Hoeveel hemelen zijn er?
In de theorieën over het universum van ’de volken uit de oudheid kwamen meer hemelen voor, variërend van drie tot zeven, terwijl de hoogste de lagere in heerlijkheid overtroffen.’ Wat staat hierover echter in de bijbel?
WAT de bijbel over hemel en hel te zeggen heeft, dient niet zo ernstig opgenomen te worden, weet de deken van de „St. John’s College” te Cambridge in Engeland ons te vertellen. Alles wel beschouwd, zegt hij, weerspiegelt wat daar op verschillende tijden in werd neergeschreven, slechts „de toen gangbare meningen.” Een zelfde geest ademt Servire’s Algemene Bijbelse Encyclopaedie waarin staat dat ’het geloof in het bestaan van meer hemelen in de oudheid algemeen was (vgl. II Cor. 12:2). Men vindt deze visie terug in de speculaties van Plato, Aristoteles en de Pythagoreeërs.’
Als christenen kunnen wij niet de gedachte toegedaan zijn dat wanneer er in de bijbel over de hemelen sprake is dit slechts de neerslag van de voor die tijd gangbare meningen is of dat het op menselijke speculaties is gebaseerd. Evenmin zullen wij de bijbel in diskrediet brengen omdat enkelen hem verkeerd hebben begrepen of uitgelegd. Wij moeten hem juist aanvaarden als geïnspireerd en geloof hechten aan Jezus’ verklaring dat Gods Woord waarheid is. Daarom kunnen wij ons er vol vertrouwen toe wenden om betrouwbare inlichtingen over de hemelen te verkrijgen.
Alhoewel de joodse religieleiders, de rabbijnen, beweerden dat er zeven onderscheiden hemelen waren, en alhoewel de hemel van de Koran zo’n honderd graden kent, wordt het woord „hemelen” in de bijbel in zo’n tien verschillende betekenissen gebruikt. Er wordt in gesproken over rechtvaardige en onrechtvaardige, zichtbare en onzichtbare, letterlijke en geestelijke hemelen, en hemelen in het verleden, in deze tijd en in de toekomst. Wat hebben deze alle gemeen zodat ze met het woord „hemelen” aangeduid kunnen worden? Ze zijn alle hoger dan of verheven in vergelijking met andere dingen of personen. Dit strookt met het Hebreeuwse woord er voor, shamáyim, dat volgens sommige onderzoekers is afgeleid van een stam welke „verheven zijn” betekent. Zo schijnt ook het Griekse woord ouranós, dat letterlijk „de lucht” betekent, afgeleid te zijn van een stam welke, „verheven” betekent.
DE LETTERLIJKE HEMELEN
Herhaaldelijk wordt in de Schrift de lucht of atmosfeer waarin de vogels vliegen, met „hemelen” aangeduid. Vandaar dat God bij de schepping zei: „Dat er vliegende schepselen boven de aarde vliegen in de boezem van het uitspansel der hemelen.” In het goddelijke verslag staat vervolgens dat God met de Vloed al het bestaande wegvaagde, van de mens af tot „de vliegende schepselen van de hemelen” toe. Toen Elia van Elisa werd gescheiden, steeg hij naar déze hemelen op; daarover lezen wij, „een vurige oorlogswagen en vurige paarden, en vervolgens kwam er een scheiding tussen hen beiden en Elia steeg in een storm naar de hemelen op.” Dit zouden onmogelijk de hemelen geweest kunnen zijn waar God vertoeft, want vele eeuwen later zei Jezus dat „geen enkel mens in de hemel [is] opgestegen behalve hij die uit de hemel is nedergedaald, de Zoon des mensen.” En Paulus verklaarde dat alle getrouwen uit de oudheid, die waren gestorven, ’de vervulling der belofte niet hebben verkregen,’ daar deze aan een hemelse klasse werd gegeven. — Gen. 1:20; 7:23; 2 Kon. 2:11; Joh. 3:13; Hebr. 11:39, NW.
