Vragen van lezers
● Volgens Deuteronomium 22:23-27 moest een Israëlitisch ondertrouwd meisje dat met verkrachting werd bedreigd, om hulp roepen. Wat moet een christelijke vrouw in deze tijd doen indien zij voor een overeenkomstige situatie komt te staan? Moet zij ook wanneer een aanvaller haar met een wapen dreigt, om hulp roepen? — M. U., Verenigde Staten.
Volgens Gods wet rustte op een Israëlitisch meisje de plicht om hulp te roepen: „Wanneer een man een meisje, dat nog maagd is en dat met iemand ondertrouwd is, in de stad ontmoet en gemeenschap met haar heeft, dan zult gij hen beiden naar de poort van die stad brengen en hen stenigen, zodat zij sterven: het meisje, omdat zij in de stad niet om hulp geroepen heeft, en den man, omdat hij de vrouw van zijn naaste onteerd heeft.” Indien het meisje echter in het veld was aangevallen en zij om hulp had geroepen om aan haar aanvaller te ontkomen, mocht zij niet gestenigd worden, daar zij was overweldigd en er niemand was om haar te hulp te komen. — Deut. 22:23-27.
Stel nu echter dat de man een wapen had en dreigde het meisje te doden als zij weigerde gemeenschap met hem te hebben. In deze schriftplaatsen wordt het argument niet verzwakt of de situatie niet veranderd doordat er een omstandigheid wordt genoemd waarin het juist zou zijn dat zij niet om hulp riep. Er staat duidelijk dat zij om hulp moest roepen en dus, ongeacht de omstandigheden, de aanval moest afweren. Indien zij werd overweldigd en misschien bewusteloos werd geslagen en verkracht werd voordat er hulp kwam in antwoord op haar kreten, zou zij niet schuldig bevonden kunnen worden. De strekking van de schriftplaatsen is blijkbaar, dat het hulpgeroep van het meisje, waardoor immers de aandacht van de omgeving getrokken zou worden, haar aanvaller op de vlucht zou jagen en zij gered zou zijn, ook al bedreigde hij haar leven omdat zij niet stilzwijgend aan zijn wensen en hartstochtelijke verlangens voldeed.
Dergelijke schriftuurlijke precedenten zijn ook op christenen van toepassing; christenen staan namelijk onder het gebod: „Ontvliedt de hoererij” (1 Kor. 6:18, NW). Indien een christelijke vrouw dus niet om hulp roept en niet alle mogelijke moeite doet om te vluchten, zou er aangenomen kunnen worden dat zij in de schending heeft toegestemd. De christelijke vrouw die rein wenst te blijven en Gods geboden wenst te onderhouden, moet indien zij in deze tijd voor een dergelijke situatie komt te staan, moedig zijn, handelen volgens de raad die in de Schrift wordt gegeven en om hulp roepen. Deze raad is in feite voor haar eigen welzijn, want zou zij zich onderwerpen aan de hartstochtelijke verlangens van een dergelijke man, dan zou zij niet alleen toestemmen in hoererij of overspel, maar ook door schaamte worden gekweld. Zij zou niet alleen schaamte gevoelen wegens het weerzinwekkende van de ervaring, maar ook omdat zij gedwongen is geweest Gods wet te overtreden door seksuele gemeenschap te hebben met iemand anders dan een wettige huwelijkspartner. En dat niet alleen, de kans bestaat ook dat zij een ongehuwde moeder wordt of een verschrikkelijke ziekte van haar moreel ontaarde aanvaller oploopt.
Het is een feit dat een vrouw de kans loopt dat haar aanvaller zijn bedreiging waar zal maken; maar welke garantie heeft zij dat een dergelijke niets ontziende misdadiger haar niet zal doden nadat hij zijn hartstocht heeft bevredigd? Het is nog waarschijnlijker dat zo iemand, die misschien reeds door de politie wordt gezocht, haar na de verkrachting doodt, omdat zij dan meer kans heeft gehad om hem op te nemen en dus beter in staat zal zijn de autoriteiten een beschrijving van hem te geven. In een dergelijk geval zou het opvolgen van de schriftuurlijke raad om te schreeuwen, iemand heel goed het leven kunnen redden, want daardoor zou de aandacht getrokken worden en de mogelijkheid bestaat dat de aanvaller dan al dadelijk het hazepad kiest, in plaats dat hij op de gedachte komt dat hij zijn slachtoffer uit de weg moet ruimen, uit angst later geïdentificeerd te worden.
