Watchtower ONLINE LIBRARY
Watchtower
ONLINE LIBRARY
Nederlands
  • BIJBEL
  • PUBLICATIES
  • VERGADERINGEN
  • w70 15/1 blz. 62-64
  • Vragen van lezers

Voor dit gedeelte is geen video beschikbaar.

Helaas was er een fout bij het laden van de video.

  • Vragen van lezers
  • De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1970
  • Vergelijkbare artikelen
  • Uw vingernagels — Verzorgt u ze?
    Ontwaakt! 1998
  • Spijker
    Inzicht in de Schrift, Deel 2
  • Thomas
    Hulp tot begrip van de bijbel
  • Thomas
    Inzicht in de Schrift, Deel 2
Meer weergeven
De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1970
w70 15/1 blz. 62-64

Vragen van lezers

● Werd Jezus, gezien Thomas’ verklaring in Johannes 20:25, aan de paal gehangen met door elke hand een spijker? — J. B., Taiwan.

Jezus verscheen na zijn opstanding aan enkelen van zijn discipelen, maar de apostel Thomas was niet aanwezig. Toen Thomas werd verteld wat er was gebeurd, was zijn reactie: „Als ik niet in zijn handen het teken van de nagelen zie en mijn vinger niet in het teken van de nagelen steek en mijn hand niet in zijn zijde steek, zal ik stellig, niet geloven” (Joh. 20:25). Daar Thomas over nagelen (meervoud) sprak, hebben sommigen zich afgevraagd of door elk van Christus’ handen een spijker werd geslagen.

Als wij enkel de bijbelverslagen over dit gebeuren lezen, zouden wij niet veel weten over de wijze waarop Jezus aan de paal werd gehangen. De Evangelieschrijvers vermelden alleen dat hij aan de paal werd gehangen of vastgemaakt. Zij vertellen in hun verslagen niet hoe dit gebeurde, of de paal door een gedeelte van Christus’ lichaam heen werd gestoken, of dat hij eraan werd vastgebonden of eraan werd genageld. — Matth. 27:35; Mark. 15:25; Luk. 23:33; Joh. 19:18.

Thomas’ opmerking in Johannes 20:25 na Jezus’ opstanding geeft echter duidelijk te kennen dat de handen van Jezus aan de paal werden genageld. Maar op welke manier? Wij weten het niet. De bijbel zegt niet of zijn handen op elkaar werden vastgespijkerd met één spijker door beide handen, of naast elkaar met door elke hand een spijker. Indien het laatste het geval was zouden wij daaruit kunnen opmaken dat Thomas’ opmerking alleen betrekking had op Jezus’ handen.

Er is evenwel nog een andere mogelijkheid die niet uitgesloten is. Vele bijbelkenners zijn van mening dat Jezus’ voeten met een spijker of spijkers hetzij rechtstreeks aan de paal waren genageld of aan een uitstekend plankje dat aan de paal was bevestigd. Het kan zijn dat Jezus zelf bij een andere gelegenheid dat hij aan zijn discipelen verscheen, melding heeft gemaakt van de wonden in zijn handen en voeten. Ten einde hen ervan te overtuigen dat hij werkelijk de opgestane Jezus was, zei hij: „Ziet mijn handen en mijn voeten, dat ik het zelf ben” (Luk. 24:39). Thomas maakte niet specifiek melding van Jezus’ voeten, maar het kan zijn dat zijn opmerking over het „teken van de nagelen” betrekking had op Christus’ handen en voeten, ofschoon alleen de handen werden genoemd.

Jezus is in de publikaties van het Wachttorengenootschap vaak hangend aan een paal afgebeeld met één nagel door zijn beide handen en een andere nagel die zijn beide voeten doorboort. Dit is slechts de opvatting van een tekenaar, doch het is heel goed mogelijk dat Jezus op deze wijze aan de paal werd gehangen.

Hoewel zulke technische kwesties wel van enig belang zijn, moet men met betrekking tot Jezus’ dood toch voornamelijk in gedachten houden wat erdoor tot stand werd gebracht. Eén punt is dat hierdoor een eind kwam aan de verplichting de Mozaïsche wet te onderhouden, want God „heeft het uit de weg geruimd door het aan de martelpaal te nagelen” (Kol. 2:14). Jezus heeft door zijn rechtschapenheid jegens God zelfs gedurende de folterende pijn en de dood aan de paal, bewezen dat mensen Jehovah getrouw kunnen dienen uit liefde, ongeacht de verzoekingen en druk die Satan teweegbrengt. Bovendien is door Jezus’ dood aan de paal in de losprijs voorzien, de prijs waardoor de gelovige mensheid van slavernij aan zonde en de dood wordt losgekocht. — 1 Tim. 2:5, 6; 2 Kor. 5:14, 15.

● Hoe werd de „duivenmest”, waarvan in 2 Koningen 6:25 melding wordt gemaakt, gebruikt? — H. F., V.S.

Dit vers beschrijft de toestanden in de stad Samária tijdens de belegering van de Syriërs in de dagen van Elisa. Wij lezen: „Na verloop van tijd ontstond er in Samária een grote hongersnood, en zie! zij belegerden het zo lang dat een ezelskop tachtig zilverstukken waard werd en een vierde kabmaat duivenmest vijf zilverstukken waard was.” — 2 Kon. 6:25.

Bijgevolg was 0,3 liter duivenmest ongeveer ƒ 8,50 waard. Maar de vraag hoe de koper de duivenmest gebruikte, heeft reeds tot breedvoerige gesprekken aanleiding gegeven.