Het woord „hemelen” wordt in de Schrift eveneens gebruikt met betrekking tot de hemellichamen, het sterrenuniversum, al wat met de krachtigste telescopen gezien kan worden. Aldus lezen wij dat ’God in het begin de hemelen en de aarde schiep.’ Eveneens dat God aan Abraham de belofte gaf: „Ik zal uw zaad stellig vermenigvuldigen gelijk de sterren der hemelen.” Deze melkwegstelsels of uit sterren opgebouwde galactische stelsels leggen op welsprekende wijze getuigenis af van de majesteit van de grote Schepper, om welke reden de psalmist terecht uitriep: „De hemelen vertellen Gods eer.” — Gen. 1:1; NW; Ps. 19:1, NBG.
DE RECHTVAARDIGE ONZICHTBARE HEMELEN
In de Schrift wordt ook over Gods onzichtbare schepping, zijn legerschare geestelijke schepselen, alsook hun verblijfplaats, gesproken als „hemelen.” Terloops zij opgemerkt, dat er geen onderscheid gemaakt schijnt te worden tussen de enkelvoudige of meervoudige vorm van „hemel(en).” Nu houden sommigen wel bespiegelingen over de aard van deze hemelen, of ze slechts een toestand of geestesgesteldheid zijn of dat ze een bepaalde plaats hebben, doch in de Schrift wordt duidelijk te kennen gegeven dat aan de geestelijke hemelen een speciale plaats toegekend moet worden. Derhalve lezen wij dat een engel-boodschapper, die door Jehovah naar Daniël werd gezonden, onderweg eenentwintig dagen lang door een demonenvorst werd tegengehouden, totdat Michaël de vorst, deze boodschapper te hulp snelde zodat hij zijn weg naar de op aarde vertoevende Daniël kon vervolgen. Evenzo lezen wij dat Jehovah eens een rechtszitting hield en Satan vroeg waar hij geweest was en hoe Satan hem antwoordt dat hij op de aarde geweest was. Wij dienen dus bij de hemelen waar de geestelijke schepselen verblijven, aan een bepaalde plaats te denken.
Deze hemelen vormen het „huis” waarvan Jezus sprak: „In het huis van mijn Vader zijn vele woningen. . . . ik ga heen om een plaats voor u te bereiden.” In dit hemelse huis worden de volgenden aangetroffen: de Zoon van Jehovah God, de uit de doden opgewekte glorierijke Jezus Christus, thans het uitgedrukte beeld van zijn Vader, de serafijnen, de cherubijnen en andere engelen, geestelijke boodschappers, alsook de volgelingen van Christus, die in zijn voetstappen traden en tot de dood toe getrouw zijn gebleven. Aan hen heeft God het behaagd de kroon des levens te geven doordat zij in de „eerste opstanding” onverderfelijkheid en onsterfelijkheid hebben aangedaan. In een visioen zag Daniël deze hemelen, waar duizenden en nog eens duizenden Jehovah dienden en tienduizend maal tienduizenden voor hem stonden. Déze hemelen kregen de opdracht hun vreugde te tonen toen Satan er uit en naar de aarde werd geworpen, zoals in het twaalfde hoofdstuk van de Openbaring staat opgetekend. — Joh. 14:2, NW; Dan. 7:10.
Het is schijnbaar onmogelijk het menselijk oog voor te schetsen hoe deze hemelen er uit zien, waarvoor de volgelingen van Christus, die in zijn voetspoor treden, zo’n bijzondere belangstelling hebben. Er wordt in de bijbel niets over vermeld en het zou dwaas zijn er bespiegelingen over te gaan houden. Daar ons wordt gezegd dat „vlees en bloed Gods koninkrijk niet kunnen beërven,” volgt hieruit dat de hemelen niet uit letterlijk goud en kostbare stenen kunnen bestaan. Wanneer er zo iets beschreven wordt, zoals bijvoorbeeld in Openbaring 21 en Ezechiël 28, dan dient dit als beeldspraak opgevat te worden. Hierdoor worden wij echter geholpen te beseffen dat deze hemelen prachtig zijn en in glorie alles overtreffen. — 1 Kor. 15:50, NW.