In de meeste gevallen komt het er ongetwijfeld op aan, de aanvaller angst aan te jagen, daar het hulpgeroep van het meisje zou kunnen leiden tot zijn arrestatie wegens poging tot verkrachting. Indien hij zijn bedreiging waar zou maken en een moord zou begaan, zou hij bovendien waarschijnlijk gearresteerd en veroordeeld worden wegens deze nog veel ernstiger misdaad. De mogelijkheid bestaat natuurlijk, dat de aanvaller niet onmiddellijk vlucht, maar zijn slachtoffer neerslaat of haar een oppervlakkige wond toebrengt om haar tot zwijgen te brengen, maar zou het ondergaan van een dergelijke lichamelijke mishandeling niet onbetekenend zijn vergeleken bij de schande zich door een immorele man te laten gebruiken?
Een christelijke vrouw heeft het recht tot de dood toe voor haar maagdelijkheid of huwelijkstrouw te vechten. Hoe goed zij zich kan verdedigen tegen iemand die haar wenst te schenden, hangt af van haar moed en tegenwoordigheid van geest. Zij moet op zijn minst, zoals reeds is gezegd, trachten de verkrachter te verjagen door om hulp te roepen en zoveel herrie te maken en opzien te baren als zij maar enigszins kan, met het doel alle mogelijke hulp in te roepen. Helpt dit niet, dan heeft zij het recht haar eer te verdedigen met alle middelen die zij tot haar beschikking heeft.
De moraal van deze generatie is beslist tot een ongekend dieptepunt gezonken, precies zoals door bijbelse profetieën met betrekking tot deze laatste dagen is voorzegd. Het feit dat alleen al in de Verenigde Staten ruim 15.000 vrouwen per jaar, of elk half uur één, worden verkracht, legt hierop de nadruk. Het houdt voor vrouwen ook een waarschuwing in, voorzichtig te zijn en gevaarlijke situaties te vermijden. Daar vrouwen bijna altijd worden aangevallen wanneer zij alleen zijn, dienen zij regelingen te treffen om niet alleen op stap te gaan, vooral niet in het donker. En in plaatsen waar het zelfs overdag voor vrouwen gevaarlijk is, dienen zij nooit alleen de straat op te gaan maar altijd een ander mee te nemen. Gods Woord zegt: „Kan iemand er één overweldigen, twee zullen tegenover hem kunnen stand houden; en een drievoudig snoer wordt niet spoedig verbroken” (Pred. 4:12). Een christelijke vrouw die erop staat in een stad of plaats waar vrouwen vaak worden aangevallen, alleen uit te gaan, vraagt om moeilijkheden en brengt haar leven onnodig in gevaar. Het is alleen maar verstandig stil te staan bij wat er in een bepaalde situatie zou kunnen gebeuren en dan de nodige voorzorgsmaatregelen te nemen. Iemand die verstandig is, voorziet gevaar en doet stappen om het te voorkomen. „De schrandere geeft acht op zijn gang.” — Spr. 14:15.
● Hoe kunnen de verslagen over de dood van koning Ahazia van Juda die in 2 Koningen 9:27 en 2 Kronieken 22:8, 9 staan opgetekend, met elkaar in overeenstemming worden gebracht? — C. S., V.S.
Het verslag in 2 Koningen 9:27 (NW) luidt: „Ahazia, de koning van Juda, zag het zelf en sloeg op de vlucht via het tuinhuis. (Later zette Jehu de achtervolging in en zei: ’Ook hem! Sla hem neer!’ Zij sloegen hem dus neer terwijl hij zich in zijn wagen bevond op de weg naar Gur, dat bij Jibleam, ligt. En hij zette zijn vlucht naar Megiddo voort en kwam daar te sterven.)” In 2 Kronieken 22:8, 9 (NW) luidt het verslag als volgt: „Het gebeurde dat zo gauw Jehu de strijd met het huis van Achab had aangebonden, hij de vorsten van Juda en de zoons van de broers van Ahazia, dienaren van Ahazia, vond, en hij doodde hen vervolgens. Toen ging hij Ahazia zoeken en ten slotte namen zij hem gevangen, daar hij zich in Samaria schuilhield, en zij brachten hem naar Jehu. Toen brachten zij hem ter dood en begroeven hem.”