Sommige personen hebben gedacht dat „duivenmest” op een plant kan hebben geduid, en zij baseren hun mening op het feit dat de Arabieren een plant die door arme mensen wordt gegeten, „mussenmest” noemen en dat er in het gebied van Samária een plant groeit waarvan de Latijnse naam „vogelmelk” betekent. Er is echter geen bewijs dat een van deze planten ooit met „duivenmest” werd aangeduid of dat ze voor de mensen die in het belegerde Samária zaten opgesloten, beschikbaar waren.

Indien de uitdrukking letterlijk moet worden opgevat, waarvoor zou duivenmest dan worden gebruikt? De gedachte is geopperd dat dit materiaal door volkeren in het Nabije Oosten lange tijd als bemestingsmiddel is gebruikt. Het is echter onwaarschijnlijk dat mensen met de hongerdood voor ogen zich zouden bezighouden met het bemesten van grond die misschien pas na maanden opbrengsten zou opleveren.

Dan is er nog de mogelijkheid dat de duivenmest als voedsel werd gebruikt. In een poging de bewoners van Jeruzalem angst aan te jagen, liet Rabsaké eens de waarschuwing horen dat een Assyrische belegering hen ertoe zou brengen „hun eigen uitwerpselen [te] eten en hun eigen urine [te] drinken” (2 Kon. 18:27). Alleen al de gedachte hieraan wekt grote afkeer, maar het feit dat vrouwen hun eigen kinderen kookten en opaten, wijst erop dat zij alles aten wat maar beschikbaar was (2 Kon. 6:26-29). Hoewel mest weinig voedingswaarde heeft, eten uitgehongerde mensen doorgaans bijna alles om de knagende honger maar te kunnen stillen. Volgens Josephus aten de joden die in 70 G.T. door de Romeinen werden belegerd, mest van „oude mesthopen van vee”. Ook is er een bericht voorhanden dat mensen in 1316 G.T. tijdens een hongersnood in Engeland „hun eigen kinderen, honden, muizen en duivenmest” aten.

De meest aannemelijke suggestie is misschien wel dat de mest als brandstof werd gebruikt. De profeet Ezechiël kreeg de opdracht de even verschrikkelijke belegeringstoestanden af te schilderen die over Jeruzalem zouden komen door mest als brandstof voor het koken van zijn voedsel te gebruiken (Ezech. 4:12-17). Zelfs in deze tijd wordt in enkele delen van de aarde gedroogde veemest als brandstof gebruikt. Indien deze opvatting van duivenmest correct is, vermeldt het verslag eenvoudig de prijs van het voedsel (in dit geval een ezelskop) en de prijs van de brandstof waarmee het gekookt kan worden. De volgende verzen wijzen erop dat de mensen destijds nog geen rauw vlees aten.

● Wat bedoelt de Schrift in 1 Samuël 18:10, waar wordt gezegd dat „Gods boze geest ten aanzien van Saul werkzaam werd, zodat hij zich in het huis als een profeet gedroeg”?

In 1 Samuël 16:14 wordt ons medegedeeld: „Wat de geest van Jehovah betreft, die week van Saul, en een boze geest, die van Jehovah kwam, joeg hem schrik aan.” Hierin zien wij een toepassing van het beginsel waarop Jezus doelde in Matthéüs 12:43-45, namelijk dat indien de geest en het leven niet gevuld zijn met Jehovah’s geest, ze openstaan voor een invasie van demonengeesten. Niet dat Jehovah werkelijk een boze geest zond om Saul angst aan te jagen, doch doordat hij zijn heilige geest van deze ongehoorzame koning wegnam, bleef er een leegte achter, een leegte die prompt werd gevuld door een boze geest of geestestoestand. Aangezien Jehovah dit in bezit nemen door slechte neigingen mogelijk maakte door zijn heilige geest weg te nemen, wordt over Jehovah gesproken als de bron van de boze geest.

Hoe nu precies deze boze geest Saul ertoe dreef te handelen of zich te gedragen als een profeet wordt in het verslag niet precies vermeld. Het is echter heel goed mogelijk dat hij „vervuld was van profetische razernij”, zoals één vertaling zegt (AT). Anderen geven de woorden ’gedroeg zich als een profeet’ eenvoudig weer met „raaskallen”, en met betrekking hiertoe verklaart de vertaling van Soncino: „hij raaskalde, letterlijk ’hing de profeet uit’, waarbij hij de uitingen van lichamelijke opwinding ten toon spreidde, die gepaard gaan met de extatische waanzin van groepen profeten.” Het is heel wel mogelijk dat in dit speciale geval, aangezien er muziek werd gespeeld en sommige profeten tijdens het spelen van muziek profeteerden, de opwinding in verkeerde banen werd geleid, hetgeen niet het geval zou zijn geweest als Saul onder invloed van een goede geest van Jehovah had gestaan (2 Kon. 3:14, 15; 1 Sam. 10:5-13). Dit was ook te verwachten met het oog op wat het verslag verder zegt: „Hij [gedroeg] zich in het huis als een profeet . . ., terwijl David, zoals de vorige dagen, muziek maakte met zijn hand; en de speer was in Sauls hand. Saul nu slingerde de speer en zei: ’Ik zal David wel aan de muur spietsen!’” Zulk een gedrag verried stellig een ernstige geestelijke gestoordheid. — 1 Sam. 18:10, 11.

    Nederlandse publicaties (1950-2025)
    Afmelden
    Inloggen
    • Nederlands
    • Delen
    • Instellingen
    • Copyright © 2025 Watch Tower Bible and Tract Society of Pennsylvania
    • Gebruiksvoorwaarden
    • Privacybeleid
    • Privacyinstellingen
    • JW.ORG
    • Inloggen
    Delen