Evenals nu de sterrenhemelen zich ver boven de atmosferische hemelen der aarde uitstrekken, zijn ook de hemelen van Gods troon hoog verheven boven die waar zijn geestelijke zonen verblijven. Het lijdt geen twijfel dat Gods troon hoog verheven is boven al zijn schepselen. Daarom zei Jezus dat bepaalde „engelen in de hemel altijd toegang hebben tot mijn Vader, die in de hemel is,” daarmee te kennen gevend dat niet alle engelen altijd toegang hebben tot de tegenwoordigheid van Jehovah God. Over deze hemel nu lezen wij: „Zo zegt de HERE [Jehovah]: De hemel is mijn troon.” Toen Christus veertig dagen na zijn opstanding zijn discipelen achterliet, ging hij ’de hemel zelf binnen, om thans ten behoeve van ons voor de persoon van God te verschijnen.’ — Matth. 18:10, NW; Jes. 66:1, NBG; Hebr. 9:24, NW.
DE „HEMELEN” ALS EEN ONDERDEEL VAN EEN „WERELD”
In de Schrift wordt ook het hogere of verheven gedeelte van een „wereld” met „hemelen” aangeduid. Het woord „wereld” komt in de Statenvertaling zo’n 275 maal voor en in meer dan 170 van deze gevallen is het vertaald uit het Griekse woord kosmos, dat de vermaarde Griekse filosoof Aristoteles aldus definieerde: „Een stelsel uit hemel en aarde bestaande, en uit de schepselen die zich daarin of daarop bevinden; de ordelijke en prachtige regeling der wereld wordt anderszins kosmos genoemd.” Deze opvatting van het woord „wereld” vinden wij terug in de woorden van Jehovah: „Dan zal Ik aan de wereld het kwaad bezoeken . . . Daarom zal Ik den hemel doen wankelen en de aarde zal bevend van haar plaats wijken.” — Jes. 13:11, 13, NBG.
Er worden in de Schrift vier zulke hemelen of verheven delen van vier onderscheiden werelden genoemd. De eerste hiervan waren de rechtvaardige hemelen die tot aanzijn werden geroepen toen Adam en Eva werden geschapen en God een overdekkende cherub over hen aanstelde als hun bewaker: „Gij waart in Eden, Gods hof; . . . Gij waart een gezalfde, overdekkende cherub.” De overdekkende cherub vormde de onzichtbare hemelen en Adam en Eva de zichtbare aarde van die eerste, rechtvaardige wereld. — Ezech. 28:13, 14.
Die rechtvaardige hemelen bestonden echter maar zeer kort. Ze eindigden toen de overdekkende cherub in opstand kwam, waardoor hij zich tot Satan de Duivel maakte. Eveneens kwam er destijds met de ongehoorzaamheid van Adam en Eva een einde aan de rechtvaardige aarde. Die wereld verdierf zich en een goddeloze wereld nam een aanvang, waarvan Sátan de goddeloze hemel vormde. Die hemelen namen echter snel in aantal toe toen vele geestelijke zonen Gods er toe werden verleid hun hemelse woonplaats en dienst in de steek te laten om op de aarde seksuele genoegens te kunnen smaken als mannen van menselijke vrouwen. Deze goddeloze „hemelen” waren er de oorzaak van dat de toenmalige „aarde” zo verdorven werd dat Jehovah er door de Vloed een einde aan moest maken: „De toenmalige wereld werd vernietigd toen ze met water werd overstroomd.” — 2 Petr. 3:6, NW.
Alhoewel de Vloed alle goddeloze schepselen van vlees en bloed, de toenmalige „aarde,” verdelgde, werden de hemelse personen, Satan en andere goddeloze zonen Gods, er niet door vernietigd, doch hun activiteit of organisatie werd er slechts door verstoord. Enige tijd na de vloed kregen deze hemelse krachten de mensen weer in hun macht en werd de wereld van na de vloed goddeloos; ook nu weer bestaande uit een goddeloze hemel en aarde. Deze goddeloze wereld is tot op dit tijdstip blijven bestaan en wordt eveneens „het tegenwoordige goddeloze samenstel van dingen” genoemd. Haar goddeloze hemelen zijn de vijanden waartegen christenen moeten strijden: „Want wij hebben geen strijd tegen bloed en vlees, maar tegen de regeringen, tegen de autoriteiten, tegen de wereldheersers dezer duisternis, tegen de goddeloze geestelijke krachten in de hemelse gewesten.” — Gal. 1:4; Ef. 6:12, NW.