De ogenschijnlijke moeilijkheid wordt opgelost wanneer wij in aanmerking nemen dat bijbelschrijvers gebeurtenissen niet altijd in strikt chronologische volgorde optekenden. Ook hadden zij niet, zoals wij thans, punctuatie om tussenzinnen of afwijkingen van de chronologische volgorde aan te geven. De schrijver van het verslag in Koningen ging, nadat hij Ahazia en zijn vlucht had aangeroerd, eenvoudig verder met de inlichtingen die hij over de rest van diens leven, ofte wel over zijn dood bezat, zonder aan te geven of dit alles al dan niet chronologisch voorafging aan dat wat hij nog te vertellen had. Om die reden plaatst de New World Translation de gebeurtenissen die later plaatsvonden niet alleen tussen haakjes maar vertaalt ze ook het Hebreeuwse voegwoord waw, waarmee de ingelaste stof begint, met „later”. Met betrekking tot dit Hebreeuwse woordje waw zegt het Voorwoord van de New World Translation of the Hebrew Scriptures, Deel 1, bladzijde 18, uitgave van 1953:
„Alhoewel waw (’en’) in het Hebreeuws bijzonder vaak wordt herhaald, negeren wij het niet en laten wij het niet onvertaald als iets wat overbodig, omslachtig of ouderwets van stijl is, maar wij geven het weer door verbindingswoorden of -uitdrukkingen te gebruiken met de betekenis die het Hebreeuws naar onze mening heeft. Wij laten de kracht van het waw in verband met het werkwoord waarmee het wordt gecombineerd, uitkomen. Dit eenvoudige woordje waw wordt in het Hebreeuws dus gebruikt om naast de louter fundamentele betekenis ’en’ nog menige andere betekenisnuance weer te geven.”
Pas later dus heeft Jehu zijn achtervolging van koning Ahazia hervat door zijn mannen achter hem aan te sturen. Blijkbaar verhaalt het verslag in het boek Kronieken de gebeurtenissen zoals ze zich hebben voorgedaan, alhoewel in dat verslag niet de plaats wordt genoemd waar Ahazia op Jehu’s bevel dodelijk werd verwond noch de plaats wordt vermeld waar de koning uiteindelijk stierf, iets wat wij wel in het verslag in Koningen lezen.
Wanneer wij de twee verslagen combineren, weten wij wat er gebeurd moet zijn: „Jehu ontmoette op de weg naar Jizreël Joram en Ahazia. Jehu trof Joram, maar Ahazia vluchtte. Op dat moment achtervolgde Jehu Ahazia niet, maar ging hij verder naar Jizreël om daar zijn terechtstellingswerk te voltooien. Ondertussen trachtte de vluchtende Ahazia Jeruzalem te bereiken; hij kwam echter niet verder dan Samaria, waar hij zich trachtte schuil te houden. Jehu’s mannen die Ahazia achtervolgden, ontdekten hem in Samaria en namen hem gevangen; hij werd naar Jehu gebracht die zich niet ver van Jizreël bij de stad Jibleam bevond. Toen Jehu Ahazia zag, gaf hij zijn mannen opdracht hem in zijn wagen te doden. Zij troffen en verwondden hem op de weg naar Gur, bij Jibleam; daarna lieten zij hem echter ontkomen en vluchtte hij naar Megiddo, waar hij aan zijn verwondingen overleed.
● Welke reden kan de engel met wie Jakob worstelde ervoor gehad hebben, „de kom van Jakobs dijgewricht bij de pees van de dijzenuw” aan te raken, waardoor Jakob mank ging aan zijn dij? — J. K., V.S.
Het kan zijn dat de engel Jakobs dij heeft aangeraakt om te voorkomen dat Jakob zich er al te zeer op zou verheffen dat hij feitelijk met succes met een engel had geworsteld en hem een zegen had afgedwongen. Daarom raakte de engel Jakobs dij aan, waardoor zijn ’dijgewricht uit zijn plaats raakte’ en hij in het vervolg mank ging (Gen. 32:24, 25, 32, NW). Dit was iets om hem nederig te houden, om te tonen dat hij deze overwinning niet uit eigen kracht had behaald en dat de engel superieure macht bezat. Het zou te vergelijken zijn met de „doorn in het vlees” die God niet bij Paulus, de apostel van Jezus Christus, wegnam en die hem bleef kwellen opdat hij zich „niet te zeer zou verheffen” op de bovennatuurlijke visioenen en openbaringen en andere geestelijke zegeningen die hij van de Heer ontving. — 2 Kor. 12:1-7, NW.