die „afrekening op aarde”, welke Jehovah met het land Juda en met Jeruzalem hield, had in het jaar 70 (n. Chr.) de verdelging van de joden door de Romeinse soldaten tot gevolg. In onze dagen zal er een laatste verdelging komen.