Deze wereld met haar goddeloze hemelen en zichtbare regerende machten op aarde zal in Armageddon tezamen met allen die haar steun verlenen, tot een einde komen: „Door hetzelfde woord worden echter de hemelen en de aarde die nu zijn, ten vure weggelegd en bewaard tot de dag van het oordeel en van de vernietiging der goddeloze mensen.” — 2 Petr. 3:7, NW.
Nadat deze goddeloze hemelen en aarde tot een einde zijn gekomen, zal de beloofde rechtvaardige nieuwe wereld haar intrede doen: „Er zijn echter nieuwe hemelen en een nieuwe aarde, die wij overeenkomstig zijn belofte verwachten, en hierin zal rechtvaardigheid wonen.” Deze nieuwe hemelen zullen bestaan uit Christus en zijn bruid, „de heilige stad, het Nieuwe Jeruzalem.” Johannes zag dit in een visioen: „Ik zag, en zie het Lam staande op de berg Zion, en met hem honderd vierenveertigduizend, . . . die van de aarde zijn gekocht.” Zij zullen als het geestelijke Zaad van Abraham duizend jaar lang over de mensen regeren, hen zegenen en hen als een „nieuwe aarde” tot volmaaktheid herstellen. — 2 Petr. 3:13; Openb. 14:1, 3; 20:5, 6, NW.
DIENAREN ALS „HEMELEN”
In de Schrift wordt het woord „hemelen” echter in nog twee andere betekenissen gebruikt, namelijk de plaats waar de dienaren van God en die van Satan zich bevinden. Derhalve schrijft Paulus over christenen die een hemelse hoop hebben: „Hij heeft ons tezamen opgewekt en heeft ons tezamen een plaats gegeven in de hemelse gewesten in eendracht met Christus.” Van deze dienaren van God, die uit de geest zijn geboren en tot leden van Christus’ lichaam zijn gemaakt, kan men terecht zeggen dat zij een verheven of hemelse positie innemen. — Ef. 2:6, NW.
Evenzo zijn de woordvoerders van de religie van Satan de Duivel, zijn dienaren, als het ware in zijn hemelen doordat zij een verheven positie innemen en zich als lichten der wereld voordoen. Onder hen bevinden zich ook de afvallige „sterren zonder vaste baan” (Judas 13, NW). Zulke dienaren van Satan zijn de geestelijke of religieuze tegenhangers van de sterren waarop Jezus in Openbaring 1:20 en 2:1 en 3:1 doelde.
Dat er sprake is van de „derde hemel” — welke in 2 Korinthe 12:2 (NW) wordt genoemd en waarnaar door Servire’s Algemene Bijbelse Encyclopaedie wordt verwezen — waarnaar de apostel Paulus plotseling werd weggenomen, wil niet zeggen dat er meer hemelen zijn, doch duidt veeleer op de sterke mate waarin Paulus in de geest werd weggevoerd. Evenzo wordt het woord „omgekeerd” in Ezechiël 21:27 voor de nadruk of kracht driemaal herhaald. Jezus zei Petrus tot driemaal toe zijn schapen te voeden, zoals blijkt uit Johannes 21:15-17, en in Openbaring 4:8 wordt voor de nadruk „heilig” driemaal herhaald.
Er blijkt dus dat in de Schrift het woord „hemelen” zowel op de atmosfeer als op de sterrenhemelen van toepassing wordt gebracht. De tegenwoordigheid van Jehovah wordt er door aangeduid en ook de plaats waar zijn myriaden van geestelijke schepselen zich bevinden. Dan hebben de „hemelen” nog betrekking op het verheven, onzichtbare gedeelte van een wereld of „samenstel van dingen.” En ten slotte wordt het woord ook toegepast op de op aarde vertoevende dienaren van Christus die een hemelse hoop hebben, en op die van Satan, die verheven posities bekleden en voorgeven lichten der wereld te zijn.